Bijvoegsel aan HET YPEESCHE VOLKvan Zaterdag 22 November 1913 Het naamfeest eer Koningin Raadsel prijskamp Groote Belgen - Sergent De Bruyne 1 li 's Avonds Geloofsverdediging Het Ypersche Volk Heerlijke Verjaring 'fflJM - 7 Het Modernisme Het Agnosticisme Agnosticisme en Christendom Immanentisme Leest en Verspreidt I. ANTWOORDEN Raadsel 20) Raadsel 21) melk Inkt ezel nier lena k e p i klak trio Raadsel 22) Raadsel 23) bond knie over niet n e v a iets draf e t s e II. Prijswinnaars. Zo ekbeeldj es-Prijskamp IN DE KLEERNIJVERHEID 1892 15: November - 1913 •V mm. Woensdag was het Sint-Elisabeth s feest, naamdag van H. M. de Koningin. Dit f-est werd in familie gevierd in het Koninklijk Paleis te Brussel. Er zijn talrijke telegram- me ï.vanjgelukwenschingen toegekomen. De Koning en de Kinders hadden gezorgd om Moeder tej'ontvangen in met bloemen versierde kamers. H. M. de Koningin Elisabeth Mochte God, H. M. Koningin Elisabeth zegenen, en gelukkig en lang in° volle ge zondheid bewaren voor haren echtgenoot, onzen Vorst, voor hare kinders, onze lieve Prinsen en Prinses, voor heel het haar toe- verkleefde Vaderland. Hoe zoet is 't droomen 's avonds als het duister nijgt, als 't slapengaande licht te westen nederzijgt, als 't zinkend zonnerood, door nevelwaas aan 't zichten, verdwijnt ongeerne en draalt in hcimlijk twijfellichten. Ten hemel komen een voor een de sterren staan als blinkend eèlgesteente om 't galden hoofd der maan de wind waart over 't land en op zijn adem mede gaat lispelend voorbij een zacht vermaan van vrede. En alles zinkt in rust terwijl de oneindigheid des hemels voor mijn starende ocgen openspreidt als een wijd Kerkgewelfde sterren heller blaken en roepen tot de wereld Slaap gerust, wij waken SOC1US. Verledene wr ëk. over hebben we eens fel gela chen omd.' airtsdomme prietpraat van de Weer galm, Aie ons uitschold voor godslasteraars. Het vroeg ons immers zijn artikel Illerikalismus over te drukken - opdat (onze) lezers zouden kunnen oordeelen langs welke zijde de godslaste raars zjjn 1 Heeremijnentijd Als er nogeens een concilie gehouden wordt, dan zullen we vragen aan de schrijvers van 't Weergalmtje daar de waarachtige leer van Christus te gaan verdedigen.... Wij hebben hun ook beloofd, dat wij, om hun plezier te doen, brokje voor brokje hun artikel zouden overdrukken.... met een antwoord erbij, natuurlijk, 't Zal een gelegenheid zijn voor ons, om in ons zoo verspreide weekblad onzen gods dienst te verdedigen,.... en de Weergalm zal er misschien nog een en ander uit leeren ook.... wie weet ....Elke wetenschap, elke nieuwe bevinding trof'een onverzoenehjhe (n) vijandin 't kleri- halism. 't Is noodig, dat heden nog te herhalen,omd at heden ook dat zelfde klerikalism .al wat nieuw is met afschuw verwerpt, en allen vooruitgang veroordeelt door de nieuwe denkbeelden als modernisme in tegenstelling te noemen met het geloof, en het dus als ketterij af te keuren en te verbieden. Dus is de schrijver zeer moderniste. Laten we eens zien wat modernisme is,en of de Paus geen gelijk had het modernisme de grootsie ketterij te noemen die ooit bestaan heeft. Wij laten onze lezers oordeelen. Sedert de Kerk bestaat, zij a er altijd ketters geweest. Maarterwijlvroegere kette rijen één of enkele waarheden loochenden, bestrijdt het modernisme het gansche chris tendom. En nochtansen daar juist ligt het gevaar terwijl het van al onze chris- tene leerstukken niets overlaat, behoudt het in naam en