NAAR EN DOORHEEN HET
KONGOLEESCHE OERWOUD
7
ONZE GROOTE REPORTAGE
IV.
DERDE DEEL
HET LULINDE - AVONTUUR
door Jef VAN WYNSBERGHE
Na de Malela-zending volgden de opdrachten zich in vlug tempo op
ik werd regelmatig de binnenlanden ingestuurd, ofwel om openbare
werken na te kijken, ofwel om baanwerkers te betalen, ofwel om belas
tingen te ontvangen, ofwel om een of andere dringende zaak te bestu-
deeren of ter plaatse te regelen.
Onder al deze verscheidene opdrachten zal ééne ervan mij steeds
frisch in het geheugen blijven, omdat mijn vrouw en ik erdoor een zeer
ongewoon en hoogst gevaarlijk avontuur meemaakten, en omdat deze
opdracht tevens de aanleiding werd dat ik met mijn vrouw om poli
tieke redenen uit Kasongo moesten verdwijnen, naar een streek die
er een vijfhonderd kilometer van verwijderd lag.
De Gouverneur van de Oost-Provincie wilde v^feor zijn gebied een
juist overzicht van het bestaande wegennet hebben, vooral van de auto
banen.
In het gewest Kasongo waren er in dè jongste paar jaren verschei
dene autobanen aangelegd of verbeterd o. a. Kasongo-Samba, Kasongo
via Lulinde tot Kambambare, Kasongo via Wamaza tot Lumuna, dus
verscheidene honderden kilometer. Ik kreeg de opdracht deze drie groote
banen te kilometreeren, en op 1/100.000' op kaart te brengen dat be-
teekende voor mij en mijn vrouw verscheidene weken brousseleven.
Er werd een rammelvrachtauto tot mijn beschikking gesteld met
inlandschen chauffeur, een bode en vier gevangenen de bode moest de
gevangenen bewaken, de gevangenen moesten onder mijn kontrool
de wegen afmeten en de kleine ijzeren kilometerpaaltjes in den grond
metsen.
Het kilometreeren was een heel delikaat werkje, dat met een ket-
tingdecameter moest volbracht worden, terwijl ik met een klein doch
gevoelig handkompas de richtingen diende op te teekenen. De rechte
strepen weg leverden geen bijzondere moeilijkheden op er werd één
decameter gemeten, in rechte lijn, aan het voorste uiteinde werd heel
precies met een stalen pin een streepje getrokken en dan werd door de
bode een keitje in de hand genomen. «Moya... één!» werd dan geroe
pen. Dan «Mbibi... twee!» en zoo tot tien. Wanneer «Kumi... tien!»
werd geroepenen die telling gebeurde steeds in koor dan moest de
bode tien keitjes in zijn hand hebben. Tien keeren tien decameter is één
kilometer op die bereikte hoogte werd het kilometerpaaltje gemetseld.
De bochten van den weg-eischten natuurlijk bijzondere oplettend
heid om zooveel mogelijk in het midden van het berijdbare gedeelte
van de baan te blijven, en zoo precies als 't kon de bochten af te meten.
Terwijl twee gevangenen een kilometerpaaltje in den grond metselden,
onder toezicht van mijn kok en van den chauffeur die met het materiaal
bij hen bleven, maten de twee andere gevangenen met den bode de baan,
en nam ik bij hen de richtingen en afstanden op. Mijn boy bleef vlak bij
me, mijn geladen jachtgeweer aan den riem dragende, om in het woud
voor alle gebeurlijkheden paraat te zijn. Mijn vrouw bleef eveneens bij
mij, meestal droomend vóór zich uit of in het donkere woud starende.
Zoodra het paaltje vastgemetseld was kwam de achterploeg ons per
auto achterna, om dadelijk weer opnieuw te beginnen metselen.
Zoo ging het kilometer na kilometer gemiddeld twintig per dag,'
een tien a twaalf uur druk en aandachtig werk.
Slechts 's middags, als de zon op haar ergst boven onze hoofden
gloeide, hielden we een uurtje rustpoos, om even in een schaduwplekje
uit te blazen en een koud mompje eten te verorberen wij een paar
vruchten, wat brood en een of ander uit een blikje de negers wat ge-
kookten rijst of meelbananen met wat palmolie en 'n stukje vleesch of
visch. of een Chikwangue. (1)
's Avonds zochten wij ons in het woud of in het dorp een open plekje
op, om een tent op te slaan en er een paar bladeren hutjes te zetten.
