De Arme Edelman
12
ONS MENGELWERK Nr 12
HET YPERSCHE 24 -1 -1941
door HENDRIK CONSCIENCE
(Vervolg)
Een zonderlinge glimlach van verbaasdheid en
bewondering verlichtte het gelaat des edelmans
hij scheen verdwaald, alsof hij iets onbegrijpe
lijks geschieden zag. Met de handen te zamen ge
slagen, riep hij uit
c Lenora, Lenora, mijn kind, zijt gij een boven-
aardsch wezen, een Engel Mijne zinnen verdwa
len ik besef de grootschheid uwer ziele niet
De maagd zag met uiterste blijdschap, dat zij
overwinnen gingwant in de oogen haars vaders
glansde weder het helder vuur des moeds, en
hem ging het edel hoofd langzaam in de hoogte,
als deed een gevoel van waardigheid zijnen boe
zem zwellen. Een oogenblik aanschouwde zij met
hemelschen lach het uitwerksel harer woorden,
en riep dan op begeesterden toon
Op, op, vader, in mijne armengeen verdriet
meerzoo te zamen gestrengeld is het lot on
machtig tegen ons
Inderdaad, vader en dochter sprongen elkander
toe en bleven eene wijl borst tegen borst, in diepe
zaligheid verzonken. Toen deze innige, deze hei
lige omhelzing geëindigd was, en zij, hand in
hand, nevens elkander zaten, blonk er op beider
gelaat een onuitsprekelijken lach van geluk, als
of zij de gansche wereld hadden vergeten.
De edelman was nog meer dan zijne dochter
ontsteld met tranen in de oogen en opgetogen
heid in de stemme, sprak hij
Nieuw bloed is in mijn hart gedaald nieuw
leven stroomt door mijne aderenO, ik ben
schuldig, Lenora ik misdeed, daar ik u niet alles
zeidemaar vergeef mijde vrees van u te be
droeven, de hoop dat er misschien nog redding
overbleef, weêrhielden mij. Ik kende u nog niet ge
heel ik wist nog niet, hoe oneindig de schat is,
dien God in zijne goedheid mij geschonken heeft.
Nu gaat gij alles weten toch kon ik niet langer
u het geheim van mijn gedrag en lijden verbor
gen houden. Het noodlottig tijdstip is gekomen
de slag, dien ik vreesde, bedreigt ons van nabij
en kan niet meer worden ontweken. Zijt gij be
reid om naar mijne openbaringen te luisteren,
Lenora
De maagd, door den helderen glimlach haars va
ders verblijd, antwoordde hem met zoete, vleien
de stemme
O, vader, stort al uwe smarten in mijnen boe
zem overmaar verberg mij nietsmijn deel
moet volledig zijn. Gij zult gevoelen hoe alles,
wat gij mij toevertrouwt, van uw hart wegvalt.»
De edelman vatte op plechtigen toon de hand
zijner dochter en antwoordde
«Welaan, neem uw deel van mijn lijden en
help mij mijn kruis dragen. Ik zal u niets ver
zwijgen. Wat ik u verhalen ga, is eene droeve,
akelige geschiedenisdoch beef niet, mijn kind
indien iets daarin u ontstellen moet, het zal het
tafereel van uws vaders smarten zijn. Gij zult
dan ook weten, waarom mijnheer De Necker zoo
wreed jegens u en mij heeft kunnen handelen.
Hij liet de hand zijner dochter los, zonder zijn
gezicht van haar af te wenden, en begon aldus
zijn verhaal, met kalmen nadruk in de stemme
Gij waart nog klein, Lenora, beminnend en
zoet als nu, de vreugd en de lievelinge uwer moe
der. Wij bewoonden, in stillen vrede, den nede-
rigen hof onzer vaderen, en vonden in de inkom
sten onzer goederen middelen genoeg om met
spaarzaamheid eer te doen aan onzen naam en
stand.
