NAAR EN DOORHEEN HET KONGOLEESCHE OERWOUD ONZE GROOTE REPORTAGE door Jef VAN WYNSBERGHE Maar... er was een groote «Maar», want het transport van dien tinsteen bracht veel moeilijkheden, en hooge onkosten mee. Immers eerst moest de cassiteriet, ter plaatse, in zakjes van dertig kilo verpakt worden. Dan aldaar 'n eersten 'keer op auto's geladen, die ermee tot Yumbi reden vijftig kilometer ver. Te Yumbi moesten de zakjes ge lost. om ze in prauwen en kleine motorsloepen te laden, en er de Lowa- xivier mee af te varen tot Ongoka weer vijftig kilometer ver. Te Ongoka opnieuw lossen, er ruim veertig meter hoog mee sjouwen langs 'n steil slijkerig, heel gladdig paadje. Daar andermaal laden op lichte kamions, die de cassiteriet tot in het dorp Poma, aan de monding der Lowarivier, en langs de Lualaba stroom brachten dertig kilometer afstand. Daar moest de cassiteriet opnieuw gelost en nu in een hangar opgestapeld worden om later ''n honderd meter ver naar de Lualabastroom versjouwd te worden, en aldaar op een vrachtboot van de C. F. L. te laden, die slechts om de veertien dagen voorbijkwam. Reken eens éven uit wat dat laden, lossen, vervoer en versjouwen kost aan tijd en geld !..-. De Symetain ondervond dit het best, en zag onmiddellijk in dat zij eén groote bezuiniging zou boeken, kon de Lowa-rivier van Yumbi af tot aan Poma toe worden afgevaren. Maar inlanders hadden steeds bij al hun goden en fetisjes gezwo ren dat zooiets onmogelijk was door een heele serie enorme draai kolken, gevaarvol uitstekende rotspunten en een zoowat vier meter hoogen waterval, die de rivier over de gansche breedte, ruim twee kilometer ver geweldig bruisend vooruitjaagt, in razend tempo. Doch... In hoever was dat allemaal precies waar Nog nooit had een blanke persoonlijk de Lowa-rivier volledig op- of afgevaren. Indien men dat nu eens probeerde Ja hoor-!... Daarover werd ernstig gekonfereerd tusschen den staat en het beheer Symetain Gevolg de Lowarivier zou op staatskosten onderzocht en bestu deerd worden. En ik werd er officieel voor aangeduid. Het was geen lolleken temeer daar ik mijn vrouw moest meenemen, •f haar alleen diende achter te laten in het oerwoud. IN EEN UITGEHOLDEN BOOMSTAM. De verkenning werd zooals reeds hooger gezegd ondernomen in •een uitgeholden boomstamacht meter lang, zestig centimeter breed, veertig diep en twee dik. Ik nam twintig beste Wagenias (behendige roeiers) mee, mijn kok Asani, mi jn .boy Amisi, mijn escortesoldaten Clairon en Matako, de in- landsche politieagent Kybaya en mijn kleine zwarte hond Pukkie. Ver der al de gewone reisbenoodigheden tent, veldbedden, een vouwtafel, twee ligzetels, kleederen, linnen, munitie en drie weken voorraad voed sel in... blikken doosjes. 's Morgens, te zes uur steken wij te Lowa van wal, dwarsen de Lualabastroom, recht naar de Lowarivier. Mijn vrouw en ik zitten op lage vouwzetels middenin de prauw, onder een schaduwrijk licht bladeren afdakje. Achter ons staan de koffers opgestapeld, en zitten mijn kok, boy, escorte en politieman. De roeiers zitten, op een paar na die op den achtersteven sturen even zwaar aan weerskanten, vóór en achter ons, op den ruw afgewerkten rand van de prauw. Pukkie ligt, met spitse oortjes op den voorsteven recht voor zich uit te turen. Het is een prachtig weertjeDe zon rijst, groot en laag, rozig rood boven 't dichte donkere woud, dat de oevers van de Lowarivier scherp afrandt. De palmbladeren hangen beweegloos stil. Wij hooren vogelen- getjilp en -gekweel. Er kabaalt apengeschreeuw, te midden knersend