voor het uiterlijke alles wat ons, christenen, duurbaar is het modernisme is volledig en radikaal ongeloof, maar gehuld in een christelijk kleed. Heel het eigenlijke, volle modernisme, is vervat in twee grondbeginselen, één van ontkennenden, en één van stelligen aard het agnosticisme, en het immaneniisme. Het agnosticisme is de sombere, trooste- looze dwaalleer volgens dewelke het men- schelijk verstand alleen de waarneembare dingen kennen kan, maar niet wat daarbo ven gaat. Echte, zekere, vertrouwbare kennis aangaande bovenzinnelijke dingen is voor den mensch onbereikbaar. Dat is een wijsgeerig stelsel voortvloeiend uit het Kan- tisnae, dat veel vertakkingen heeft positi visme, empirisme, enz. Wij hoeven hier niet te onderzoeken tot hoever dit Btelsel van wijsbegeerte de waarheid nabij komt wat ons aanbelangt is te weten wat dit Agnosti cisme beteekent voor de godsdienst. De verplichting voor ons van een God te erkennen en te dienen volgt natuurlijk op het met zekerheid kennen van Gods bestaan, want als het bestaan van een Opperwezen niet kan bewezen worden, of als dit Opper wezen niet bestaat wat voor ons op het zelfde neerkomt ho8 zouden wij dan ver plicht kunnen zjjn hem hulde of dienst te bewijzen. Welnu God behoort zeker niet tot de waar neembare dingen, tot de dingen die men zien ot hooren of tasten kan, aangezien God een zuivere geest is. En nu beweren de agnosti- ciston dat men over het bovenzinnelijke nooit iets met zekerheid kan te wete komen Dus volgens hen kan men met bewijzen (met echte, verstandelijke zekerheid) dat er een God bestaat. En zoo wordt door dit stelsel de redelijk, grondslag voor onzen en eiken godsdienst weegenomenals Gods bestaan voor de re Je niet te bewijzen is, dan is godsdienst, in welken zin ook, voor de rede, voor het ver stand, niet meer te rechtveerdigen. Dat zeg gen ook de modernisten godsdienst, zeggen 2e, is een troost voor het hert, is gemoeds- werk, maar geen werk van het verstand: de rede en de wetenschap kan met godsdienst geen rekening houden, want rede en wet n- schap kennen geen God, en kennen dus ook geen godsdienst. Is er wel ooit sehrikkelijker dwaling uit gedacht Iemand die nadenkt zal onmiddelijk toe geven dat het dan alleen redelijk is een leering, die zich voor goddelijke openbaring uitgeeft, te aanvoerden, wanneer baar god delijk oorsprong bewezen is. En hce kan die goddelijke oorspiong be wezen worden Op waarlijk afdoende wijze alleen door goddelijke getuigenis; met an dere woorden door zulk een feit of zulk een daad die God alleen stellen kan door pro phetie of mirakel. Welnu de modernisten beweren dat men nooit propbetie of mirakel kan bewijzen, aangezien, zeggen zy, de wetenschap geen rekening kan houden met feiten die ze niet uit hun waarneembare, dus natuurlijke oor zaken kan verklaren. Dus kan men, volgens hen, nooit op een afdoende wijze bewijzen dat een le-ring goddelijk is. Daaruit volgt, zult ge zeggen, dat alle modernisten noodzakelijkerwijze godsdienst loocherB,0ngeloovigeD,zijn Voor een groot deel zoudt ge gelijk hebben. Daar zijn er velen die ongeloovigen geworden zijn, maar... daardoor ook bielden zij op moder nisten te zijn. Ik zegde reeds vroeger dat modernisme radikaal ongeloof is en dat heb ik bewezen maar ongeloof gehuld in een christelijk kleed. De modernisten huldi gen het stelsel van het agnosticisme, maar zij willen er roomsch bij blijven Daar zij echter aan den godsdienst allen redelijken grondslag hebben