VII.
KEULEN BIJ NACHT
wm-wrMANP
We staan op straatde mooie jonge Duitsche en ik.
We staan samen, dicht bij mekaar, zonder precies te weten waarheen
wij het eerst zullen gaan om het Keulen bij Nachtte verkennen.
Om ons heen is de drukte, het lawaai en het licht van een bijzon
dere straat der stad van driekwart millioen menschen.
Indien de Duitsche opschriften er niet waren, noch de vlaggen en
wimpels met hakenkruis, dan konden wij ons even goed in een drukke
stad van een ander land wanen. Wat hier gaan en wandelen, staan en
kijken de menschen juist zooals wij ze gewoonlijk zien in de groote ste
den van België, Holland, Frankrijk. Zij zijn evenzoo gekleed. Er is niets
in hun uiterlijk vertoon dat afwijkt bij dit van ons.
Of toch iets!... Zij groeten mekaar anders!... Zij nemen geen hoed
of pet voor mekaar af zij brengen elkaar den Hitlergroet, het is te zeg
gen zij heffen de rechter vlakke hand tot de schouderhoogte op en wen-
schen «Heil Hitier!...»
In den beginne doet dit vreemd aan. Maar weldra dringt het tot
mij door dat het Heil Hitier niet eentonig, automatisch gemompeld,
doch duidelijk verstaanbaar, met gloed wordt gezegd. Dat Heil Hit-
Ier zoo voel ik het intuïtief aan is de enorme woorden propa
ganda in dienst van het nazisme, die almaardoor, iedere minuut van
iederen dag. levendig gevoerd wordt, de mogelijke mistevredenen en
tegenstrevers ontzenuwt... uiterlijk althans eveneens verplicht zich als
volgelingen van het Hitier-Bewind te vertoonen.
De mooie Duitsche vraagt me of 'n klein uitstapje doorheen de stad
me aangenaam is. Zeer aangenaam beweer ik.
We gaan op stap, langzaam wandelend.
Zij vertelt mij Het is spijtig dat de Dom nu gesloten is. Ik houd
dolveel van dit godshuis. Telkens ik te Keulen kom, bezoek ik even deze
kerk. Met ingehouden stappen schrijd ik er dan als in een droom door
de stilte, door het gedempte licht. Ik snuif er met welbehagen wierook
geur op. die in de lucht zweeft. Steeds opnieuw kijk ik dan naar de ge
weldige pilaren, die zich oneindig hoog als verdeelen in een veelvertak-
te kroon, en mij den indruk geven van een kunstvol bladerdak. U moet
er morgen absoluut even naartoe, en u zal genieten van het machtige
gewelf, het wondere licht, dat plechtig door prachtig beschilderde vens-
sters valt, dat geheimzinnig de steenen aartsbisschoppen op de pijlers
der kapellen belicht. Dan moet u vooral de beroemde Madonna van
Stephan Lohner bezien en in de schatkamer het Reliquieënschrijn
trachten te zien, dat het gebeente van de Heilige Drie Koningen bevat.
Dan moet u ook den toren bestijgen en van daarboven neerblikken over
de huizenzee van Keulen, die zich te allen kante oneindig ver uit
strekt in een laagvlakte. Van op den toren kan men dë vier bruggen
zien, die den Rijn overspannen, waaronder de nieuwe Mülheimer-brug,
de grootste hangbrug van Europa. In de verte ontwaart men er ook de
heuvelketen van het Land van Berg, het Vorgebirge de boomgaard
en moestuin van Keulen, en de toppen van het Zevengebergte, waar
weleer Siegfried den draak doodde en den schat der Nibelungen ver
overde Zij kijkt mij begeesterend aan, en ziet mij glimlachen om
hare gidswijsheid.
Vous êtes méchantU bent ondeugend kleurt zij. U lacht
met mijn beste bedoelingen. U verdient dat ik u hier alleen liet staan
Ik protesteer. Ik tracht een excuuS te vinden.