takkengekraak. Het is heerlijk frisch Wij ademen in lange teugen onze longen diep vol met vreemd verkwikkende ochtendlucht. Verrukkelijk!... De prauw glijdt effen de anderhalve-kilometer breede monding der Lowarivier op. De roeiers buigen, na iederen diepen langen riemtrek, ver achterover, scheren hun riemen langs het watervlak ver vooruit, en spieren zich dan telkens weer langzaam en gelijk recht, om 't ryth- misch beweeg weer opnieuw te beginnen, almaardoor, steeds even pre cies, even. harmonisch. Wij varen dichtbij den linkeroever den rand van een ondoordring bare eindelooze woudplek. Van tijd tot tijd klapwiekt een groote 'zwarte of lange witte vogel op. Nu en dan drijft een breede graszode of een hoekig stuk hout af. Plots tamtamt een roeier een opwekkende ochtendhymne. Onmid dellijk improviseert een ander roeier, met helle trillende stem, een lied op het rythme van den tamtam. Alle anderen echoën in koor, als ant woord, de laatste klanken van ieder vers na. Zoo gaat, in den beginne, alles opperbest EERSTE MOEILIJKHEDEN. Maar aan kilometer negen hebben wij reeds met de eerste moeilijk heden te kampen. De zon pikt reeds uitgloeiend hoog in een azuurblauwe lucht. De rivier wordt smaller, de strooming sneller. Bij momenten schokt de prauw onverwachts, met korten snok. tegenaan een onder 't water hoog opstekend rotspunt. Wij blijven nu aleens tusschen rotsstukken vastklemmen. Dan moe ten een viertal roeiers in 't water baden, om de prauw met heftig geweld achteruit te duwen. Het water klotst witschuimend tegenaan de vele zichtbare scherpe rotspunten. Op den voorsteven staan nu twee roeiers, die de diepte peilen. Want de bodem van onze prauw is redelijk dun, en is niet met ijzeren platen beslagen. Zoodat de prauw, bij een harden schok, tegen een sterk rots punt, kan lekslaan. Hoe ons dan gered Midden het water, ver weg van alle paden, dorpen of begaanbare streken. Er wordt niet meer gezongen. Langzaam werken wij ons vooruit, stroomopwaarts. Op kilometer 9.500 moeten wij doorheen een groote stroomversnel ling, over een lengte van zoowat tweehonderd meter. De prauw schom melt geweldig links en rechts. Wij houden, vastgeklampt aan beide boorden, met ingehouden bangen adem. ons evenwicht. De roeiers staan recht, en steken hun riemen krachtig diep in het hard bruisend water. Asani, mijn kok is doodsbenauwd hij ligt geknield voorovergebogen, het gezicht, in de handen verborgen, tegen den bodem van de prauw neer. Bij iederen stoot tegen een onzichtbare rotspunt huilt hij Mevrouw, doet den Meester terugkeeren Mevrouw de prauw zal stukslaan Wij zullen door krokodillen stukgebeten worden Mijn vrouw kijkt me angstig vragend aan Keer terug Maar er moeten nog ruim negentig kilometer van deze rivier ver kend wordenEen officieel order moet uitgevoerd wordenHet is al leen een kwestie zijn flauwe zenuwen, zijn wilde verbeelding den baas te blijven VooruitMoed De tocht gaat verder De Lowarivier versmalt zichtbaar Wij komen doorheen andere kleine stroomversnellingen, door ver vaarlijke breede draaikonkels, waar met volle kracht den uitgeholden boomstam in rechte lijn moet gehouden worden, waar een sekonde onop lettendheid, een sekonde op adem komen, ons allen als een weerlooze* tol vliegensvlug zou doen ronddraaien en met geweld uit de prauw zou gooien, te midden vervaarlijk zuigende krinkels. Het is een strijd op le ven en dood tusschen de behendige sterk gespierde roeiers en 't mach tige watergeweld Wij winnen het een eerste keer Maar onmiddellijk komen wij opnieuw terecht tusschen honderden