ontnomen, trach'en zij een anderen uitleg, een andere soort van rechtveerdiging voor den godsdienst te geven. Eu daartoe dient het tweede grond beginsel van het modernisme het imma neniisme. Een nieuw woord, (Daar het latijn im- manere, vandaar vitale immanentie of le vensinnerlijkheid) dat gebruikt wordt om ee i stelsel te betitelen dat zegtde gods dienst, en heel de godsdienst vindt zijn oorsprong en zijn diepste verklaring uitslui tend in ons eigen innerlijk leveD, met name in hfctgemoeds-en wilsleven van den mensch. Dat eenvoudig weg uit te leggen is niet te gemakkelijk. Wij zullen het beproeven. Ont houdt echter goed dat wij enkel de dwaling uiteen zetten. (1). Diep op den bodem van elk menschen- hart ligt begraven een onbestemde behoefte aan het onkenbare, het eindelooze. het god delijke. Als de mensch nu in zedelijk opzicht goed gezind is, en de omstandigheden gun stig zijn, dan borrelt die behoi fte naar bo ven, dan wordt de mensch zich innerlijk be wust dat hij iets hoogers noodig heeft dan h^tgene hem verstand en wetenschap kun nen geven dan begint hij te gevoelen hoe zeer zijn hert snakt naar het onkenbare, naar God. En als dit gebeurt dan begiDt de mensch te gelooven in Godhet geloof vol gens de modernisten is niets anders dan het bewust geworden, nu ook gewilde, voelen voor het onkenbare, voor God. Of die God dan werkelijk bestaat? De rede, het verstand, zeggen ik weet het niet,ik kan het niet weten. Maar nu is het hart gaan spreken, en het hart zegt ik heb behoefte aan hem, en ik voel de behoefte. Welnu het voelen van die behoefte is een openbaring van God in zijn binnenste daardoor ben ik hem innerlijk gewaar geworden, en daarom geloof ik nu in hem met heel mijn hart Letwel met heel mijn hart», niet met mijn verstand, want de grond van alles is gemoedswerk. Bemerkt wel hoe geloof en openbaring bij de modernisten heel iets anders zijn dan bij ons, christenen. Wanneer de mensch nu blindelings, zon der verstandelijk bewijs, het bestaan van God anneemt, dan daar hij een redelijk wezen is begint bij zich den onkenbare op deze of die wijze voor te stellen, zóó of zóó over zijn eigenschappen te denken, en hij vormt zich allerlei voorstellingen over den onkenbare, over onze verhouding tot hem, en onze plichten jegens hem. Eerst zijn die denkbeelden weinig talrijk, en eenvoudig, maar allengskens komen er meer, en ver volgens worden ze scherper omlijnd, en zorgvuldiger uitgedrukt. Dat wetenschap pelijker verwerken geschiedt natuurlijk door de voormannen op godsdienstig gebied, door degenen wier godsdienstig gevoel bijzonder sterk ontwikkeld is, en die zoodoende, een zekeieninvloed op hun omgeviDg uitoefenen. Zulken zijn vooreerst de Btichters en her vormers van godsdiensten, en vervolgens de aanzienlijke leeraars en predikers. Ea wanneer nu, onder den invloed van zulke voorgangers een menigte van men- schen, een heel volk, misschien zelfs een gansche groep van volkeren langzamerhand ertoe gebracht wordt om hun godsdienstig voelen te belichamen in dezelfde denkbeel den over den Onkenbare, en in dezelfde oor deelen over 's menschen verhouding tot hem en zijn verplichtingen jegens hem, dan wor den die denkbeelden en oordeelen de leer stukken, de dogma's voor zulk een men- schencaassa. En die leerstukken te samen genomen vormen een bepaalden godsdienst, die meestal naar een bijzonder invloedrij ken voorganger genoemd wordtzoo naar Mozes, naar Christus, naar Mahomed, Lu the8, enz. Zietdaar