Ik had eenen jongeren broeder, goed van harte,
edelmoedig, maar onvoorzichtig. Hij woonde in
de stad en was gehuwd met eene vrouw van
edele afkomst, doch niet rijker dan hij zelf. Of
zijne echtgenoote door praalzucht hem aandreef
tot het beproeven van wisselvallige middelen om
zijne inkomsten te vermeerderen, ik weet het
niet. Althans, hij speelde in de fondsen. Gij ver
staat niet wat dit zeggen wil Het is een spel,
waarmede men, op een oogenblik, millioenen kan
winnen een spel, dat u ook, in even korten
tijd, met vrouw en kinderen in de uiterste ellen
de kan dompelen, en edelman of rijkaard, als
door eenen tooverslag, tot den bedelzak brengt.
Mijn broeder had eerst veel gewonnen, en had
zijn huis op zulken grootschen voet gebracht, dat
de rijksten hem wel mochten benijden. Hij
kwam ons dikwijls bezoeken, bracht voor u, Le
nora, die zijn petekind waart, allerlei geschen
ken, en bewees ons des te meer vriendschap,
naarmate zijne middelen boven de onze schenen
te klimmen.
Wel dikwijls bracht ik hem de gevaarlijkheid
zijner ondernemingen voor oogen en poogde hem
te doen gevoelen, dat het eenen edelman niet be
taamt, dagelijks goed en eer op eene onzekere
tijding te wagen. Evenwel, daar de uitslag hem
tegen mij gelijk gaf, waren mijne redenen on
machtig op zijn gemoedde aangevuurde drift
tot het spel, want spel is het, was machtiger
dan mijn woord.
Het geluk, dat hem eenigen tijd had begunstigd,
scheen hem eindelijk te willen verlaten hij ver
loor een goed gedeelte zijner vorige winst en zag
allengskens zijne middelen verminderen. Daarom
echter ontviel hem den moed nietintegendeel,
hij scheen met hardnekkigheid tegen het lot op te
staan, en hield zich verzekerd, dat hij de wispel
turige kans zou dwingen tot hem terug te keeren.
Noodlottige dwaling
Op eenen winteravond, ik beef als ik er aan
denk, zat ik in de benedenkamer, gereed om
slapen fe gaan gij waart reeds te bed uwe moe
der zat bij uw hoofdeinde te bidden, gelijk zij
gewoon was te doen... Het stormde schrikkelijk;
de ijzel sloeg in vlagen tegen het vensterde
wind loeide in het geboomte en scheen onze wo
ning van hare grondvesten te willen rukken.
door den orkaan beheerscht, was ik in duistere
gepeinzen verzonken... Eensklaps wordt er hevig
aan de poort gebeld, terwijl het hinniken van
paarden ons de aankomst van een rijtuig meldt.
De knecht, wij hielden toen twee knechts, de
knecht gaat de poort openeneene vrouw vliegt
de kamer binnen en valt huilend voor mijne voe
ten Het was de echtgenoote mijns broeders
Bevend van verrassing en van schrik, wil ik
haar oplichten, doch zij omarmt mijne knieën en
roept om hulp tot mij, terwijl een bittere tranen
stroom over hare wangen vliet. In onklare woor
den smeekt zij mij het leven mijns broeders af,
en doet mij ijzen bij het vermoeden eener vree-
selijke ramp...
Uwe moeder kwam intusschen benedenmet
ons beiden poogden wij de halfzinnelooze vrouw
te stillen en het gelukte ons, haar door bewijzen
van deelneming en vriendschap tot het volle be
wustzijn haars toestands te roepen.
Eilaas, mijn broeder had alles, alles verloren
ja, veel meer dan hij bezat. Verscheurend waren
de woorden zijner hopelooze vrouwmeer dan
eens braken ons de tranen overvloedig uit de
oogenmaar bovenal deed het einde harer ver
klaringen ons van angst en van benauwdheid
sidderen... Mijn broeder, verpletterd door de
zekerheid, dat hij geene eer kon doen aan zijnen
naam, gejaagd dcor de gedachte, dat wet en ge
recht zich met de zaak gingen bemoeien, mijn
broeder was in sombere vertwijfeling gezonken
hij had op zijn eigen leven aangelegdZijne on
gelukkige vrouw, door God geleid, had hem in
zijn schuldig voornemen verrast en hem het
moorddadig wapen met geweld ontnomen. Nu
zat hij opgesloten in eene kamer zijner woning,
sprakeloos en stom, met het hoofd op de knieën
en van nabij bewaakt door twee onzer trouwe
vrienden. Indien iemand op aarde hem uit de
wanhoop redden kon, zoo was het zeker zijn broe
der.
