NAAR EN DOORHEEN HET KONGOLEESCHE OERWOUD 7 ONZE CROOTE REPORTACE O door Jef VAN WYNSBERGHE Ik huiver YatoshaBasiStaaktkrijsch ik plots bevelend, den linker vuist in de hoogte knijpend. Het stamhoofd Mayenga schrikt op en galmt me na: «Yatosha!» Het gedans vermindert, sterft uit. Honderden vurig brandende oogen staren mij verbaasd aan. De zon gloort den hemel rozig rood, boven en achter de bladstille hooge palm- boomen. Nini, Bwana Wat is er Meester lispelt het stamhoofd Mayenga. Peleka kiti!... Breng een stoel! Clairon komt er mee aangehold. Ik grijp den stoel, doe twee stappen vooruit, wip er op, en roep vast beraden Wasiaume wangu wote Mannen Wij gaan niet oorlogen Wij gaan werken Een weg door het woud openen Zoo er moet gevochten worden, dan zullen de blanken en de solda ten uit Kasongo Lokandu en Stanleystad komen. Vallen dwazen ons nu aan, of verhinderen ze ons ons werk te doen... eerst dan zullen wij ons verdedigen Niemand van u. mag twist uitlokken Toont u vreedzaam Als dwazen ons met pijlen beschieten, ons met lansen bestoken, ons in doodende hinderlagen lokken... dan zullen de vuurmonden der sol- datengeweren en van mijn zakwapen losbranden... Ieder schot vlak in het hoofd of in het hart der oproerlingen. Geen geest, geen geheime kracht der Makota's (ouderlingen) zal de bliksemsnel doodende wer king van onze wapens kunnen verhinderen. Daarom heb ik geroepen: Yatosha! Staakt!...» Ik roep mijn escorte. Zij treedt aan. Ieder soldaat krijgt reeds zijn vijftig kogels. Ik doe de geweren openbaar laden. Ik geef de orders r Niemand van u schiete vooraleer hij een speciaal order van mij krijgt. Ieder schot moet doodend zijn Mijn vrouw wil in alle stilte uitleg. Waarom mogen er niet eerst waarschuwende schoten in de lucht gelost worden, om de opstandelingen schrik op 't lijf te jagen Omdat ik niet varen wil als in 1930 de Blanke te Kikwit, in den Kasaï. Ook hij liet in de lucht schieten, om de negers schrik op 't lijf. te jagen. Maar de opstandige negers jubelden. De kogels van den blanke kunnen ons niet treffen. De geheime krachten van de wachawi (tooveraars) beschermen ons. Vooruit!...» Die gedachte zweepte de inlanders zoo geweldig op, dat voor de Blanke iets kon doen, hij omsingeld en het hoofd rats afgesneden werd. Dit hoofd hebben zij als een trofee op de punt van een lans meegevoerd, van dorp tot dorp. Dat in de lucht schieten was oorzaak van het losbre ken der groote massale negeropstanden in den Kasaï, die nu nog niet eens volledig onderdrukt zijn. Daarom moet ieder van onze schoten doodend zijn op den slag doodend. Mijn vrouw begrijpt het, en knikt treurig instemmend. De hoofdmannen krijten intusschen hun mannen kalmeerende woorden toe. Weldra hebben allen begrepen wat er te doen valt. Vooruit naar den arbeid WIJ BANEN EEN NIEUWEN WEG DOOR HET SOMBERE OERWOUD! MEESTER EN DIENAAR DER GROOTSCHE NATUUR. Van uit het moerassige Kakeya kronkelen zeven geheime paadjes naar naburige dorpen. Ook de Kakeyarivier biedt de opstandelingen een dubbelen weg aan tot komen en gaan. De stamhoofden hebben in ieder dorp bij de geheime Kakeya-paadjes politieagenten en gewapende man nen op post gezet. Alwie er langsheen komt, moet gevangen naar mij opgeleid worden. Een oude notabel, uit Bimbi, duidt ons aan langs waar het woud van Bimbi naar 't dorp van Mongamba-Misori het best doordringbaar is. Ik weet door vroegere ondervinding dat de negers hun dagen-verre afstanden door het bijna ondoordringbare woud evengoed en even zeker vinden als bij ons in Europa de duiven, die in korven naar Bordeaux en elders gebracht worden, en recht op hun hokken