hoe volgens de Modernisten alle godsdiensten onBtaan zijn, Let welalle godsdiensten, niet een uitgezonderd. En daarom hebben wij op een lijn Christus en Mahomed, enz. moeten plaatsen, hoe god lasterend het ook weze. Maar dan hebt gij ook begrepen dat er volgens de modernis ten, in geen enkelen godsdienst iets boven natuurlijks, iets goddelijks kan gevonden worden. In alle godsdiensten is alles zuiver menschelyk, volgens heB, vindt alles zijn oorsprong in het diepste van 's menschen eigen gemoedsleven. En de Paus had zulke leerstelsels niet mogen ketterij heeten, eu verbieden Wat zegt ge ervan Weergalmtje (Vebvolgt). (1) Naar Van Noort: modernisme. Derde Reeks: JULI-AUGU9TUS-SEPTEMBER 1913 Raadstl 1) Raadsel 2) klok o-ver-maat lede ver-want scbap oder maat-schap-pij kerk Raadsel 3) Jan Breidel, Pieter De Coninck. Raadsel 4) God geve ons zonneweer op Yper- tuindag. Raadsel 5) Schoolverlof. Raadsel 6) Geen roozen zonder doornen. Raadsel 6bis) Vaderlander. Raadsel 7) Leeg vel rekt wel. Raadsel 8) Veel kleintjes maken een groot. Raadsel 9) Delameilleure. Raadsel 10) Deken De Bo. Raadsel 11) Vastenavondzot. Raadsel 12) S nie V lie M I sra E lil A N eer Rijde N E ven B eel EmmalvonA S oio E nieR C hri S lol Y H ots T edeN Raadsel 13) Mecsler Hugo Verriest. Raadsel 14) Doe wel en zie niet om. Raadsel 15) Met kruis in 'top zoo varen wij door wereld tij Ten hoogen femel op Raadsel 16) Recht voor stake, Vlaamsch voorsprake, God voor bake. Raadsel 17) Neen 't is de letter R. Raadsel 18) De Bo. Raadsel 19) Rusten is roesten. Raadsel 24) God leeft die 't al geeft. Raadsel 25) Was a A 1 s 1 A a p a S a p a T n a n E e (t) (c) a e N Raadsel 26) De letter E. Raadsel 27) J o a b ohio aire boer Raadsel 28) De raadselprijskamp is eene aan gename bezigheid voor de winteravonden. Raadsel 29) Raadsel 30) Kant De-bo-ra A f e r Bo-nef-fe Neva Ra-fe-len Tram 1' PRIJZEN J. Toorlelboona,Noordschote,30g. oplossingen. Op welk ge\ag. L. Dequeker, Bixschote, 30 De wraak van de schoolmeester. E Roose, Ypir, 30 H. Antonius van Padua. P. Lapiere, Wulverghem, 30 i Dauwpereltje. 2' PRIJZEN L Delava, Wulverghem, 29 Op \oek naar geluk. A. Devos, Bixschote, 24 Eene duistere \aak. 3C PRIJS I Dutlou, Vlamertinghe, 15 Broeder Bertus. Nog nooit hebben zooveel prijzen gewonnen geweesteen bewijs dat onze raadselvrienden met ijver de vragen oplossen. Wat za! het dan zijn met de verbeteringen die wij met 1914 zullen inbrengen fü Raadselvrienden scbepl motd Het is ons onmogelijk de namen Ie geven der 182 vrienden die beneden de helft der goede antwoorden komen. Moed gevat, vlijtige zoekers en zoeksters, met taai geduld zult ge ook wel eens prijs winnen is 't nu niet 't is later. Tot ziens. JU LI-AUGUSTUS-SEPTEMBER 1913 Hebben de 13 vragen opgelost en behalen prijs. L. Delava, Wulverghem Vrede den arme. M. Deslaef, Nieukerke Kempen. I. Dutlou, Vlamertinghe -.Fransch Vlaanderen p. Lapiere, Wulverghem Weder gevonden Zoon G. Lemaire, Nieukerke Eerlijk Volk. G. D'Huyser, Wulverghem Wildzang. VOLGEN H. Room, Pottyze, 12 goede ant woorden L. Danneel, Oostvleteren, 11 goede antw M. Trioen, Westnieuwkerke, 11 goede antw. A. Schecht, St-Jan, 10 goede antw. W' H. Kestelyn-Van Cayseele, Westoutre, 8 goede antw. H. Lefebvre, Langemarck, 4 goe de antw. M. Worms, Yper, 5 goede antw.E. Roose, Yper, 3 goede antw. M. Febure, Dra- noutre, 3 goede antw. H. Detavernier, Brug ge, 3 goede antw. L. Naessens, Zantvoorde, 2 goede antw. In zulk Jhoofddragend