De Arme Edelman Naar en Doorheen het Kongoleesche Oerwoud 17 ONS MENGELWERK Nr 7 ZOOJUIST VERSCHENEN Prijs ingenaaid 30 Fr. ingebonden 45 Fr. door HENDRIK CONSCIENCE (Vervolg) Eensklaps kwam evenwel eene heldere uit drukking zijn gelaat verlichten, terwijl hij met den vinger naar de poort wees en zeide Daar hoor ik uw rijtuig in den aardeweg, heer De Necker Inderdaad, de koets reed de poort van den Grin- selhof binnen. De koopman sprak niet meer van wijnhem kwam het vreemd voor, dat men zich om zijn vertrek te verblijden scheen en ongetwijfeld zou hem dit vermoeden gestoord hebben, indien, langs eenen anderen kant, de uiterste vriend schap en het gulhartig onthaal des edelmans hem niet van het tegendeel hadden overtuigd. Hij meende het wonderlijk gedrag des edelmans te moeten toewijten aan zijne onpasselijkheid, wel ke hij misschien uit beleefdheid had bedwongen en verborgen. De heer De Necker zeide dan, met minzaamheid de hand des edelmans druk kende Mijnheer Van Vlierbeke, ik heb hier eenen alleraangenaamsten namiddag doorgebrachtin uw gezelschap en dat uwer lieve jonkvrouw is men waarlijk gelukkigik ben ten hoogste ver heugd uwe kennis te hebben gemaakt, en ik hoop, dat andere betrekkingen mij uwe vriend schap geheel zullen verwerven. Intusschen moet ik, uit den grond des harten, u bedanken voor uw kies en tevens gulhartig onthaal. Gustaaf en Lenora waren genaderd. De edel man zeide eenige woorden van verontschuldi ging. En mijn neef, ging de koopman voort, zal wel gereedelijk met mij instemmen, dat hij niet vele zulke vermakelijke uren in zijn leven heeft genoten, als deze weinige, welke wij heden op den Grinselhof hebben gesleten. Gij zult mij ins gelijks de eer aandoen, mijnheer Van Vlierbeke, met de bekoorlijke jonkvrouw ten mijnent het middagmaal te komen nemen. Doch ik moet u om vergiffenis bidden. Overmorgen reis ik naar Frankfort voor zaken van handelwellicht blijf ik een paar maanden afwezig. Indien mijn neef u intusschen kwame bezoeken, ik hoop dat hij u altijd welkom zou zijn. De edelman herhaalde zijne betuigingen van vriendschap. Lenora zweeg,, ofschoon Gustaaf in hare oogen schouwde en insgelijks een oorlof van haar scheen af te bidden. De oom richtte zich naar de koets. En de afscheidsdronk vroeg Gustaaf met verwondering. Ach, laat ons nog wat binnen gaan Neen, neen, viel De Necker in. Ik be grijp, dat, indien men u wilde involgen, wij waarschijnlijk nooit meer van hier vertrekken zouden maar het is tijd, dat wij gaan. Daar over geene redenen meer een koopman moet woord houden en gij weet zelf wel wat wij hebben beloofd. Gustaaf en Lenora wisselden eenen langen blik, waarin voor beiden de treurnis des afscheids en de hoop op spoedig wederzien te lezen stonden de edelman en de heer De Necker drukten el kander met een waar gevoel van genegenheid de hand. Men trad in de koets. Minzaam toelachend en onder het groeten met de handen, zoo verre men elkander nog kon zien, verlieten de vergenoegde gasten den Grinselhof. IV Den tweeden dag na het vertrek zijns ooms bood Gustaaf zich op den Grinselhof aan. Hij werd door vader en dochter met dezelfde min zaamheid ontvangen, sleet het grootste gedeelte des namiddags in hun gezelschap en keerde, bij het vallen van den avond, met het hart vol zalig aandenken, terug naar zijnen Hof op den Echel poel. In het eerst durfde hij zich niet te dikwijls op den Grinselhof doen aanmelden, hetzij uit een gevoel van welvoeglijkheid, hetzij uit vreeze van den edelman tot last te worden evenwel, in de tweede week had reeds de gulle vriendschap des heeren Van Vlierbeke deze achterdocht uit zij nen geest verdreven. De jongeling weêrstond niet langer aan de zucht, die hem tot Lenora trok, en liet nu gee- nen dag meer voorbijgaan zonder den namiddag op den Grinselhof te hebben doorgebracht. Daar sleet hij de voorbijsnellende stonden in stille za ligheid. Hij wandelde met Lenora en haren va der door de belommerde paden des tuins, woon de de lessen bij welke de edelman zijne dochter over allerlei wetenschappen en kunsten gaf, luisterde in verrukking op de schoone stemme der jonkvrouw, daar ze somwijlen hare liede ren door het loover deed schallen, voerde met beiden eene leerende samenspraak, of zat HET YPERSCHE 6 12 -1940 droomend onder het Katalpa-bosch aan eene ge lukkige toekomst te denken, terwijl hij met lief- devolle oogen de maagd