-VOETBAL-
C. S. YPER
R. C. HARELBEKE
22e jaar. Nr 50
Prijs 0.75 tr.
Vrijdag 3 April 1942
NIEUWS NOTARIEEL - 6. AANKONDIGINGSWEEKBLAD
VOOR HET A R R ONDISSEMENT VPER
STAD YPER
BEVOORRADINGSDIENST
WINTERHULP IEPER
Dikkebusch - Vijver ROEIBOOTJES
Uitgever
DUMORTIER, 34, Boterstraat
Tel. 500 YPER
STEUN MET DE DAAD
Zondag 5 April 1942
om 14.30 uur
HET YPERSCHE
ABONNEMENTSPRIJS
t oor België één jaar 36.00 fr.
zes maanden18.00 fr.
Men kan inschrijven
in alle Belgische Postkantoren
i Jim i miminmtmtmtmtmtmtmmtmmomimtmtmmimtmt»
O
MACHTIGINGEN VOOR SCHOENWAREN
De personen die op 15 December 1941 eene schrifte
lijke aanvraag tot het bekomen van een machtiging voor
schoenwaren hebben ingediend, en tot nog toe geen vol
doening hebben bekomen, worden verzocht zich aan te
melden op den Bevoorradingsdienst, winket Nr 4
O
BEDEELING VAN VIJGEN AAN DE
SCHOOLGAANDE JEUGD.
Alle schoolgaande kinderen, tusschen 3 en 14 jaar.
mogen, op volgende dagen en uren, een rantsoen vijgen
van 250 gram afhalen in het secretariaat voor Winter
hulp. St Jacobstraat. 16
Dinsdag 7 April
van 9 tot 10 uur Beginletters A tot en met C.
van 10 tot 12 uur Beginletters D.
van 14 tot 15 uur Beginletters E tot en met K
van 15 tot 16 uurBeginletters L tot en met O
van 16 tot 17 uur Beginletters P tot en met U.
Woensdag 8 April
van 9 tot 11 uur: Beginletters V.
van 11 tot 12 uur: Beginletters W tot en met Z.
Het is voldoende dat een kind van het gezin, ofwel een
der ouders, zich aanbiedt tot het afhalen der vijgen
De prijs wordt als volgt vastgesteld
Kinders van ondersteunde gezinnen 0.25 fr per rant
soen
Kinders van niet-ondersteunde kroostrijke gezinnen
1.00 fr per rantsoen
Kinders van niet ondersteunde gezinnen 2 00 fr. per
rantsoen
Ieder rechthebbende moet de MELKKAART voor
leggen
De kinderen uit kroostrijke gezinnen moeten hun
lidkaart van den bond en de kinderen van ondersteunde
gezinnen hun lidkaart van Winterhulp medebrengen.
OPGELETieder zorgt zelf voor de noodige verpak
king. Vriendelijk verzoek gepast geld mede te brengen.
O"
Met Paschen worden de schuitjes terug in 't water
geplaatst en kunnen de liefhebbers opnieuw ple
zante tochtjes maken. (3421)
o
Iedereen kent de gelijkenis van den barmhar-
tigen Samaritaan. Op die klassieke gelijkenis be
staat er nog een variatie, die harer waardig is.
Ziehier het verhaal
De wijze Haditha, sjeik der Bedouïnen, bezat
een prachtige witte merrie. Een ander sjeik, Go-
ren genaamd, had sinds lang begeerige blikken
geworpen op het lieve dier en verzon op midde
len om het beest in zijn macht te krijgen. Hij
wilde het wei koopen, maar Haditha wilde het
dier niet missen. Toen ging Goren naar Haditha
en zeide hemWij zijn geen vijanden, doch ik
wil u waarschuwen, dat ik alles in het werk zal
stellen om de nobele merrie te bemachtigen.
Haditha luisterde aandachtig toe en besloot
Goed. Ik aanzie uw verklaring als een waar
schuwing.