artikel, in ons num mer van 9 November lezen wijl „Een vakbond is immers niet hoofdzake lijk tegen de bazen gericht, wat dezen meest al niet willen inzien, maar streeft int'ege.nde naar verslandhouding, gevestigd op; het recht en de belangen van beide partijen, ten bate voor gansch het vak.'1 Of er daar waarheden in staan I Een vakbond, zooals wij hier noemen een syndikaat, duizendmaal neen, zulks is niet noodzakelijk tegen de bazen gericht. Wel is waar, 't zal er tegen gericht zijn als de bazen stijfhoofdig en koppig alle vereeniging weg willen en kost wat kost ze willen ver breken en uiteen drijven. Hoe wilt gij het anders. Ik wil binnen blijven, gij wilt mij buiten jagenwil ik er blijven, ik moet strijden, ik moet mij tegen u weren dat spreekt van zelfs. Maar bemerk wel, 't is ik .niet die tegen u be.n, maar gijl die tegen mijl zijt. Zoo, "t en is 't syndikaat niet dat tegen de bazen is, maar wel de bazen die tegen 't syndikaat zijn... Waarom 1 Nabij de zee, te Blankenberghe, zijne gebooitestad, prijkt het standbeeld van SER GENT DE BRUYNE; nevens hem staat zijn wapenbroeder, luitenant LIPPENS. Beide en niet het minst sergent De Bruy ne beldceden een der eerste plaatsen onder de koene strijders die, in Congo, door hun heldhaftig streven uitschenen. Is het met recht en reden dat wijl fier zijn op alle groote Belgen, met eene bijzon dere vaderlandsehe trotsheid mogen wij! roe men op den moedigen wapenman, wiens aan doenlijke geschiedenis een der harfroerend- sto en dapperste 'gebeurtenissen uitmaakt uit dep oorlog tegen de Araben, die den slaven handel in Congo voerden. ...De openlijke vijandelijkheden der Ara hen begonnen in 1892, en sedert dien volg den de gevechten elkaar op zonder staan. IIet kamp van Lusambo, dat alreeds den grond van een slagveld had geweest, stond onder de bevelen van den luitenant Dhanis. Nauwelijks was deze in bediening gesteld of de landen der Batótelas werden overrom peld door een Araabschen hoofdman, Gongo- Lutété. Aanstonds trekt Dhanis tegen hem op en den 6 Mei valt hij het dorp Bachi- lengé aan, waar Gongo met zijn legerbenden vertoefde. De Araben worden verslagen. Gongo nochtans hereen'gt zijne troepen, en den 9 Mei, valt hij opnieuw Dhanis aan. De aanval was zoo wel geleid dat Dhanis op 't punt was te verliezen, maar hij' wist zoowel zijne krijgsmannen tot dapperheid aan te hit sen, dat Gongo met zijne benden de vlucht nam. Weinig tijds daarna werd een vrede verdrag gesloten tussehen Gongo en Dhanis, waarna 'Dhanis den post van den Lomami vaststelde. Terwijl dat Dhanis dit aantal zege pralen behaalde, kwamen de araabsche sla venhandelaars te Riba-Riba in opstand. Ho- dis ter was eenige dagen te voren met zijne makkers vermoord geweest. r*i De Staatsopziener Fivé begaf zich aanstonds in de opioerige streken, 't Is aan den moed der officieren en der soldaten te wijten dat menige der best versterkte araabsche kam pen zich overgaven. - Doch wat Fivé vreesde moest ongelukkiglijk maar al te wel gebeuren. Sefou, verbolgen om dat de Blanken zijne heerschappij over de arme negers kwamen breken, bracht al zijne troepen op oorlogsvoet. 't Was de algemeene oorlog. In 't Zuiden ging het slechts Luitenant Lippens en sergent De Bruyne vielen in de handen van Sefou, sultan van Ivasongo. De Araab zou ze houden als pandsmannen. Ver gezeld door Munie-Moharra begeeft hp zich naar de Lomamirivier en zendt Dhanis eenen brief, geschreven door De Bruyne, in wel ken de twee Araabsche opperhoofden Dha nis voorschreven hun Gongo-Lutété over te leveren. Dhanis heeft aanstonds zijn plan op gesteld. Hiji versterkt den post van Gandu, laat er een zijner officieren, hem opleggende den overtocht der Lomamirivier door de Ara ben te beletten. 