afvliegen. Ik denk soms dat de neger een richtingsinstinkt bezit, dat bij ons verstompt werd door de precies afgebakende wegen. Reeds- twee dagen banen wij ons nu een weg door het dichte som bere woud. De bijlslagen botsen en dreunen diep in het bosch. Takken kraken. De negers improviseeren galmende lof- en strijdhymnen. Er wordt flink doorgewerkt. Onversaagden van kop tot teen gewapend, waken in voorposten. Anderen kappen, op eenige meters breedte, hinderende lianen, tak ken en struiken weg. Vooralsnog wordt geen enkel dikke boom omgehakthoogstens dunne stammen. Vrouwen kruipen achteraan met hun lange manchette-messen, en snijden en kappen tot in den grond alle uitstekende wortels weg. De bladeren en takken worden op zij geruimd. Over licht moerassige plaatsen worden boomstammetjes afgelegd de eene nevens de andere, en daarover wordt 'n laag aarde gegooid. Over grachten en beken worden houten noodbruggen gevlochten en gebonden. Ik blijf vooraan bij de eerste werkers. Mijn revolver steekt geladen en schietensgereed in mijn rechter broekzak. Twee soldaten met de bajonet op het geladen geweer, twee met schild en langs gewapende stamhoofden, en ruim twintig met lans en pijlen voorziene negers, omringen mij. Langs den reeds gebaanden weg, staan een heel eind, op iedei vijf meter, minstens twee strijdvaardige negers. Tusschenin houden de andere soldaten van mijn escorte tuchtvol toezicht. Stap voor stap vordert het werk. Wij dwarsen olifantenwegels, geulen, grachten en beken. Wij komen voorbij nog walmende olifanten-uitwerpsels. Wij zien nog duidelijke pootindrukken van de logge olifanten, van de buffels, de wilde zwijnen, de antilopen en andere groote woudbewoners. Hoe banen die dieren zich hier een weg Hoe achtervolgen zij hun prooi Waar houden zij zich nu onzichtbaar schuil Slechts van tijd tot tijd hooren wij kreten van vogels, of het ge schreeuw van vechtende apen. Maar vlak bij ons hooren wij voortdu rend, almaardoor een gegons en gebrom van kevers en insekten allerlei. Onze ooren luisteren scherper en scherper. Zij vangen nu ook 't aan houdend geluid op van waterdroppels, tokkende van het eene blad op het andere... langzaam, regelmatig, monotoon, als 't melancholische ge- tok van honderden slingers, die ieder apart den tijd tellen in dit land van schaduw en stilte. Onze nieuwe weg kronkelt, kromt, bocht, versmalt, verbreedt, stijgt, daalt en hobbelt midden het dichte ondoorzienbare gewas, met zijn enorme boomtronken. Wij botsen tegenaan soms meters hooge ter mietenheuvels, die op zij worden gelaten. Wij ontwijken angstvol ge vaarlijke blokmierennesten, die hangen aan manshooge boomtakken, of die verraderlijk op den grond krioelen, tusschen opeengehoopte droge bladeren. Soms moeten wij klauteren overheen den dikken boomstam van een omgevallen reus, die de passage dwarst. Bij mo menten moeten wij doorheen een donkeren somberen klammen tak ken- en loovertunnel, het hoofd onwillekeurig buigend. Bij onachtzaamheid dreigt men bij ieder pas te struikelen, over kleine lianen, die uitgestrekt liggen, gelijk met den grond. Nu en dan komen wij in een opene plek, waar. het struikgewas en de boomen ver uiteenstaan, waar de hemel helblauw schijnt, waar wij doorheen het hooge verzengde gras wild hooren wegritselen, waar wij speciaal moeten op onze hoede zijn voor slangen en luipaarden. Hier vordert de arbeid relatief heel snelhet gras wordt met de manchettemessen over een groote breedte weggemaaid. Dat gras is scherp snijdend. De bodem is hier zandachtig hard. In die enkele opene plekken verdubbelt onze waakzaamheid de vijand kan er zich