KOFFIES en CHIC0RE1 met PREMIEN Christiaens Devolder - KortrüK BELLA STOCK PremiedepotG. LAROYE, 20, Boomgaardstraat. Yper, waar aok_joffighrandgrsje^ekomen_^iin^ Eischt altijd en overal de RUWE en GEBRANDE ONS MENGELWERK Nr 21 NAAR EN DOORHEEN KONGOUESCHE OERWOUD door Oud -Koloniaal Jef VAN WYNSBERCHE Te koop ten bureele dezer Boterstraat, 34 Leest en verspreidt HET YPERSCHE Te koop in alle goede winkels. door HENDRIK CONSCIENCE (Vervolg) Waar is mijne nichte vroeg Louis, met ge weld uit zijne smart opstaande. Zij is een boodschap gaan doen en zal haast; wederkeeren,,was het antwoord, «Ik geloof, dat ik ze hoor. du achterdeure op™'i8 oemerkte tante Claar. --iet eenen glimlach van verlangen op de lip pen blikte de kapitein naar den aangewezen in gang hij zag inderdaad eene jonge, dochter, die, als met schrik bevangen, stap voor stap in den stal vooruitkwam en eindelijk met het hoofd in de deur verscheen... maar dan bleef zij staan en begon te beven, terwijl zij, bleek van verbaasd heid, het ondervragend oog op de wezenstrekken vair den kapitein hield gevestigd. .Een plotselijke schreeuw ontsnapte haardwalend van ontstel tenis voegde zij de handen te zamen en naderde dt|i tot voor den officier, uit wiens oogen blijd schap" liefde haar tegeHStraalden. Zou het waar zijn kreet zij. Neen, het is QPiïïïogelijk ik zou bezwijken van geluk. Vergeef jrfij, mijnheerO, het is, als zage ik mijnen goe den oom Louis Lieve michte, gij herkent mij dan wel mur melde dfi kapitein, diëft bëwogen: Hij lis -het, o God juichte' dê maagd, mijn oom. mijn oom Louis En zij hing zich, schier bezwijmende van' Zaiigé ontroering aan den hals des kapiteins. Zonaar hem den tijd te laten om een woord te uiten, riep "zij tusschen hare herhaalde zoenen Ach, hoe dikwijls heb ik geweendWij, die meenden, dat gij dood waartVader, die nooit wanhoopt, zeide wel, dat gij wederkeeren zoudt. Gij hebt het misschien vergeten, lieve oom, hoe gij de kleine Bella bemindetmaar ik weet' nog zoo goed, wat moeite gij deedt om mij te leeren lezen hoe ik op uwe knieën zat, en hoe gij mij iustet voor elke letter, die ik noemen kon... En gij zijt nu soldaat Oom Louis is kapiteinriep tante Claar. «Kapitein!» herhaalde het meisje, «Kapitein bij de Franschen Maar het is gelijk, ik gevoel mij zoo gelukkig, dus op het hart van hem, die mij lief heeft gehad als een tweede vaderNeen, neen, laat mij u nog omhelzen. Het is de kleine Bella, die haren goeden oom Louis bedankt voor zijne liefde. De kapitein maakte de armen zijner nichte van zijnen hals los en zeide met blijde scherts Laat af nu, Bella gij zoudt mij den tijd niet gunnen om u te bezien. Toen ik de ongelukkige vaart naar IJsland ondernam, waart gij nog een kind maar nu ah, ah, nu mag ik trotsch zijn ©p mijne nichteZie, gij zult mij een vleier hee- 'ten, en nochtans ik zal niets zeggen dan de waar heid. Sedert mijn vertrek heb ik menig land doorgereisd en vele schoone vrouwen gezien maar ik heb er toch geene enkele ontmoet die schooner was dan mijne nichte Bella... Kom, laat ons gaan zitten, oom lief,onder brak het meisje, met vlugge beweging de stoe len vooruitschuivende. Wij hadden juist ge daan met de koffie te nemen maar de moor is nog kokend. Ik zal eene goede kom voor u en uwen kameraad opschenken, en gij zult al drin kende ons eens gaan vertellen, hoe God in Zijne £ïndelooze goedheid u van de schipbreuk heeft ge^ëd Tof dén jongen kapitein gaande en hem eenen stoel aanwijzende, zeide zij op zoeten toon Mijnheer, neem uw gemak doe hier, alsof gij te huis waart. Indien mijnheer een kopje koffie met ons geliefde te drinken, hét zou eene groote eer voor ons zijn. De krijgsman lachte haar minzaam toe en, haar in de Fransche taal bedankende, poogde hij naar te doen begrijpen, dat