's Anderendaags trekt hiji opi tegen den vijand en te 3 ure 's morgens begint het gevecht. Dhanis had 130 mannen tegen 8000 I Het poer der Araben was nat geworden door een geweldige stortvlaag: !t gevolg was dat hunne geweren niet afgingen. Een groote wanorde ontstond in de rangen der Araben, die,, overvleugeld door de soldaten van Gongo- Lutété, met lansen gewapend, haastig achtcr- uitgingen. De meesten werpen zich in de ri vier en versmooren de anderen vallen onder de kogels. De aanval was zoodanig geweldig dat de Araben, na drie uren vechtens, plat geslagen waren. Hunne verliezen waren ge schat op 4.000 dooden en 500 gevangenen. Deze luisterrijke zegepraal bewees de onbe twistbare krijgskundige hóedanigheden van luitenant Dhanis en zijne gezellen Ongeluk kiglijk, Sefou, gekwetst in het gevecht, ge lukte er in de Lomamirivier over te trek ken en zond Sergent De Bruyne naar den oever om in zijnen naam te onderhandelen. 't Was den 15 November 1892... In het Arabische1 kamp, waren luitenant Lippens en sergent Dc Bruyne als gijzelaars gevangen, en hun gemeenzaam lijden had hen ook door de nauwste vriendschapsbanden aan elkander gehecht. In de lange dagen en bange nachten hunner gevangenschap hadden zij lief en leed el kander medegedeeld, cn fluisterend hadden zij nu en dan, elkander ook een straaltjen hoop in het hert gestort. En beiden, in hunne droomen, begroetten zij: het lieve, verre vaderland, voor hetwelk ziji leden, ja, wellicht zouden sterven Baron Dhanis was niet ver meer van het Araabsche kamp verwijderd. Een afstand van enkele kilometers, door de bosschen en de rivier Lomami, scheidden beide legermachten. Bevelhebber Dhanis riep zijnen luitenant Het schijnt, sprak hij, dat de Arabier zou willen onderhandelen; neem de beste Sergent De Bruyne scherpschutters, en ga hooren wat hij1 ons voorstelt.. Luitenant Scheerlinck ging op weg. De kleine troep die hem vergezelde, baande zich moeite eenen weg door het dichte kreupel hout en het hooge gras. Doch weldra hoort men het geruisch van het water; de rivier, de Lomami is daar en op het oogenblik dat luitehant Scheerlinck met geneesheer Hinde en zijne mannen den oever bereikt, verschijnt een andere groep aan den overkant de afge zanten van Sefou wachten op hunne vijanden. Doch wat ziet de luitenant midden de uit- gekleede Arabieren te voorschijn komen Is 't een spook dat verrijst Neen 't, geen spook 1 't Is sergent De Bruyne Bleek en uitge mergeld in zijn versleten uniform, gelijkt hij eerder eene schim dan eenen man. Sefou hem tot afgezant verkozen hij1 zal spreken! Bij1 het zien van zijnen landgenoot, krimpt het hert van Scheerlinck ineen Arme De Bruyne 1 Eenige meters scheiden hem van zijne vrien den, van de vrijheid, van het verleden en het geluk. Droef en ontmoedigd gaat hiji aan den water kant zitten, en verfrischt in het koele nat zijbe verzengde en bloedende voeten. De Arabieren scharen zich in onachtzame doch tevens fiere houding om hem zij ver liezen hunnen gevangene niet uit liet oog. Scheerlinck, die voorzag wat er gebeuren zou, xjook 10 zijner beste schutters in het hooge gras bij! den oever. Dc anderen om ringden hem. Dan begon het gesprek Verstaat iemand hiji u uwe taal