aanschouwde, die, vol- j gens de hoopvolle bede. welke bestendig uit zijn hart tot God opwelde, eens zijne bruid worden moest. Had het edel en betooverend gelaat der jonk vrouw den jongeling bekoord, toen hij haar voor de eerste maal op het kerkhof had gezien, nu hij ook de schoonheid harer ziel kende, was zijn liefdegevoel zoo innig en zoo grenzenloos gewor den, dat de gansche wereld hem kleurloos en doodsch voorkwam, zoo haast Lenora niet daar was, om, door hare enkele tegenwoordigheid, alles in zijn oog met licht en leven te beglanzen. Voor hem kon een Engel, uit de zuiverste poë zie der Godsvrucht ontstaan, niet schooner zijn dan zijne maagdelijke vriendinne. En inderdaad, terwijl zij versierd was met al de lichaams schoonheid, die de Schepper der eerste vrouw moet hebben geschonken, klopte in haren boe zem een hart, waarvan de spiegelreinheid nog niet door den minsten wereldwasem was ver doofd. en waaruit het innigst gevoel, bij de minste aandoening, als eene klare bron ont sprong. Nog nooit had Gustaaf zich geheel alleen met Lenora bevonden, dewijl de jonkvrouw in zijn bijwezen nooit de kamer verliet, waar zij zich gewoonlijk met haren vader hield, tenzij deze zelf de begeerte uitdrukte om onder de volle lucht te wandelen maar toch was nooit in den jongeling de wensch ontstaan om zijne aandoe ning voor den heer Van Vlierbeke te verbergen, of om Lenora te zeggen, hoezeer haar beeld zijn hart beheerschte. Hier ware het nutteloos ge weest met woorden te verklaren, wat er in elks gemoed geschiedde liefde, vriendschap, eerbied straalden onbewimpeld en vrij uit aller oogen drie zielen leefden hier in eenen zelfden zucht, omsloten door eenen zelfden band, versmolten in een zelfde gevoel van genegenheid en van hoop. Alhoewel Gustaaf voor Lenora's vader diep ontzag koesterde en hem waarlijk als een teeder zoon beminde, was er toch iets, dat somtijds op zijne hoogschatting poogde inbreuk te doen. Wat hij buiten den Grinselhof over de onbegrijpe lijke gierigheid van mijnheer Van Vlierbeke had hooren verhalen, was nu voor hem eene onmis kenbare waarheid geworden. Nog nooit had de edelman hem een glas wijn of bier aangeboden, evenmin had hij hem ooit uitgenoodigd om het avondmaal te deelen en dikwijls had Gustaaf met droefheid bemerkt, welke moeite men aan wendde om deze voorbeeldelooze zuinigheid te verbergen. De gierigheid is eene drift, die nooit anders dan afkeer en misprijzen inboezemen kan, omdat men, uit natuur, begrijpt, dat deze ondeugd, bij haar ontstaan in den menschelijken boezem, al len edelmoed er uit rukt, en hem met eene ijs koude baatzucht vervult. Ook moest Gustaaf lang tegen zijn gevoel worstelen, om zijne aandacht van dit gebrek des heeren Van Vlierbeke af te wenden en zich overtuigd te houden, dat het eene gril zijns geestes was, eene enkele verkeerde plooi der hersens, die hem niets van zijne inge- borene gemoedsedelheid had doen verliezen. Hadde de jongeling de waarheid geweten noch tans Hadde hij met den blik dieper in het hart des edelmans kunnen dringen, hij zou gezien hebben, dat achter eiken glimlach op zijn aange zicht eene smart verborgen lag, dat elke zenuw rilling, die hem soms als eene huivering aan greep, den angst zijner ziele wilde verraden. Hij wist het niet, hij, de gelukkige, die in de oogen van Lenora zich baadde en aan de gouden schaal der liefde dronk, dat het leven des edelmans een eeuwig lijden was dat hij nacht en dag van eene ijselijke toekomst droomde, en met hdt angst zweet op het voorhoofd de uren telde, die ver liepen, alsof elke minuut hem nader bracht tot een gevreesd en onaf weer baar ongeluk... en, in derdaad, had de notaris hem niet gezegd Nog vier maanden en de schuldbrief vervalt. Dan worden uwe goederen door de Wet verkocht. Van deze vier noodlottige maanden waren er reeds twee voorbij Indien de edelman de liefde des jongelings scheen aan te moedigen, was het niet alleen uit vriendschap tot hem. Neen, neen, het drama van zijn lijden moest afloopen binnen eenen beperk ten tijd. Zoo niet, voor hem en voor zijn kind de openbare schaamte, de zedelijke doodHet lot ging dan onuitstelbaar beslissen, of hij, in dezen tienjarigen strijd tegen de bittere ellende, overwinnaar blijven zou, of, overwonnen, in de kolk van het openbaar misprijzen ging verzinken. Daarom verborg hij zijne armoede met meer hardnekkigheiden, ofschoon hij als een