De gevangenen werden met ijzeren kettingen om den hals aan elkaar
gebonden samen met den bode, om alle ontvluchting te voorkomen. Twee
enorme waakvuren werden aangestoken om de wilde dieren op afstand
te houden. Op beurt werd de wacht gehouden ook door de gevangenen.
De dagen gingen voorbij en het werk schoot op...
Niets liet vermoeden dat wij in een vreemd avontuur zouden be
trokken worden.
Den laatsten dag van ons werk vernachtten wij aan de Lulinde-
rivier. Den volgenden ochtend zouden wij naar Kasongo terugrijden
104 km. Maar pas hadden we dien ochtend een paar kilometer met de
rammelkas gereden, of hij snokte hotsebotsend ter plaatse. Wat de chauf
feur ook aan de moteur preutelde of deed de vrachtwagen haalde geen
snelheid meer, hij deed hoogstens vier zegge vier kilometer per
uur. Een echt slakkengangetje, dat aan een begrafenisstoet deed denken.
Tot verergering van ramp bleef hij heelemaal ter plaatse snokken en
puffen, telkens ik er met mijn vrouw en het zwarte personeel op bleef
zitten. Aldus moesten wij allen er te voet nevens marcheeren niet te
vlug. maar ook niet te traag... precies naar het tempo van den wagen.
Dat gangetje werkte ons allen geweldig op de zenuwen: tien, twintig
maal stopte de chauffeur, en herzocht met vernieuwden moed naar de
oorzaak van de ongewone pan. Maar vruchteloos.
IntegendeelDe zaak verergerde tot overmaat van ramp vloog den
kop van den waterbak in de lucht, en spoot een straal kokend water een
paar meter hoog.
Op zoek naar koud water.
De kop er weer opgedraaid.
il) Chikwangues zijn bij de negers even onmisbaar als bij ons het brood het
is geplette maniok, tot rollen vervormd, en die in bladeren gewikkeld en gekookt
werd.
■21 De bijzonderheden van dit sensationeel avontuur zijn allemaal werkelijk
gebeurd, en werden officieel door mij gerapporteerd aan den Substituut van den
Procureur des Konings. in mijn schrijven Nr 616 van 8 September.
Maar bijna ieder kilometer moest er halt gehouden worden, om den
kop er behoedzaam even af te draaien, en een pak damp te laten ont
snappen.
Na aldus ruim zeven lange erg vervelende uren gesukkeld te heb
ben, kwamen we eindelijk 's namiddags te half drie, in het kleine maar
vieze dorp Kiabroe aan, waar Olimba de inlandsche hoofdman was.
Op een eenzame opene woudplek, een driehonderd meter van het in
landsche dorp, stond een vervallene kleine passagiershut, en een viertal
bouwvallige verlatene negerhutjes.
Hier zouden we uitrusten, en de autopan trachten te vinden, om dan
den volgenden morgen frisch en met vernieuwde hoop de tachtig kilo
meter afstand naar Kasongo in één snellen trek af te leggen.
Wij voelden ons moe, afgemat, hongerig...
De bode ging naar het dorp den hoofdman Olimba verwittigen, opdat
hij ons voedsel en brandhout zou brengen, en opdat zijn dorpsvrouwen
de passagiershut wat zouden reinigen.
De chef Olimba kwam in vol ornaatpluimen op het hoofd, een
krans buffel- en luipaardtanden om den hals, een luipaardvel om de len-
den, witte strepen over de naakte borst getrokken, metalen ringen om
de polsen en de enkels, een groot breed en puntig mes aan den gordel.
Hij was gevolgd door vijf notabelen in vol ornaat, en door eenige vrou
wen en kinderen die op dertig meter afstand nieuwsgierig stonden toe
te kijken.
Olimba naderde tot vlak bij mij, liet zich toen plots en vlug op de
knieën vallen, boog het hoofd tot tegen den grond, greep met zijn han
den wat aarde op en strooide ze stilzwijgend over zijn hoofd. Nog steeds
in gebogen houding zei hij toen Meester, gij zijt mijn meester. Ik
offer u een kip en eieren, maar u moet mij uwe blanke vrouw voor één
nacht afstaan
Toen sprong hij recht, greep met een zwaai een witte kip en vijf
eieren uit de handen van een notabel, en bood me ze aan.