Niemand 1 Kunt gij! zwemmen Ja Arme vriend, vervolgde Scheerlinck, Lip pens is dood, gij kunt vluchten zonder uwe eer te verliezen en zonder uw vriend en hoofdman te ongehoorzamen. Gij zult hem niet meer terugzien... En leefde hiji 't Is onmogelijk Hij is dood De Araben hebben mij: gezegd dat hij leeft Zij' liegein 1 Ze willen u als pandsman bewaren! Haast u Neem een besluit Spring in het water Tien mijher beste schutters zijn in het gras verdoken... Zij zul len de Araben niet missen. Gij1 kunt uwe vrijheid terugwinnen Denk aan het lijden dat li te wachten staat En Scheerlinck tot zijne soldatenOpge let Wijst wel elkeen uwen man... Het oogenblik is gekomen I... Een akelige stilzwijgendheid volgde deze woorden, 't Was duidelijk zichtbaar... In het berte van den jongeling ontstond er een strijd tussehen het vervullen van zijnen plicht en natuursdrift van in vrijheid te leven. Langs eene zijde ziet sergent De Bruyne de vrijheid heroverd, het gelijk herwonnen; doch van eene andere zijde rijst voor zijn oog het beeld van Luitenant Lippens, alleen ongelukkig, al leen lijdende, alleen stervende. Hij aarzelde maar een enkelen oogenblik. Hiji lichtte zijn hooft! op. en antwoordde een voudig Neen, dank. Ik heb mijn hoofd man beloofd hem weder te gaan vinden... ik wil Lippens niet verlaten. Mijn plicht gebiedt mij', ik ga er henen Hij: groette en keerde bij zijne beulen terug. Scheerlinck dringt aan, bidt, smeekt, niets helpt. Hij: ziet De Bruyne verdwijnen in het hooge gras. De Bruyne, hij", die zijne vrienden en landgenooten een laatste vaarwel toegeroepen heeft, gaatmaar hij: ziet noch de rivier, schitterende in het zonnelicht, noch het ge heimzinnige duister Congowoud in de verte dwalen zijne gedachten, naar het sehoone Vaderland, naar zijhe grijze moeder, naar al zij;n geluk en liefde, doch boven dit alles rijst het beeld van dien vriend voor wien hij zich slachtoffert, dien verlangt weder te vinden en dien hiji niet meer verlaten zal... Eenige dagen nadien prijkten de bloedige hoofden van De Bruyne en Lippens op de verschanspalen van Sefou's kamp. De heldhaftige zelfopoffering van De Bruyne 1 is zonder twijfel onze grootste bewondering wèerdig Sleets 24 jaar oud zijin 't Leven lief 3 hebben omdat men een lachende toekomst te gemoet ziet Eene oude moeder hebben die de krankheden der jaren voelt en die met angst uw wederkeeren verwacht En noch tans aan het leven verzaken, de redding die i mein u aanbiedt verwerpen, om een vriend, ee!n strijdmakker, een hoofdman, die onweder- roepelijk veroordeeld is, niet te verlaten. O ja dat is het werk van eene edele, groote ziel Zooveel standvastigheid in het vervullen van den plicht, zooveel koenheid in de zelfverloo chening treft ons... ontroert ons... brengt ons in stomme verslagenheid, maar zal onze her- I ten zoodanig verrukken opdat wijl onzen roem- sL rijken landsgenoot de hulde onzes eerbieds y] en onzer hoogachting bejegenen, welke zij'nc heldendood ons inboezemt. Martelaar des plichts, eeuwig zal uw naam onder ons vereerd worden en uw STAND BEELD, IN UWE GEBOORTESTAD OP GERICHT, ZAL UWEN HELDENMOED EN UWE GEDACHTENIS VEREEUWI GEN BIJ DE KOMENDE GESLACHTEN! Pt PP, Standbeeld\ De Bruyne Lippens te Blankenberghe. 1. Omdat ze willen onmenschelijk zijn. 2. Omdat ze wille'n onrechtveerdig hande len. 3. Omdat ze zelf niet weten wat een syn dikaat is, waarom het bestaat. 