De arme vrouw had insgelijks aldus gedacht
zij had zich in een rijtuig geworpen en was al
leen, door nacht en storm, tot mij gekomen, als
tot de eenige toevlucht in haren nood. Daar zat
zij nu, geknield voor mijne voeten, mij smeekende
om met haar naar de stad te gaan. Ik aarzelde
geen oogenblik uwe goede moeder, niet min dan
ik door de schrikkelijke tijding getroffen, en wel
voorziende wat er van ons werd geëischt, riep
mij nog toe, daar ik in het rijtuig sprongO,
red hemzie naar nietsik keur alles goed
De koetsier, die gelukkiglijk de baan zeer wel
kende, legde de zweep op de paarden sneller
nog dan den wind vlogen wij vooruit in de duister
nis... Gij zijt bleek en beeft, Lenora Oh, hij was
vervaarlijk, die sombere nachtnimmer zult gij
weten, welken akeligen indruk hij op mij deed
mijne te vroeg vergrijsde haren zijn het droevig
aandenken mijner benauwdheid... Heb moed,
mijn kind, en luister tot het einde.
De maagd zat als verpletterd, met strakken
blik haren vader aanziende. Deze ging voort
Het is nutteloos u te beschrijven in wat staat
van wanhoop en van geestverwarring ik mijnen
ongelukkigen broeder vond, en hoe ik vele uren
tegen hem worstelen moest, om een zwakken
lichtstraal in zijn verbijsterd gemoed te werpen.
Een enkel middel was er, om zijne eer en daarbij
zijn leven te redden maar welk middel, o God
Ik moest de weinige goederen, die ik bezat, voor
de schulden mijns broeders verpanden den Hof
onzer vaderen, den bruidschat uwer moeder, uw
gansch erfdeel, Lenora, alles, alles wagen, met de
zekerheid het grootste gedeelte er van voor altijd
te verliezen. Op deze voorwaarde kon de eer
mijns broeders behouden worden, op deze voor
waarde zou hij afzien van zijn voornemen, om
door den dood de schande te ontvluchten. Hij was
het niet, die zulks van mij eischte integendeel,
hij veronderstelde niet, dat ik het kon of mocht
doen maar ik had de overtuiging, dat mijn broe
der zijn misdadig opzet ten uitvoer brengen zou,
indien ik. door de grootste opoffering, zijne zaken
niet onmiddellijk vereffende. En nochtans, ik
durfde er niet toe besluiten
Hoe riep Lenora eensklaps met schrik,
mijn vader, mijn vader, gij hebt geweigerd
Een glimlach van stille blijdschap zweefde op
het gelaat des edelmans en, in stede van dooi'
de beschuldigende uitroeping zijner dochter ont
steld te worden, verhelderde integendeel zijn
oogslag, en zijn hoofd rechtte zich door een ge
voel van waardigheid op. Hij hernam met meer
kracht
Ah, Lenora, ik beminde mijnen broeder, maar
nog meer bemin ik u, mijn eenig kind. Wat men
van mij „vroeg was de armoede voor u en voor
uwe moeder...
God God zuchtte Lenora met angstig on
geduld.
Die gedachte scheurde mij het hart langs de
eene zijde, terwijl, langs de andere, het vertoog
van mijns broeders onzeglijke wanhoop mijne-
ziel verbrijzelde. Eindelijk verwon de edelmoed
in dezen strijd. Het was dag gewordenik ging
de voornaamste schuldeischers vinden, en ik tee
kend e met mijne hand het schrift, dat mijnen
armen broeder eer en leven redde... maar dat te
vens mijne goede gade en mijn onnoozel kind tot
de bitterste ellende veroordeelde...