schuts engel op de beide jongelieden waakte, deed hij echter niets om de haastige ontwikkeling van het liefdegevoel in hen te wederhouden. Toen het tijdstip der terugkomst van mijnheer De Necker naderde, schenen de twee maanden zijner afwezigheid voor Gustaaf als een zoete droom vervlogen te zijn. Ofschoon hij zich bijna verzekerd achtte, dat zijn oom zich niet tegen zijne liefde verzetten zou, voorzag hij echter wei, dat hij hem niet zou toelaten, zoo veel tijds bui ten de bezorgdheid van den handel te slijten. De gedachte, misschien weken lang van Lenora ver wijderd te zijn, deed hem met angst en droefheid de terugkomst zijns ooms te gemoet zien. Eens sprak hij, voor Lenora, met diepe treurnis zijne vrees uit en schilderde de smart af, die hem in hare afwezigheid het hart vervullen zou. Voor de eerste maal zag hij tranen hare oogen ontrol len. Hij werd door dit bewijs van innige gene genheid zoo diep getroffen, dat hij stilzwijgend de hand der maagd aangreep en langen tijd spra keloos nevens haaribleef zitten. Intusschen poog de mijnheer Van Vlierbeke hem te troosten doch zijne woorden schenen het gewenschte deel niet te bereiken. Na lange treurnis stond Gustaaf van den stoel op en nam afscheid van Lenora, alhoewel het ge wone uur van zijn vertrek niet verschenen was. De maagd bemerkte op zijn gelaat, dat er eene omkeering in zijn gemoed was geschied en zijn aangezicht nu door moed en vreugde was ver helderd zij poogde hem te wederhouden en de uitlegging zijner schijnbare blijdschap te beko men maar hij wees haar verzoek met minzaam heid af, zeide haar slechts, dat zij morgen waar schijnlijk zijn geheim zou kennen, en verliet den Grinselhof met haastige stappen, alsof een aan jagend gepeins hem vervolgde. Mijnheer Van Vlierbeke meende in des jonge lings oogen gelezen te hebben, wat er in zijn hart was omgegaan. Dien nacht verzoetten eenige schoone droomen den slaap des edelmans. Des anderen daags, toen het gewone uur van Gustaafs komst naderde, klopte het hart des vaders van hoopvolle verwachting. Welhaast zag hij Gustaaf onder de poort door gaan en naar zijne woning komen. De kleeding des jongelings was niet, als naar gewoonte, uit lichte stoffen samengesteldnu was hij weder bijna gansch in het zwart, gelijk de eerste malen dat hij den Grinselhof had be zocht. Een glimlach van blijdschap verlichtte het ge laat des edelmans, terwijl hij hem te gemoet gingdeze uitgezochte kleeding staafde zijne hoop en zeide hem, dat men eene plechtige po ging bij hem kwam wagen. Gustaaf drukte het verlangen uit om met hem eenige oogenblikken alleen te mogen zijn. Hij werd door mijnheer Van Vlierbeke in eene ne venkamer geleid deze bood hem eenen zetel aan, zette zich voor hem neder en zeide, met schijnbare koelheid, op zeer minzamen toon Ik luister, mijn jonge vriend. Eene wijl bleef Gustaaf stilzwijgend, als om zijne gedachten bijeen te rapen. Dan sprak hij. wel met ontsteltenis, doch niet zonder besluit Mijnheer Vhn Vlierbeke, ik durf eenen ge- wichtigen stap bij u doen. Uwe oneindige goed heid alleen geeft mij den noodigen moed daar toe en ik hoop, welk ook uw antwoord op mijn verzoek zij, dat gij mij mijne stoutheid evenwei zult gelieven te verontschuldigen. Het zal u niet ontsnapt zijn, mijnheer, dat het reeds van de eerste maal, dat ik het geluk had Lenora te zien, mijne zinnen genoeg ingenomen werden met eene onweêrstaanbare neiging tot haar, die mij als een engel voorkwam en zulks altijd voor mij gebleven is. Ik zou misschien, eer ik dit gevoel zoo onbegrensd in mijnen boezem heerschen liet, uwe toestemming hebben moeten vragen maar ik meende, in uwe voorkomende vriendschap tot mij, te zien, dat gij in den grond mijns harten had gelezen... De jongeling zweeg, om eenige aanmoedigende woorden uit den mond des edelmans te bekomen; doch deze aanschouwde hem met eenen stillen glimlach, waarin echter niet klaar stond aange duid. hoe de openbaringen des jongelings hem bevielen. Een teeken met de hand, als wilde hij zeggen ga voort was zijne eenige beweging. ('t Vervolgt). DE GROOTE REPORTAGE van JEF VAN WYNSBERGHE Omslagversiering van A. Beckers. Te verkrijgen bij alle boekhandelaars en bij den Uitgever C. DUMORTIER, 34, Boterstraat, Yper. Druk. Dumortier, 34, Boterstraat. 34, Yper Tel 5M

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersch nieuws (1929-1971) | 1940 | | pagina 12