hij geenen lust tot zitten had. Hij naderde tot zijnen ouden gezel en mompelde met teruggehoudene stem Drommelsuwe nichte is een prachtig meis je Zij heeft oogen als eene Italiaansche vrouw. I Hoe zuiver zijn hare wangen, en hoe betoove- rend is haar glimlach. Het is eene roze, verloren in de duinen. Jammer maar dat hier niemand Fransch verstaat. Beken, dat het vervelend voor mij moet zijn. Ik heb het u op voorhand gezegd,bemerkte de andere. Gij wildet mij volgen, om het huis te zien, waar ik geboren ben getroost het u om mi.irieptwi! er is niets aan te doen. De jongere officier ging vo0r 'nét venster staan «Wikte naar bmten intusschen wisselde de ,.2pitein Louis eenige woorden met zijnen broe der Simon en met zijne zuster Claar. Bella haastte zich de dubbel sterke koffie op te schen ken. Toen zij daarmede klaar was, en de kom voor haren oom te dampen stond, zette zij zich nevens hem en riep gansch verheugd Nu zullen wij gaXn weten, hoe God mijnen lieven oom het leven heeft behouden, en hoe het komt, dat wij hem terugzien, gekleed als een ko ning en kapitein in Franschen dienst.» «Ja, nichte,» zeide Louis Stock, dit is eene geschiedenis, die vele dagen zou duren, indien ik ze geheel moest vertellen. Ik zal u dus slechts in het kort eene gedachte geven van hetgeen mij is wedervaren. Waarschijnlijk zullen wij nog lang s°-noe® in deze streek blijven, om mij toe te laten u meer dan eens te bezoeken. Wij zullen dienvolgens er meer in het breede van kunnen spreken... Na mijn vertrek van Duinkerken had den wij wel veel hard weder, doch eene tamelijk gunstige vaart tot bijna onder IJsland maar dan werden wij gedurende den nacht door zulken he- vigen storm aangegrepen, dat allés op het séhijS onklaar geraakte, en wij ons roer verloren. Drie dagen en drie nachten bleven wij, door den wind VOórtgeslingerd, óp de baren zwalpen wij zagen wel nu en dan eeri schip in de verte, maar er was geen middel om hulp te bekomen de zee was woedend en liep schrikkelijk hol. Toen de storm bedaarde, wisten wij niet waar wij ons bevon den. Wat ons eenen doodélijken angst inboe zemde, was, dat wij hier en daar in de zee groote ijsschotsen zag,en drijven en niet zelden moesten wij geweld doen om ze te ontwijken. De nacht kwam, en wat wij vreesden, gebeurdeons schip werd tusschen twee vlottende ijsbergen geplef- terd en zonk onmiddellijk. Mijne arme gezellen werden door de zee verzwolgen ik hoorde in de duisternis hun noodgeroep eene korte wijl her- galmen en dan allengs vergaan. Wat mij betreft, ik was door den schok over boord gevallen en bevond mij op het ijs. U te zeggen, wat ik dien nacht heb geleden, is onmogelijk. Alhoewel mijne kleederen droog gebleven waren, bevroren mijne leden schier van de bitsige koudewant ik durf de mij niet sterk bewegen, uit vreeze van uit te schuiven en in zee te storten. De dood stond mij voor de oogen, err ik riep u allen een droevig vaarwel toe... Arme oomzeide Bella, hem bevend dé' hand drukkende. «Uw akelig lot rukt mij de tranen uit de oogera «Mijn hart klopt niet meer!» zuchtte tante Claar. «Neen. zijt onbevreesd.» hernam de kapitein Louis. De goede God had besloten;, dat ik nog niet zou sterven. Des-morgens, bij liet opkomen van den dag, zag ik een klein schip, dat alle zei len ophad en geweld deed om van tusschen bet vlottend ijs te geraken. Het was insgelijks door de felle stormen van zijne baan afgedwaald. Men bemerkte mij en kwam-mij halen met eene b'-ot.» Ah, ah riep Bella, met kinderlijke blijd schap in de handen kletsend, mijn oom Lauis is geredIk stierf schier van schrik maar nu ben ik weder zoo gelukkig... «Wacht nog een beetje, Keve nichte,» ging de kapitein voort, «ik ben nog niet aan het einde j mijner geschiedenis. Het schip, dat mij opgeno- men had, was eene Engelsche brik, die naar St.