Ik zou nog heel veel kunnen vertellen over de twaalf uiterst be
zienswaardige Romaansche kerkèn die te Keulen staan, en over de meer
dan honderd kerken en kloosters... maar... zij voleindigt haar zin niet,
want ik begin nu hartelijk te lachen...
Waarom lacht u wilt ze weten.
Ik dacht dat u mij Keulen bij Nachtzoudt toonen, en nu
vertelt u mij almaardoor over steenen dingen, en eeuwenoude gebou
wen tracht ik te doen begrijpen.
Zij snapt het U hebt gelijk glimlacht ze Komt
We zijn nu in de Hohe Strasse!... Drukke beweging. Schitterende
etalages. Vroolijke gezichten.
Et hat noch emmer jot je jange lacht de mooie Duitsche.
Ik begrijp haar niet. Zij verduidelijkt het mij Het is nog altijd
goed gegaan en vertelt mij dat dit de diepe levenswijsheid van de
Keulenaars is, en men er nu nog de waarheid kan van zien in deze
straat. Inderdaad men bemerkt hier aan alles dat het goed gaat.
Wij slenteren een zijstraat in. Wij treden in een Bierkneipen en
denken Alles volzet Maar wij vinden toch nog een vrij tafeltje. Wij
zien de Köbesin blauwwollen wambuis met voorschoot en leeren
geldtasch van tafel tot tafel gaan. Ze zien er gemoedelijk, vroolijk, slag
vaardig uit.
Kölsch Bierbestelt de mooie Duitsche, met mijn instemming.
De kellner brengt ons twee zeldzaam gevormde langgerekte glazen,
en twee borrels. Vreemd denk ik. PrositHet bier is licht
Dat kan men slechts te Keulen drinken verzekert mijn gezellin.
Maar proeft nu eens de Schabau Schabau vraag ik. Zij wijst
mij op den borrel Ik slurp er even aan, smek, voel mijn gehemelte bran
den, en zeg Flink sterk Zij lacht tevreden.
Vindt u het hier stemmig vraagt ze me dan.
Ik kijk even rond, alvorens te antwoorden. Ik hoor uitgelaten zin
gen. Ik zie lachen. Er is opwekkende muziek. Langsheen lange tafels
zitten heele gezelschappen arm aan arm, vroolijk heen en weer te wie
gen, op 't rythme van de muziek. Te allen kante heerscht levenslust.
Er wordt geestdriftig massaal in de handen geklapt
Zeer stemmig zeg ik.
U moet Keulen eens komen bezoeken als Carnaval gevierd wordt.
Dan kan u Keulen leeren kennen als het het meest uitgelaten is, als de
humor er hoogtij viert... Dan trekken tienduizenden menschen gemas
kerd door de stad, en wedijveren in dolzinnige uitgelatenheid, om de
meest plezante grappen uit te halen. Vooral op Rosenmontag is heel
Keulen met bezoekers uit alle landen en werelddeelen op de been. om
de beroemde optocht te bewonderen, aangevoerd door Prins Carnaval
met «Boer» en Keulsche jonkvrouw» door de Funkengarae (1)
Het komische van deze garde bestaat hierin dat zij met pijp. haring,
breikous en geweer de wacht betrekken. Dat is werkelijk erg kluchtig
We staan 'n half uurtje later weer buiten.
Komtinviteert mijn gezellin. We bezoeken nu eens een van
de oude herbergen. Tracht u er zelf ééne te vinden. U kan ze reeds aan
hun uithangbord erkennen. Em Altertümchen heeten zij, of Zwei-
spann of Paffgen of Em leckere Dröppche
Ik moet niet lang zoeken!... We treden in Em Altertümchen»
binnen. De mooie Duitsche'duwt me lachend een spijskaart in de han
den, en daagt me uit«Tracht u daar eens uit wijs te worden
Ik lees Ne halbe Hahn en vertaal Een halve haan
De mooie Duitsche proest het nu uit. Zij tracht haar onstuimig
lachen achter d'r zijden zakdoekje te verbergen. Ik verbaas me over dat
geweldig lachen. Vertaalde ik dan verkeerd
Houdt opsmeekt ze mij, en de tranen parelen haar uit de
guitige oogen, wanneer zij me zegtNe halbe Hahn is een broodje
met kaas
8CS UI N
De Domkerk van Keulen in Nachtelijke belichting.