Een jaar nadien vernam Goren van een derde
persoon, dat Haditha voornemens was naar Da
mascus te rijden. Hij liet zijn baard groeien, ver
minkte zijn voeten, kleedde zich als een beroofd
reiziger en ging op den weg liggen, waarlangs
Haditha moest komen.
Het was een goed berekende trek, want Goren
kende Haditha's inborst. Het is bovendien een
oude Bedouïnengewoonte bij zulke gevallen
steeds hulp te verleenen. Toen Haditha den quasi
beroofde zag liggen, aarzelde hij geen oogenblik
en steeg onmiddellijk af. Met voorzorg plaatste
hij het slachtoffer op zijn paard zonder argwaan.
Hij had Goren geenszins herkend. Ook zeide deze
met veranderde stem Geef mij ook uw geweer,
want dit maakt u het gaan lastig.
Haditha gaf het hem om aan den zadelknop te
hangen. Maar van stonden af, dat Goren het ge
weer in zijn handen voelde, gaf hij het paard de
sporen en reed een eind vooruit. Toen keerde hij
zich plotseling om en terwijl hij op Haditha af
rende maakte hij zich bekend.
De bedrogen Bedouïn begreep maar al te wel
hoe hij erin geloopen was. maar behield zijn vol
slagen kalmte. Inderdaad, zeide hij bij zichzelf,
hij had mij gewaarschuwd.
Zich tot Goren wendende, sprak hij in dezer
voege Op geen enkele wijze zal ik trachten
mijn merrie terug te winnen, dat beloof ik u,
maar gij moet mij op uwe beurt iets beloven.
Ik beloof, sprak Goren met nadruk. Dit moet
den lezer niet verwonderen, want Bedouïnensjeiks
beloven blindelings als hun dat gevraagd wordt
onder elkaar. Zij zijn er immers van overtuigd,
dat er misbruik zal van gemaakt worden.
Waa. xiaditha Beloof me, dat ge nooit $an
iemand zult vertellen op welke wijze gij deze
merrie bemachtigd hebt
Dat beloof ikantwoordde Goren, doch
waarom die belofte
Omdat, wedervoer Haditha, het verspreiden
van dit verhaal de ergste gevolgen zou kunnen
hebben. Moest men het van mond tot mond voort
vertellen, zou men voortaan geen hulp meer dur
ven verleenen aan arme gewonden of bedelaars,
die langs den weg liggen
Deze woorden werkten op Gorens gemoed. Hij
steeg van het paard en legde de teugels in Ha
ditha's handen. Van zoo'n man, zeide hij, is het
mij onmogelijk te stelen, zelfs na eerlijk te heb
ben gewaarschuwd
Wat leert ons die Oostersche vertelling De ze-
deles is wel klaar w het is beter bedrogen te wor
den dan de spontane opwelling des harten niet te
volgen en de noodlijdenden niet bij te staan.
Want de liefdadigheid jegens den arme is van
het hoogste belang en mag in geen geval vermin
deren.
Ieder van ons kent die manende stem der barm
hartigheid, doch ook ieder van ons zoekt zoo
gaarne voorwendsels om ze te negeeren. Zit de
arglist en het kleinzielig egoïsme ons niet in het
bloed
TARIEF van AANKONDIGINGEN
op aanvraag aan de Drukkerij Dumortirr
34, Boterstraat, Yper
Tel. 500 - Postch. 46.173 - II. R. Yper 22u
Wij hebben al zooveel gegeven en in menig ge-
Val hebben wij het ons bitter beklaagd... Hoe
dikwijls werden wij bedrogen?... Wij maken
reeds deel van die en die vereeniging voor hulp
verleening, die in onze plaats geeft. Al wat er
gegeven wordt ziet men ten slotte maar verbrast,
terwijl wij zelf ons een'stukje brood uit den mond
sparen...