Ah, God dank riep Lenora met blijdschap,
als werd zij plotseling van eenen naren droom
verlost. Wees gezegend, vader, dat gij zoo goea
en moedig waart
Zij stond langzaam op, legde de handen op zijne
schouders en zoende hem vurig, doch met eenen
zonderlingen ernst, alsof zij zelve aan dezen lief
devollen kus iets plechtigs wilde bijzetten.
Gij zegent mij over deze daad zeide de
edelman met dankbaarheid in de oogen. «Zij is
nochtans de stap, waarvoor ik uwe vergiffenis af-
smeeken moet, mijn kind.
«Mijne vergiffenis riep Lenora verbaasd. «O.
haddet gij anders gedaan, wat had ik niet geleden
in den twijfel over mijns vaders edelmoedNu
bemin ik u meer nog dan te voren. Vergiffenis T
Is het eene misdaad, zijns broeders leven te red
den, als men het kan
De wereld oordeelt er zoo niet over, Lenora
men vergeeft eenen edelman nimmer, dat hij arm
is. In zulken toestand moet hij boeten voor de
vernedering, welke vele lieden in het bestaan des
adels zien hij moet betalen, dubbel betalen voor
de andere. Het is alsdan dat men, zonder medelij
den, spot en misprijzen op hem laadt, en hem be
handelt als eenen verstooteling der maatschap
pij. Zijne gelijken vluchten hem, om zijner ar
moede niet verantwoordelijk te schijnen de
burgers en boeren zien lachend en schertsend op
zijn ongeluk, als ware zijn val eene zoete wraak
voor hen. Gelukkig hij, wien God in zulken toe
stand eenen engel schenkt, om troost en lafenis
in zijnen boezem te gieten en hem sterk te maken
tegen rampspoed en verdriet. Maar luister ver
der, mijn kind.
Mijn broeder werd gered het diepste geheim
verborg de hulp, die ik hem leendehij verliet
het vaderland en voer met zijne vrouw naar Ame
rika, waar hij sedert van den arbeid, doch zees
ellendig zijn bestaan vond. Zijne vrouw overleed
op de reis. Wat ons betreft, wij bezaten niets
meerde Grinselhof en onze andere goederen
werden in hypotheek belast met schulden, waar
van het kapitaal hooger was dan hunne waarde
Daarenboven had ik mij verplicht gezien, van
"eenen edelman mijner bekenden eene som van
vierduizend franken op wisselbrief te leenen.
Uwe moeder, toen zij de uitgestrektheid mijner
opoffering vernam, deed mij geen het minste
verwijtin het eerst keurde zij zelfs mijne daad
goed maar welhaast kwam de armoede ons tot
zulke bittere dervingen veroord eel en, dat het ge
moed uwer moeder allengs onder het gewicht der
vernedering bezweek, en zij. zonder klagen, in
eene stille doch uitputtende kwijnziekte verviei.
Ach, het was toch wel pijnlijkWij moesten,
om ons verval te verbereen en den naam onzer
vaderen van spot en kleinachting te bevrijden,
met eene uiterste nauwgezetheid het geld bespa
ren, dat er noodig zou zijn om de renten onzer
schulden te betalen.
Langzamerhand, op drie maanden tijds, ver
dwenen onze dienstboden en onze paarden; wij
versaten welhaast den weg tot onze vrienden, en
sloegen alle uitnoodigingen af, om op onze beurt
niet genoodzaakt te zijn iemand te ontvangen.
Onder de bewoners van het dorp en onder de ede
len, onze vorige vrienden, ontstond een roep van
afkeuring tegen ons. Men zeide, dat een verfoei
lijke schraapzucht, dat de gierigheid ons aan
dreef om in de volledigste eenzaamheid te leven.
Wij aanvaardden dit verwijt, den openbaren haat
zelfs, met blijdschap hij was een sluier, dien
men over ons hing, en waaronder onze ellende in
ve'ligheid kon verborgen blijven...
Eilaas, Lenora, ik beefmijne borst verengt
zich ik nader in mijn verhaal tot het pijnlijkst
oogenblik mijns levens. Heb den moed om, zon
der weenen, te hooren wat ik u zeggen ga.
('t Vervolgt).
Druk. Dumortier, Yper.