Alles gebeurde heel vlug, buiten alle verwachting tot mijn verlam
mende verbazing.
Werkelijk de eerste paar sekonden stond ik roerloos, als gehypnoti
seerd... en zag in 'n verdwazing 't afstootelijk leelijke wezen van 'n mon
ster-neger, in wiens kop 'n paar wilde oogen brandden, spottend, bruut
uitdagend.
Toen zag ik naar mijn Vrouw, die de woorden van Olimba zeker niet
begrepen had en vroolijk geïnteresseerd toekeek. Ik zag naar mijn
kok, naar mijn boy, naar de bode, naar den chauffeur, naar de gevan
genen... In hun aller oogen las ik ontzetting, of was het diep misprij
zen
Bliksems... om het even.
Sultani Olimba... Kwende Sultan Olimba... ga weg schreeuw
de ik toen met forsche stem, en voelde 't bloed door mijn heele lijf zin
deren, in één geweldige opstandige drift.
«Kwende!...» gebood ook mijn kok.
«Kwende!... Ga weg!...» huilde ik een tweede maal, met gebalde
vuisten, samengepreste lippen, gespannen neusflanken en opengesperde
oogen. «Weg van mij... en durf zooiets nooit meer vragen aan een
blanke
Maar Olimba gooide het hoofd in den nek, en begon waanzinnig te
lachen.
«Basi! Sultani, kwende!... Genoeg! Sultan, ga weg!...» bevool de
bode Juakali.
Maar de chef Olimba hield wel op met zijn dollen lach, maar hij
vertrok niet met klein geknepene oogen, gefronst voorhoofd, keek hij
me strak in de oogen. Ik had mijn rechter hand in den broekzak, de ge
laden browning schietensgereed.
Olimba trok het zware mes uit de schede, en keek ons allen aan,
onbeweeglijk, raadselachtig, traag.
Wat was hij van zin
Mocht ik schieten
Als ik schoot, zou dan het gansche dorp ons niet overvallen
Mijn mannen waren ongewapend mijn jachtgeweer lag in de passa
giershut.
Wij waren te midden het woud, tachtig kilometer van Kasongo.
Onze auto lag in pan.
Maar Olimba keek... keek hoe langer hoe wilder!
Mijn mannen deinsden stap voor stap achteruit.
Mijn vrouw?... Waar was ze?
Ergens achter mijMaar waar precies
Ik durfde niet achter mij kijken...
Olimba stond voor mij, op een paar stappen, met het blanke mes in
den vuist gekneld, breed lemmer, vliemscherp punt die schuins naar
boven was gehouden, glinsterend in het zonnelicht.
Hij wankelde
Hij was beschonken-... Ik zag het opeens duidelijk aan 't dwaze
gedraai van zijn fletse oogen.
Zat!... Dus ontoerekenbaar!... Tot alles bekwaam!...
Ik voelde mijn adem dieper en zwaarder op en neer gaan. mijn vin
geren zich steviger om den revolver knellen.
Gooi dat mes weg siste ik tusschen mijn tanden, traag en duide
lijk.
Even blikte Olimba naar de punt van zijn mes neer, en vooraleer
hij den tijd had zich te.bedenken... oefBoem daar schichtte mijn
zware marcheerschoen, in geweldigen trap vlake tegen zijn pols
Ai!... kreet hij, en meteen vloog het mes uit zijn handen en kwam
op den grond terecht.
Op hetzelfde moment hield ik hem den geladen revolver op het hart
gericht.
Olimba en zijn mannen deinsden achteruitDen eersten die na
dert schiet ik neerdreigde ik, en ik meende wat ik zei
Wende Ga weg riep mijn kok, en trachtte de inlanders van de
open plek te verwijderen.
Madami moet geen schrik van mij hebbenIk zal haar geen leed
doen zei de chef.
«Weg! riep ik opnieuw» of ik laat u met geweld verwijderen.
Maar het moment daarop, toen mijn negerbode Juakali en mijn boys
hem zachtjes wilden achteruitdrijven verweerde hij zich heftig, huilde
als een bezetene en wilde zijn mes terug
hebt
ZhinmTnt ^UndenTmbe kwam hem helpen: «Laat hem vrij U
nem niets te zeggen
zeggen
(Nadruk verboden).
(Wordt vervolgd).
Jef VAN WYNSBERGHE