De Arme Edelman
I?
ONS MENGELWERK N 9
NAAR EN DOORHEEN
KONGOLEESCHE OERWOUD
door Oud -Koloniaal
|ef VAN WYNSBERGHE
door HENDRIK CONSCIENCE
(Vervolg)
Mijnheer Van Vlierbeke trok zijne opgetogene
dochter tot zich en legde eenen zoen op haar
voorhoofd. Hij meende door eenige troostende
woorden haar geschokt gemoed te stillen
maar eensklaps maakte Lenora zich uit zijne ar
men los en sprong lachend en bevend recht. Zij
wees met den vinger naar het venster en scheen
op een naderend gerucht te luisteren.
Het getrappel van paarden en het rollen van
wielen in den aardeweg deden mijnheer Van
Vlierbeke begrijpen, wat het was, dat ziine doch
ter zoo plotseling was komen ontstellen. Ook op
zijn aangezicht verscheen eene vreugdevolle uit
drukking hij haastte zich naar beneden en be
reikte even de voordeur zijner woning, toen de
heer De Necker uit zijne koets stapte.
De koopman scheen uiterst wel te moede en
drukte met gulhartigheid de hand des edelmans.
terwijl hij hem toeriep
Ah, mijnheer Van Vlierbeke, ik ben verheugd
dat ik u wederzie. Hoe gaat het Mij dunkt dat
mijn neef den tijd mijner afwezigheid zich wel
ten nutte heeft weten e maken
Terwijl hij door den edelman, met de gewone
plichtplegingen, in eene kamer werd geleid, sloeg
hij hem gemeenzaam op den schouder en sprak
lachend
Ah, ah, waren wij reeds goede vrienden nu
gaan wij gevaders worden, ik hoop het ten min
ste. Die schelm van een neef, hij heeft geene
slechte goesting inderdaad, en hij mocht nog wel
lang zoeken, eer hij eene lieftalligere en schoo-
nere vrouw vonde dan Lenora. Zie, mijnheer Van
Vlierbeke, het moet eene bruiloft zijn, dat men
er na twintig jaren nog van spreke.
Ondertusschen waren zij in de nevenkamer ge
treden en hadden zich neêrgezet. De edelman,
ofschoon zijn hart van blijde ontsteltenis klopte,
durfde niet gelooven wat de toon des heeren
De Necker scheen te zeggen, en zag hem met
twijfel in de oogen. De koopman hernam
Sa, het schijnt, dat Gustaaf met brandend
ongeduld naar zijn geluk snakt hij heeft mij
op de knieën gebeden de zaak te verhaasten ik
heb waarlijk medelijden met den jongen gek.
Daarom laat ik, nog voor éénen dag, huis en han
del staan, en kom tot u geloopen om de zaak af
te doen. Ten minste, hij heeft mij gezegd, dat gij
uwe toestemming hebt gegeven. Dit is braaf ge
handeld van uwentwege, mijnheer. Ik heb, op
mijne reis, insgelijks aan dit huwelijk gedacht
want ik had wel bemerkt, dat de pijl der liefde
door en door het hart mijns neefs was gegaan
maar ik was niet zonder vrees over uwe inzich
ten de ongelijkheid des bloeds eene gedachte
uit den ouden tijd, mocht u somwijlen weder-
houden hebben.
Alzoo heeft Gustaaf u gezegd, dat ik in zijn
huwelijk met Lenora toestem vroeg de edel
man.
Hij heeft mij toch niet bedrogen mom
pelde mijnheer De Necker met verwondering.
Neenmaar zeide hij u niets anders, dat u
even gewichtig moet toeschijnen
De koopman schudde lachend het hoofd en
sprak schertsend
Ah, ah, wat gekheden, die gij hem hebt wijs
gemaakt. Maar dit zal tusschen ons beiden spoe
dig opgeklaard zijn. Hij is mij komen vertellen,
dat de Grinselhof u niet toebehoort, en dat gij
arm zijtGij hebt toch wel eene betere gedachte
van mijn verstand, heer Van Vlierbeke, dan te
meenen, dat ik zulk sprookje gelooven zal
Eene siddering greep den edelman aanbij
den vroolijken en den gemeenzamen toon des
heeren De Necker, had hij een oogenblik ver
hoopt, dat deze alles wist en desniettegenstaande
den wensch zijns neefs wilde involgen doch de
laatste woorden Ijadden hem overtuigd, dat hij
opnieuw tot droeve verklaringen geroepen was.