-John op Newfoundland, voer. Wij hadden goed weder en geraakten zonder ongeval in de j waters der groote- bank, toen een- schromelijk tempeest ons opnieuw uit onze baan sloeg en ons noordwaarts deed dwalen. Ons schip werd in de i duisternis naar de kust gedreven en verbrijzelde zich op het rotsig strand. Het gelukte ons, met de boot nog allen behouden aan land te geraken, j ii lujjiiwuiiwjufurm-inrrrrr HET Een origineele reportage en tevens een praeht- roman, rijk gedokumenteerd. Prijs 3« fr Wij wisten niet, waar wij ons bevonden want het was eene woeste streek, waar men op hon derd uren in het rond geen enkel mensch kon ontdekken. Ons over de sneeuw op reis begevende zakten wij zuidwaarts af, om naar een bewoond oord te zoeken. Na drie onzer kameraden te heb ben verloren, allen bezwijkend van ellende en van ziekte, verteerd van honger, mager en bleek als levende lijken, geraakten wij in eene plaats, waar een tiental huisgezinnen in hutten, van die- renvellen gemaakt, te zamen woonden. Het wa ren zeker soort van half wilde menschen, die men de kleine Esquimaux noemt. Wij hadden schipbreuk geleden op de noordkust van het land, dat men Labrador heet. Ik zal u eene an dere maal vele wondere dingen van dit zonder linge volk vertellen... Een teruggehoudene kreet ontsnapte Bella, en zij sprong recht, terwijl zij met zichtbaren angst rond de keuter blikte. Wat hêbt gij, lieve nichtevroeg de kapi tein verwonderd. Men zou zeggen, dat een plot selijke schrik u aangrijpt. Het is mijne geschie denis toch niet, die u dus ontstelt Waar is uw kameraad gebleven murmelde het meisje. Ik zie hem niet meer Laat u aan hem niet gelegen, Belia. Hij ver veelt zich, omdat hij geen Vlaamsch verstaat, en Wandelt daar voor de deur in de duinen. Ik heb hem óp Voorhand verwittigd, dat het hier niet vermakelijk voor hem zou zijn. Het meisje ging door de vensterruiten zien en kwam met eenen helderen glans van blijdschap op het gelaat terug bij haren oom. Hare eerste plaats nevens hem hernemende, zeide zij «Hij zit op het bankje nevens het huis en fluit een liedje. Hij schijnt een goed mensch te zijn. die heer Ja, een zeer goed mensch,bemerkte de ka pitein, met een glimlach van twijfel. Een trouw vriend, een dapper soldaat, edelmoedig van harte, maar onmeedoogend tot wreedheid toe jegens al degenen, die hij slechts van vijandschap tegen de republiek verdenkt.Gij verbleekt, BellaUwe hand beeftVrees niet, lieve, de Fransche solda ten doen den vreedzameri lieden geen kwaad. Gij zijt dus langen tijd bij de wilde menschen gebleven, Louis vroeg de blinde. Hoe zijt gij uit dat woeste land geraakt Inderdaad, zeide de kapitein, mijne nichte zou mij wel doen vergeten, dat gij het vervolg mijner geschiedenis wacht. Neen, wij bleven slechts eenige weken met de Esquimaux. Op hunne aanwijzing en door twee hunner geleid, reisden wij dieper landwaarts in, totdat wij eene plaats bereikten, waar een kantoor van Engel sche pelsjagers was gevestigd. Hier werden wij vriendelijk onthaald en verpleegd. In afwachting dat er gelegenheid kwame, om ons naar eene zeehaven te brengen, verdeelde men ons tus schen verschillende kantoren, en men benuttig de ons tot den pelzenhandel met de wilde Esqui maux. Ik trad werkelijk in dienst der maatschap pij en geraakte honderden en honderden uren dieper nog landwaarts. Vijf jaren van mijn le ven sleet ik in die woeste streken. Tweemaal heb ik eenen brief toevertrouwd aan de dienaars der maatschappij, met de zekerheid dat men zorg zou dragen om hem u te doen geworden maar ik ©ndervind nu tot mijne groote spijt dat ik mij he'o bedrogen... ('t Vervolgt)

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersch nieuws (1929-1971) | 1940 | | pagina 7