Op slot van rekening meenen wij ér zelfs kwaad
mee te stichten...
Anderen zeggen ik kan geen aalmoezen geven,
ik heb mijn eigen nooddruft. Zoo spreken ze, maar
anderen zien ondertusschen hun overvloed en
verkwistingen.
Hadden de armen het voedsel, dat zij laten be
derven. de kleederen, die zij van de mot laten op
eten, het geld, dat zij verspillen in nuttelooze en
ijdele vermaken, hoevelen, welke nu dekking
missen, zouden gekleed zijn Hoevelen, welke nu
honger lijden, zouden gespijsd zijn
Zelfs in den grootsten overvloed heeft men
nooit overschot, als men zijn begeerlijkheid niet
weet te matigen en zijn verkwistingen te staken.
Moesten we trouwens geen geld hebben, zoo
kunnen we iets-anders geven. Een weldadig hart
heeft altijd iets te geven.
Wij kunnen goeden raad geven aan dengene,
die er ons om vraagtonzen tijd aan dengene, die
hem noodig heeft. Wij kunnen voetstappen doen
om een arm huishouden het een of ander voor
deel te bekomen. We kunnen de oude menschen
bijzondere aandacht schenken en hun aanmoedi
gende woorden toespreken... bedrukte geburen
troosten... zieken bezoeken en het bed verzach
ten, waarop ze kwijnen... stervenden bijstaan en
**ze tegen den schrik der dood versterken. Geluk
kig behoort dit alles tot de oude Vlaamsche zede.
Eenieder drage het zijne bij om den ouden chris-
telijken geest aan te wakkeren, die ons ras ken
merkt.
We hebben Goddank een uiterst strengen, win
ter achter den rug en reeds hebben de eerste
lentedagen hun intrede gedaan. Maar de oorlogs-
werken zullen geen verzachtende lentemildheid
kennen. Veel zal er nog moeten geholpen worden
door menschenhanden en door den goeden wil van
landgenooten door en voor elkander.
De nood blijft immers groot en de ellende ver
schrikkelijk onder enkele zwaarbeproefden. Ar
moede, ziekte en gebrek gaan brutaal op straat
en vertoonen zich maar al te dikwijls in weerzin
wekkende ruwheid, waar de geesel des oorlogs
zijn onbarmhartige slagen toebracht. Ondanks de
voortreffelijke dingen, die de maatschappelijke
voorzorg en het sociale werk hebben gedaan en
nog voortgaan te verrichten, wordt er nog veel
geleden.
Daarom moet er geholpen worden spontaan, zoo
goed en zooveel als men maar kan.
Goethe heeft eens geschreven
Armoede is de grootste plaag en rijkdom
't hoogste goed
Dat bij dit citaat de letter niet verleide. Wie
meent, dat armoede slechts een permanent bijver.
schijnsel is in de maatschappij, zooiets als een
noodzakelijk kwaad in de wereld, doolt evenzeer
als hij, die denkt, dat armoede een zegen is.
De armoede is en blijft een plaag, die de
mensch in 't geheel niet beter maakt, wel integen
deel.
Beseft men wel het voorrecht te kunnen geven
Shakespeare zegt ergens van de genadeze
brengt tweemaal een zegen én hem, die ont
vangt, én hem, die geeft.
Datzelfde kan men zeggen van elke gave, in
welken vorm ook. Het warm gevóél dat elkeen
doorzindert als hij een armen stakkerd een aal
moes in de hand gestopt heeft, liegt niet.
Ook het werk van de Winterhulp brengt ons
volk bate en strekt het tot eer. In het belang
onzer noodlijdenden heeft het, zonder innerlijke
tegenstellingen en los van iedere parij- of bewe-
K. B. V. B. 1941-1942
op het Ypersch Stadium, Augustijnenstraat
TEGEN
Inkom prijsMatch 2' Afdeeling3 frank.
Tribune: 1 fr. opleg.