Nu is het mijn beurt om te lachen, en bij verdere ontleding van de
spijskaart blijkt het hoe langer hoe zekerder dat een oningewijde on
mogelijk wijs kan worden uit dit labyrinth van het dialect der spijskaart.
Ik bestel voor ieder «Ne Schoppe Wing!... dit is. een kwart liter
wijn in een bokaal. Prosit
Wij drinken onze portie uit, staan op. groeten de kellner Jacob
en staan terug op straat.
Wij slenteren verder Wij drinken een glaasje in een tweede rang
dancing. Wij bezoeken een paar bar's. Wij slenteren straat in straat uit.
Wij eten wat in een kleine Volksfriture, waar nu de mooie Duitsche
evenmin wijs wordt uit de vreemde plats-benamingen, en waar wij uit
vroolijke gekheid de meest komische naam citeeren, en 'n rijken schotel
met allerlei fijn belegde broodjes besteld krijgen voor zestig pfenning.
Het smaakt heerlijk VooruitWij wandelen verder doelloos rond
Wij laten, ons verleiden door de meest aanlokkelijke opschriften, door de
zonderlingste en de meest geheimzinnige lichten.
Nu eerst zijn we werkelijk op verkenning van het nachtelijk Keu
len. Het valt mij op hoe dat Keulen schunkelt (2), hoe dat Keulen
ook voor de vreemdelingen zeer gastvrij is, hoe men er zich in een mini
mum tijd thuis voelt, er meeleeft met de massale gezelligheid, er in de
nachtelijke vroolijkheid opgaat, er door bedwelmd wordt... er zich ge
lukkig voelt.
Het treft me hoe alhier alle café's, alle restaurants, alle kroegen, alle
dancing's, alle bar's druk bezocht worden, hoe er weelderig leven en
groot verteer gemaakt wordt, hoe er tot in de vroege morgenuren alles
verkrijgbaar is ook lekker eten.
Jawelhier is voor den vreemdeling, voor de menschen die 's avonds
en 's nachts van een uitstapje, van 'n verzetje houden heel veel lekkers
te krijgen. Hier wordt geen honger, geen armoede geleden!... Wij heb
ben opzettelijk herhaalde keeren 'n hapje gevraagd, om te zien hoe men
erop zou reageeren. om te weten wat er voorradig was.
Wij aten een koppel eieren, wij smekten van een Kröstcher warm
(3), wij likten onze lip bij de Kölsche Kaviar die in werkelijkheid
bloedworst is waarbij men een Röggelche (4) eet.
Het Keulen bij nachte heeft ons begeesterd, heeft ons alvast van deze
twee vooringenomenheden genezen dat men er niet vrij kan rond-
loopen, dat men er honger zou lijden.
Het was drie uur in den morgen toen wij in ons Hotel met Heil
Hitier door den portier begroet werden, teen ik mijn nog steeds on
bekende mooie Duitsche allerhartelijkst bedankte, in de beste termen
afscheid van haar nam, en last not least mij voorstelde en haar naam
en adres bekwam.
(1) Funken noemde men vroeger de stadssoldaten
(2) «Schunkelt»: het gansche gezelschap haken de armen in elkaar en wie
gen vroolijk zingend op de maat der muziek heen en weer. en klappen bij het
refrein in de handen mee.
(3) Warme vleeschhapjes. (4) Een broodje.
(Copyright «Pers-Bode»). (Wordt Vervolgd)
Jef VAN WYNSBERGHE.