Handelskamer van Yper Algemeene Vergadering van Zaterdag len Mei 1926. Tegenwoordig van het bestuur de HH. Vermeulen ("voorzitter) Ernest Seys, Glissoux, TahovBagein, Declercq en Edouard Toussaert (secretaris). De secretaris geeft lezing der verslagen der vorige vergaderingen op dewelke geen opmer kingen gemaakt worden. Briefwisseling iAanvraag van nieuwe trei nen die niet aanvaard zijn geweest. 2. Afschaffen van treinen naar Cortemarck Ostende /hier hebben wij voldoening bekomen de treinen zullen blijven rijden. Handelsfoor Mijnheer Tahovsecretaris van het komiteit der foor, geeft verslag. Sedert I4cn Januari is het bestuur aan het werk. 57 firma's hebben eenen stand opgericht in de beroepschool 98 hebben ten huize ten toon gesteld, dus 155 te zamen. De financieele uitslag is beter dan verleden jaren, er is boni. 7441 kaarten hebben aan den ingang verkocht geweest. Met de bestendige ingangskaarten en de scholen die tab ijk van in en uit stad geko men zijn, schat de secretaris de bezoekers op minstens i5ooo. Hij drukt bijzonder op het welgelukken der onderneming, die getoond heeft aan allen dat er hier in stad alles te ver krijgen is, en wenscht dat de Yperlingen het voorbeeld zouden toonen en hier ter plaats zooveel mogelijk hunne aankoopen doen, daar wij niet achteruit staan met den vreemde, voor wat prijs en kwaliteit betreft. Hij eindigt ■met aan allen zijnen dank uit te drukken, voor de moreele en financieele hulp die zoo mild gegeven geweest is. He.t komiteit der handelskamer, in naam van de handelaars der stad, drukt zijnen dank en zijne erkentelijkheid uit aan het bestuur der foor, en wenscht dat toekomende jaar de zelfde heeren opnieuw de moeilijke taak der inrichting zouden aanvaarden. Oorlogschade Onderzoek. Slechts 320 ant woorden zijn toegekomen.Zij beloopen tot eene totale som van l3 millioen noch te betalen schade. De voorzitter doet eenen oproep op dat eenieder zich zou haasten de gevraagde inlichtingen te geven. Hij verzekert dat de antwoorden geheim blijven. Monument aan de gesneuvelde Yperlingen. De voorzitter meldt dat bij twee maanden de inhuldiging zal plaats hebben. Hij stelt voor van die gelegenheid gebruik te maken, om aan den afgevaardigde van 's lands bestuur eene petitie af te geven, voor het verkrijgen van een garnizoen. Dit voorstel wordt van een ieder goedgekeurd. Mijnheer Glissoux meldt dat er veranderin gen gekomen zijn in de bedrijfsbelastingen voor de werklieden en raadt de handelaars aan vooraleer te betalen, zich tot den ontvanger te wenden voor inlichtingen. Een nieuw lid wordt voorgesteld door de HH. Glissoux en Temperman. Het is den Heer Ryckebusch, schoenkreemfabrikant, Meenen- schesteenweg. Klachten worden gedaan over de handels wijze der electriciteitsmaatschappij die nu 60 of 3oo fr. waarborg eischt van de nieuwe abon- nés. Een brief van protestatie zal gezonden worden. Mijnheer Gruwez brengt hulde aan het be stuur der handelsfoor. Dit bijzonder aan den achtbaren voorzitter, dank aan wie het ver trouwen wederkwam, op een zeer moeilijk oogenblik dan aan den secretaris, wiens op offering geen grenzen gekend heeft, en vervol gens aan den verdienstelijken schatbewaarder, die met zooveel geluk de geldelijke middels verzameld heeft, en de plaatsen tot eenieders voldoening zoo goed heeft kunnen verdeelen. De voorzitter drukt nog over het goedgeluk- ken der foor, en is van meening dat ieder jaar deze moet plaats hebben. Mijnheer Tahon kondigt ons eenen nieuwen voerman aan voor Kemmel-Nieuwkerke-Wul- verghem standplaats in de Drie Koningen. Hij klaagt vervolgens over de vervoertaksén der kleine colis op den tram. Er wordt beslo ten schriftelijk