uitstekende rotsblokken Er is geen rustGeen verpoozen Mijn roeiers moeten meester over hun spieren blijven Zij hebben het recht niet vermoeid te worden In de meest hachelijke momenten moet ook ik mijzelf blijven ik moet metenIk moet 't kompas nakijken Ik moet voortdurend schetsen en aanteekeningen maken Vooruit Ik schat dat wij nu km. 14 voorbij zijn. Hier is de Lowarivier nog slechts een vierhonderd meter breed. De tocht wordt hoe langer hoe moeilijker, hoe verder hoe gevaar lijker Km. 15 Vóór ons bruist te midden duizenden uitstekende rotspunten, de eerste groote, de eerste werkelijk levensgevaarlijke stroomversnelling de Muro ruim driehonderd meter lang. Vastgeklampt aan eenige hoekige steenen, houden wij even halt Wij beraadslagen Ik wil er door De roeiers schudden vastberaden het hoofd Onmogelijk Ik kijk mijn mannen strak aan hun bezweete borst hijgt zwaar op en neer, hun oogen vonkelen diep in de glimmende hoofden, hun neus- flanken spannen zich wijd open, hun dikke vuurroode lippen zijn op- eengeperst. Groote zweetdroppels biggelen over hun wangen, parelen op hun gespierde armen, borst, dijen en beenen. Ik weet dat mijn roeiers geboren roeiers zijn, die reeds heel hun harde leven vochten tegen het watergeweldZij kennen de kracht van het waterelementZij vergissen er zich nooit inHun onmogelijk is dan ook voor mij een onmogelijk Daartegenin reageeren zou onverantwoordelijk dwaas zijnNu een Vooruitbevelen, zou in hen 't blinde levensinstinkt oproepen, zou hen tegen mij in opstand opzweepen, zou al mijn gezag in één moment volledig knakken En toch!... toch moet ik er door! Toch moet ik nog ruim vijf-en tachtig kilometer hooger de vreeselijke rivier op Er moet iets op gevonden worden Dicht langsheen één der beide oevers varen. OnmogelijkOveral steken dreigende rotspunten uit boven het wit klotsend water. Ons een smallen weg door het woud banen en onze prauw er door heen trekken, rollende over dikke boomtakken OnmogelijkDe oevers liggen te hoog boven het water Wat dan Ik vraag het mijn mannen, in zachte kalme woorden. Ik zeg hun De groote blanke wil dat ik die rivier verken Ik moet doen wat de groote blanke mij beveelt.Hoe kan u mij over dat wilde water brengen Hun vonkelende oogen verzachten, verdoffen tot een medelijdenden blik. Nu weten zij, dat die hachelijke tocht geen amusementsgrap va* mij is Nu voelen zij, dat mijn bevel geen tyraneisch is, maar de uitvoe ring van een plicht, van een gegeven woordDat vermildert hun ge dachten De tam-tam-man stelt voor Dat de blanke met zijn madam, zijn kok, zijn soldaten en de* politieman, over de rotsen naar den oever kruipe, en zich dan een weg door het woud bane. Wij kunnen springend en kruipend van rotssteen op rotssteen, de prauw aan lianen vast doorheen de Muro vooruit trekken. Erg gevaarlijk Maar... het is een oplossing, die kans tot lukken heeft. Men komt akkoordSoldaat Kamango zal bij hen blijven, met ge laden geweerWij zullen elkaar een driehonderd meter verder terug vinden. Wij stappen allen uit het bootje. Vier roeiers helpen mijn vrouw en mij over de gladde en hoekige schollen naar den oever gaan en sprin gen. Wij klauteren, hangend aan dikke lianen, den vier meter hoogen rotsigen oever op. Wij zijn in een dicht woudDe vier hulpvaardige negers en Asani, Amisi, Clairon en Kibaya blijven bij ons kappen met manchettes een wegeltje doorheen de wirwarrende vochtige lanen. (Nadruk verboden). (Wordt vervolgd). Jef VAN WYNSBERGHE

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersch nieuws (1929-1971) | 1939 | | pagina 7