Hij bereidde zich met koelen moed tot den strijd
tegen de vernedering en zeide
Heer De Necker, gelief niet den minsten twij
fel te bewaren over hetgeen ik zeggen ga. Ik wil
wel gereedelijk toestemmen om mijne Lenora
uwen neef tot bruid te geven maar ik verklaar
het u hier ik ben arm, doodarm
Kom, kom, riep de koopman, ik begrijp
wel, dat gij schrikkelijk aan uwe schijven houdt,
men weet het langmaar op het oogenblik,
dat gij uw eenig kind uithuwelijkt, zult gij toch
hart en beurze wel opendoen, en het uwe willen
bijbrengen om haar naar behooren te begiftigen.
Nu reeds zegt men, vergeef het mij, dat
gij een gierigaard zijtwat zou het zijn, zoo
men wist, dat gij uwe eenige dochter zonder
goeden bruidschat van u liet gaan
De edelman zat op zijnen stoel te woelen van
HET YPERSCHE 3 -1-1941
angst en worstelde pijnlijk tegen de ongeloovige
scherts des heeren De Necker, die hem niet ver
oorloofde de samenspraak, na korte en klare
uitleggingen, uit deze vernederende richting te
rukken. Het was bijna smeekend, dat hij uitriep
Om Gods wil. mijnheer, spaar mij deze bit
tere zinspelingen. Ik verklaar u, op mijn woord
van edelman, dat ik niets in de wereld bezit.
Welnu, antwoordde de koopman met slim-
men lach, wij zullen de zaak met cijfers ter
tafel brengen en spoedig zien, of onze rekening
met de proef overeenkomt. Gij meent misschien,
dat ik hier gekomen ben om u tot grocte opof
feringen over te halen Toch niet, heer Van
Vlierbeke. God zij geloofd, ik moet er zoo nauw
niet op zienmaar het huwelijk is een handel,
die men met twee beginten het is wel tame
lijk. dat ieder iets in de kas brenge, al waren
de indeelen nog zoo ongelijk.
GodGod zuchtte de edelman, zich de
vuisten nevens het lichaam wringende.
Kom aan, hernam de koopman, ik geef
mijnen neef een uitzet van honderdduizend fran
ken en wil hij in den handel blijven, mijn kre
diet zal hem nog veel meer waard zijn. Ik ver
lang niet, ik wil zelfs niet, dat gij Lenora met
eene gelijke som begiftigethare hooge afkomst
en vooral hare uiterste bevalligheid, kunnen op
wegen tegen hetgeen, langs die zijde, aan haren
bruidsschat mocht ontbreken, maar de helft,
maar vijftigduizend franken Daar zult gij wel
toe overkomen", óf" ik bedrieg mij zeer.' Wat zegt
gij Geven wij elkaar de hand
Bleek en bevend, zat de edelman als verplet
terd op zijnen stoel hij zuchtte met droeve moe
deloosheid
Heer De Necker, deze samenspraak verplet
tert mij. Laat af met mij aldus te pijnigen. Ik
herhaal het u, ik heb niets. En, vermits gij mij
dwingt tot spreken, vooraleer ik uw voornemen
kenne, weet, dat de Grinselhof en zijn aankleef
in hypotheek belast zijn met renten, waarvan het
kapitaal hunne ware waarde overtreft. Het is
nutteloos u te verklaren, waaruit deze schulden
ontsproten het zij genoeg u te herhalen, dat
ik de waarheid zeg en ik verzoek u, zonder
verder te gaan, mij te willen verklaren, wat uw
voornemen aangaande het huwelijk uws neefs
is, nu gij den staat mijner' zaken kent.