de aandacht der maatschappij op die kwestie te trekken. Men beslist eene lijst te doen drukken, en aan ieder lid eene te beschikken inhoudende naam, standplaats, vertrekuur der voerlieden. Mijnheer Glissoux doet eenen oproep opdat de handelaars der stad talrijker naar de fede ratie der geteisterden zouden gaan. De SecretarisDe Voorzitter Edouard Toussaert. H. Vermeulen-Meyane. Ypersche Oudheidkundige Kroniek De Legende van St-Maartenskerk (Vervolg Slot) Zien wij nu de plaats zelf waar de abdie stond. Rondom is zij ingesloten door leenen gehouden van de burggravie. Ten westen hebt gij 't heerscipt in de meersch of de heerlijkheid van Aertrycke bestaande in eene ervelijke jaarlijksche rente van 9pond i5 schel lingen parisis zuidwest, oost en noord ovt-r de markt, de heerlijkheid van «'t Meen ketel- kwaed. Wel is waar, deze insluiting is niet dicht, en daar zijn straten tusschen. De nood zakelijke gemeenschappelijkheid, heeft zulks vereischt de wegen waren er noodig, 't zij dat zij reeds getrokken waren vóór dé inrich ting der abdie, 't zij dat ze maar naderhand opgekomen zijn. Toch, rondom bleven de leenen bestaan, als 't ware om ten eeuwi gen dage te getuigen en te zeggen aan de Yper lingen Wilt gij den bezondersten stichter en begiftiger van St-Maartens kennen, vraagt naar den naam van onzen ouden meester, den burggrave van Yper, te weten Fromoldus. 't Is hij die een deel van zijn kostelijk leen goed, waar S'-Maartens staat, ons afgestaan heeft. Robrecht, grave van Vlaanderen, heeft deze gifte ten jare ii'ii niet alleenlijk goedge keurd, maar daarbij nog afstand gedaan, van alle rechten die hij hem, als overheer, had voorbehouden hij gaf aan de abdie volle vrij heid en een eigen t'huis. Ongetwijfeld was Fromold de eenigst'e wel doener niet. 'Alquerus enWillem bij hun profes als kanonikën te Yper, ridder Wouter, de ge- meenebezitters van het Obstal neffens de stad, Steven en Eilbodo de Toolnaar, Reimbertus Jan's zoone, en Adelelmus de Wever, lieten ook hunne mildadigheid zien voor de opko mende abdie. Maar de plaats zelve, waar deze gebouwd wierd, zal eene gifte zijn van burg graaf Fromold. Of deze Fromold naderhand kanonik gewor den is, zooals de legende zegt van den rijken Yperling, dit hebben wij niet kunnen achterha len. Is het waar, 't en heeft toch, meenen wij, vóór 1124 niet geweest want tot dit jaar vin den wij Fromold vermeld als burggrave van Yper. Wat er mag waar zijn over de oudheid van St-Pieters kerke en haar afbranden is ook moeilijk om klaar te trekken. Wij hebben reeds doen opmerken dat er vóór 't inrichten van SintMaartens abdie, in de oude oorkonden alleenlijk sprake is van éene Ypersche kerke, in 't algemeen gezeid. En zie, in 1102, zijn er reeds twee kerken. De eene, St-Maartens, die de bisschop van Terenburg bedoelt als deze zijnde waaruit kij de simonische priesters verdre ven heeft en St-Pieters kerke. Hoe is dit uit te leggen Zijn de woorden Ypersche kerke (ecclesia Iprensis), zonder nadere bepaling hier te nemen in den zin van «geestelijk bestier met. de gebouwen daartoe dienende En het latijnsch woord ergo (1), in plaats van te wijzen op eene oudbestaande St-Maartens kerk, is het enkel te aanzien als duidelijk bepalende een nieuwen toestand van zaken, of wilde de bisschop zeggen de moei- lijkheden onder de geestelijkheid te Yper zijn nu effen ik make van St-Maartens eeneabdie en wille dat St Pieterskerke haar onder- hoorig weze. Met deze laatste uitlegging, die kan aan- veerd worden, zou de grond van de legende overeenkomen. Alzoo ware het bewezi-n dat de oudste kerke te Yper wel St-Pieters is. De brand zelf, waarvan de legende spreekt, schijnt