vlugger een weg banen dan in het bijna ondoor dringbare woud. Zoo gaan wij almaardoor vooruit, langzaam, stap voor stap. Hoever zijn we nu nog van de bloeddorstige opstandelingen ver wijderd In welke hinderlagen zal men ons trachten te lokken Zal er gevochten worden Zal ik mijn mannen onder mijn bevel kunnen houden Of zullen zij er moordend op los schieten met hun pijlen, en er op los gooien met hun lansen Zullen er gekwetsten, dooden vallen Hoe zal ik mijn vrouw, en mijzelf beschutten tegen verraderlijke pijlen, tegen behendig geworpen lansen Nog steeds is geen enkele hut, geen enkele kleine plantage te ont dekken. Komen wij wel doorheen het verblijf der ontvluchten De eene gedachte verdringt de andere, de eene vraag volgt de an dere in mij op. De gespannen aandacht, de voortdurende achterdochtelijkheid, het blijvend moraal verloop der gebeurtenissen houdt te lang aan. Wanneer het kappen, het roepen en het zingen een moment op houden, dan hangt er een overweldigende treurigheid, een zware on troostbaarheid over me. Dan zou ik kunnen roepen om de sombere stilte te bezielen. Dan kijk ik verlangend uit of er nergens een dier zal op wippen, dan luister ik begeerensvol of er nergens een roep of een zang van een vogel zal weerklinken. Een onbepaald gevoelen overweldigt mij. De verbeelding verwerkt de indrukken der eerste vreemdheid zij ontwaakt uit onzekere verwachtingen, uit verwarde begrippen. Zij her vindt zich eji begrijpt dat dit grootsche indrukwekkende oerwoud, waar doorheen wij ons een weg banen, mogelijke avonturen voorbehoudt... dat dit alles tot alle tijden behoort. De tijd heeft onze voorvaderen door gelijkaardige middens geleid en omstandigheden onafhankelijk van onzen wil doen ons tenslotte door dezen avontuurlijken tocht, door dezen banenden weg een eind evolutiebaan doortrekken. Na ons, zullen anderen andere gebieden doorkruisen. Maar wij. wij zijn nu reeds avontuurlijke reizigers, die zichzelf zeggen wij zijn dat doortrokken, toen wij pas vier-en-twintig jaar oud waren. Meer en meer ontwaakt in ons het sterker en sterker bewustwor- dend familiariseerend gevoelen. De blanke vat hier den geestesloop van den onbegrijpbaren woudneger. Boven de tegenstrijdige materieele be trachtingen van Europeaan en Afrikaan, boven hun ouderdommen, boven hun diverse beschavingen, boven hun uiteenloopende gedachten over zeden en moraal, stuwt hun gemeenschappelijke eeuwige, nooit rustende geluksbetrachting. Hier, ver verwijderd van alle moderne techniek, van alle intellek- tueele bedenkingen, trukkages. vervalschingen, gemaaktheden, flik- flooierijen. Hier het spontane overweldigend natuurleven, vrij van alle moderne behoeften, behoeften die den Europeaan duizendvoudig doen betrachten, verlangen, hoe langer, hce veelvoudiger, hoe meer onvol daan. hem tenslotte steeds maar door dieper en dieper ongelukkig makend. Die gedachten, zich omvormend tot intens gevoelen, bedwelmen. Men begrijpt plots, als bij intuïtie, de verleiding, de verzoeking van sommige Europeesche intellektueelen zelfs, die zich resoluut onttrekken aan al het formalisme van de oude wereld, om terug te vluchten naar het primitieve, het ongekunstelde, in een afgezonderd en ongeïnteres seerd leven, te midden de eenzame wouden, vrij van de duizenden ban den der beschaving, als koning van zichzelf, en het zich omringende. Is dat soms in laatste instantie, het heimwee dat overweldigend is bij de in Europa verblijvende oud-kolonialen (Nadruk verboden). (Wordt vervolgd). Jef VAN WYNSBERGHU

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersch nieuws (1929-1971) | 1938 | | pagina 7