Deze openbaring, met hevige kracht uitgespro
ken, overtuigde den koopman rrog niet;Wel schet
ste eenige verbaasdheid zich op zijn gelaat, doch
hij zeide nog met twijfelenden lach
Vergeef mij, heer Van Vlierbeke, het is 'mij
onmogelijk u te geloovenik waande niet, dat
gij zoo hardnekkig zoudt blijvenmaar het zij
zoo iedereen heeft zijn gebrek, de eene is te gie
rig, de andere te mild. Welaan, ik wil al iets
doen om Gustaaf niet voor-langen tijd ongeluk
kig te maken. Zie, geef uwe dochter vijf-en-
twintig duizend franken op voorwaarde, dat het
beloop harer bruidsgift een geheim blijve,
want ik wil ook niet belachelijk worden. Vijf-
en-twintig duizend franken Gij zult niet zeg
gen, dat het te veel is, zulk speelgeld, dat
nauwelijks hun huisraad bekostigen zal. Nu,
wees rechtzinnig en redelijk. Hier is mijne
hand
Door eene zenuwkoorts aangedaan, sprong de
edelman recht en wrong met sidderende hand den
sleutel op eene kast in den muur. Hij wierp wel
haast eenen bundel papieren op de tafel en
sprak
Daar, lees, overtuig u
Eene wijl doorliep de koopman de papieren
zijn aangezicht veranderde allengskens, en bij
poozen schudde hij het hoofd in diep nadenken'.
Ondertusschen zeide de edelman met eene soort
van spottende drift
Ah, gij wildet mij niet gelooven Maar wacht
u wel, opdeze papieren alleen uwe beslissing
te vestigen. Gij moet alles wetenik wil niet
meer terugkeeren op de pijnbank der vernede
ring. Er is nog een wisselbrief van vierduizend
franken, dien ik niet betalen kan Gij ziet het.
ik ben armer dan arm ik heb schulden
Het is dus waarheid. zeide mijnheer De Nec
ker met verbaasdheid, gij bezit niets Ik zie
in deze stukken, dat mijn notaris ook de uwe is
ik sprak reeds met hem over uwe goederen
en hij heeft mij in mijne wijsheid of liever in
mijne dwaling gelaten
Alsof een steen van het hart des edelmans ge
vallen ware, ademde hij nu vrijer, en zijn gelaat
hernam eenigszins de stille, waardige houding,
die hem eigen was. Hij ging weder zitten en
sprak met gedwongene koelheid
Nu gij aan mijne armoede niet meer twijfelt,
nu vraag ik u, heer De Necker, wat is uw in
zicht
Mijn inzicht herhaalde de koopman,
mijn inzicht is, dat wij goede vrienden blijven,
gelijk te voren maar het huwelijk Die
zaak valt in het water wij zullen er niet meer
van spreken. Sa, heer Van Vlierbeke, hoe hadt
gij dan uwe rekening gemaakt Nu begin ik er
eerst klaar in te zien gij meendet eene goede
zaak te doen en uwe waar zoo duur mogelijk te
verkoopen...
Mijnheer riep de edelman met vlammen-
den blik, «spreek met eerbied van mijne dochter
Arm of rijk, vergeet niet wie zij is
Verstoor u niet, verstoor u niet. heer Van
Vlierbeke, antwoordde de koopmanik wil u
niet hoonen. Verre van daar, haddet gij in uw
voornemen gelukt, ik zou u misschien bewonderd
hebbenmaar fijn tegen fijn voedert slecht. En,
vermits gij op het punt van eer zoo krikkel zijt,
laat mij toe u te vragen, of gij wel rechtzinnig;
handeldet met mijnen neef, als het ware, aan
te lokken en hem deze ongelukkige liefde in het
hart te wortelen
Mijnheer Van Vlierbeke boog het hoofd, «m
het schaamrood te verbergen, dat als een gloeien
de wolk hem op het voorhoofd en wangen klom.