gebeurd te zijn. Immers het onderste van de nogbestaande torre is in romaanschen of rondbogenstyl, en mag, naar het gedacht van deskundigen, wel van jaren iooo zijn. Hooger op is er in de torre eene mengeling van rondehogen en spitsbogen, bouwtrant die niet ouder kan zijn, volgens de geleerden, als van 't begin der jaren noo. Ten dien tijde zal waarschijnlijk geheel de kerk afgebrand zijn, en maar 't onderste van de torre meer blijven staan. Ware dit goed gedaan, wij zouden willen eene vrage stellen waarop men zoo dikwijls reeds geantwoord often minste getracht heeft te antwoorden waar en wat heeft het begin van de stad Yper geweest Het drietorrekasteel in den Meërsch heeft men geantwoord. Anderen hebben be weerd dat het eene kerke was aan St-Andries toegewijd en staande waar nu St-Maartens is. t' Zijn uitleggingen en uitvindingen van kroniekschrijvers, en gegronde redens waarom zij het alzoo verstonden, hebben wij nooit kunnen vinden. Dat bisschoppen of bezondere persoonen eene kerke zouden gebouwd hebben in eene ■plaats weinig of niet bewoond, en dat rond de nieuwe kerk de menschen zouden komen bouwen en woonen, kan doorgaans niet aan- veerd zijn er moeten eerst een aantal inwoo- ner? zijn, vooraleer men eene kerke oprichte. Met eene abdie, zooals er vele in Vlaande ren waren, is het anders gelegen. Deze kan opkomen in woeste en onbewoonde plaatsen. Maar zulks is niet toepasselijk te Yper, alwaar de St-Maartens abdie slechts ingericht wierd ten jare 1102, toen de bevolking reeds aan zienlijk was en er twee kerken bestonden. Is St-Pieters de oudste kerke, wij houden staan of wel, omtrent deze kerke was er reeds eene aanzienlijke bevolking toen zij op gericht wierd ofwel, daarook omtrent, be stond er eerst een burg of versterkt kasteel, waarbij de menschen van 't omliggende zijn komen woonen, om in veiligheid en beschermd te zijn tegen alle slach van aanvallen. Dat de burggrave oudtijds te Yper verbleef en er zijne wooning had met versterkten wal, genaamd 's burgraven wal tusschen de hedendaagsche Sterrestraat en het oud Yper- tje, is bewezen door echte oorkonden, en de overblijfsels van dezen wal zijn nog te zien op het plan der stede van Yper van 't jaar 1564. Bezuiden en weinig afgelegen van daar wierd er naderhand of was er reeds, misschien vóór de jaren 1100, een andere wal opgeworpen en in 't midden 't verblijf van den grave van Vlaanderen 't was 's graven wal nu ge naamd het zaalhof. Recht over deze laatste versterking, langs den oosten, op lrieenen afstand, hebt gij de oude St-Pieters kerke. Tusschen deze twee wallen en de kerke hebt gij niets anders als nauwe en kromme straten, eertijds waarschijn lijk nog nau wer en krommer als nu.Beziet men nauwkeurig het kadastraal plan der stad, men zal bemerken dat in geen een wijk der stad de eigendom zooveel of meer in kleene perceelkens verdeeld is als daar. Welnu zulke eene verbrokkeling wordt aanzien als het ken merk van de wieg of den oorsprong eener stad. Daar hadt gij ook het Weverstratje de Vuldersstrate en de Vuldersbrugge, die de machtige neringen herinneren die Yper zoo groot en vermaard gemaakt, .maar ook, door hunne opstanden, aanleiding gegeven hebben tot het vervallen der stad. Ja, den dag van he den, woont er op dien wijk nog een volk dat merkelijk in zeden, gebruiken en leven van de andere Yperlingen-verschilt, eene wijk die nog (1) Prefatam ergo beati Martini ecclesiam eidem regen- dam tradidi, quam cum ecclesia beati Petri ceterisque suis appendiciis.... (a° 1102) Feys et Nélis, Les Cartulaires de St-Martin Ypres. 1blz 1

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersche (1925-1929) | 1926 | | pagina 4