Hij bleef in doodelijke ontsteltenis zitten, totdat
de koopman zijne aandacht tot zich riep door het
woord
Welnu
Ach, zuchtte mijnheer Van Vlierbeke, aeb
eenig medelijden met mij. Mischien heeft de lief
de tot mijn kind mij doen dwalen. Gcd heeft
mijne Lenora al de gaven geschonken, die een
vrouwebeeld op aarde versieren mogenik heb
gehoopt, dat hare schoonheid, de reinheid harer
ziel, de edelheid haars bloeds schatten waren, ten
minste zoo kostbaar.als geld...
Dat is te zeggen, vc'or eenen edelman mis
schien, voor eenen koopman niet, mompelde
mijnheer De Necker.
Verwijt mij niet, dat ik uwen neef heb aan
gelokt het woord hoont mij diep en is onrecht
vaardig, maar toen ik ter zelfder tijd in Gustaaf
en in Lenora een wederzijdsch gevoel van liefde
zag ontstaan, dan heb ik inderdaad die zucht «iet
onderdrukt. Integendeel, ik heb Gcd dagelijks in
mijne gebeden gedankt, dat Hij in onze voetstap
pen eenen redder voor mijn kind had geleid. Ja-
want Gustaaf is een braaf jongeling, die haar ge
lukkig zou hebben gemaakt, niet door geld, maar
door de edelheid zijner inborst, door de recht
zinnige zoetheid zijns gevoels. Is het dan zulke
groote misdaad, dat een vader, die door onaf-
weerbare rampen in armoede vervalt, verhope,
dat zijn kind toch uit de ellende zal opstaan
Zeker niet, antwoordde de koopman, al
les bestaat in te gelukken dan, daartoe hebt gij
eene slechte keus gedaan, heer Van Vlierbeke
ik ben een man, die de waren tweemaal onder
zoekt, eer hij den koop toeslaat, en het is uiterst
moeilijk mij appelen voor citroenen aan te aet-
ten.
Het scheen, dat deze wijze van spreken, aan
handel ontleend, den edelman schrikkelijk deed
lijden en hem onmeedoogend folterdsewant hij-
sprong recht en sprak met klimmende gram
schap
Gij hebt dan geene barmhartigheid voor naijir
ongeluk Gij wilt zeggen dat mijn inzicht was
u te bedriegen Maar zijt gij het, die mijne ar
moede hebt ontdekt Zijt gij, na mijne onge-
dwongene verklaringen, niet vrij te doen wat
gij wilt En gelooft gij wel, omdat ik ootmoe
dig uwe verwijtingen naluister en mijne dwaling-
mijne schuld zelfs beken, dat daarom alle ge
voel van waardigheid in mijnen boezem zij ver
smacht Gij spreekt van waren, alsof gij hier-
kwaamt om iets te koopen Is het mijne Leo
nora Al uwe schatten zijn daarvoor ontoerei
kend, mijnheer En is, voor u, de liefde" niet
machtig genoeg om de ongelijkheid te doen ver
dwijnen, zoo weet dan. dat ik Van Vlierbeke
heet, en dat die naam, zelfs in de armoede, zwaar
der weegt dan uw goud
Gedurende dezen uitval had een innig ge voet
van verontwaardiging zich-op het gelaat des
edelmans geprentzijne oogen wierpen stralen
vuurs op den koopman, die, door zijne hoekige-
gebaren ontsteld, achteruit was geweken en hem
met verbaasdheid aanzag.
Och God zeide De Necker, wij zullen
er zoo vele woorden niet over maken ieder blijft
wat hij is, ieder houdt wat hij heeft, en daar
mede is de zaak afgedaan. Ik heb u slechts een
verzoek te doen namelijk, dat gij mijnen neef
niet meer op uwen hof toelaat. Anders
Anders riep de edelman met toorn. Eene
bedreiging aan mij
('t Vervolgt)
HET
Een origineele reportage en tevens een praehv
roman, rijk gedokumenteerd. Prijs 30 tr
TE KOOP TER DRUKKERIJ 1IUMORTIER
Druk. Dumoytiei. 34. Bot»rstr»at. 34. Vper T»„ M4