1. „Onmenschelijk". Dat zijn ze, die bazen die tegen eerlijke syndikaten opkomen, en ze willen verpletteren. Onmenschelijk zijn, onder ander, dat is, tegen wil en dank, tegen recht en reden aan een ander benemen 't geen hem, om wel, zou toebehooren en dat hiji noodig heeft. Zoo doen verhongerde jongens die een brood krijgen en vechten om de brokken, zoo doen verwoede honden die een stuk vleesch toege worpen zijn. En inderdaad. Tot nu toe veel al is de werkman moeten tevreden zijn met 't geen de patroon hem wilde geven, en zoo kwam het dat de eepe gemeenlijk won om rijke te worden en in den overvloed te zwem men, en de andere gemeenlijk te weinig om te bestaan en dat voor een werk dat ze samen verrichtten, met dit verschil dat deze die het meest won het minst wrocht, en dat de andere al den last droeg, ten minste in het werk zelf. .Wel is waar, de patroon riskeert geld, maar gemeenlijk geld dat hij niet volstrekt noo dig heeft om te leven, en do werkman ris keert zij'n leven met dagelijks zijne werk krachten te geven, soms in overmate, inge zien het lastig of het ongezond of het lang aaneenhoudend werk. Nu, de werkman, dat al gevoelende, wil een redelijk, rechtveerdig middel gebruiken om aan die uitbuiting te wederstaan, en do pa troon wil het hem tegen wil en dank, tegen recht e!n reden beletten. Is dat niet onmenschelijk handelen 3. Onrechtveerdig nog zijin ze, die bazen die de redelijke syndikaten beletten tot stand te komen en die de werklieden verbieden of verhinderen bijl 't lid worden van een syn dikaat. Mag ik niet doen wat mijne consciëntie, wrat de landswetten toelaten, wat rechtveer dig is en wat anderen, te weten mijn tegen strevers, doen En die mijl zulks zou be letten, zou men hem niet onrechtveerdig mo gen noemen Ehwel, mijne consciëntie legt mij' op te werken om mijn brood, te werken om mijn bestaan en dat van dezen die tot zulks op miji recht hebben mijne consciëntie en de landswetten laten mij' toe mijne krachten te vereenigen met die van anderen om daartoe door eerlijke middels te geraken. Mijn recht is 't de middels te gebruiken die mijl ter hand gesield zijn om mijn leven en beslaan te verzekeren en inzonderheid, die middels, als ze rechtveerdig zijn, die mijne tegenstre vers gebruiken. Ehwel, welke middels gebrui ken de patronen en bazen'? Is 't niet de ver eeniging, om te gemakkelijker, om te zeker der tot hun doel te geraken, 't.w. niet al leen te bestaan, maar rijke te worden. En de werkman zou dat zelfde middel niet mogen gebruiken, ik zegge niet om rijk te worden, maar om te bestaan; ik zegge niet om gemakkelijker te bestaan, maar om niet te sterven van den honger Want wijl moeten het rechtuit bekennen, ware 't niet van de liefdadigheid, van de aahnoesen, hoeveel werk lieden zouden niet moeten vergaan van den honger, of ten minsten zouden? niet moeten zwart en ,droogen. brood eten ZooaJs tijdens den hongersnood. Ën bemerk wel, liefdadigheid is door nie mand opgelegd ten^iji jtlöor God en Kerk, die als een teederc vader en eene zorgvuldigé moeder waken over hunne kinders, en hoe wilt gijl dat patronen en bazen, die zelfs de recht- veerdigheid niet onderhouden, de liefdadig heid plegen Die menschen dus die te wei nig winnen om te bestaan zouden moeten wachten tot dat het een andere belieft hun brood te brengen, en wie is die andere die hen doet werken voor spotloonen Weze dus gezeid de syndikaten zijn niet gericht tegen de hazen, ten ziji tegen onmen- schelijke, onrechtveerdige bazen, om: ze tot redelijkheid te brengen en tot zekere rccht- veerdigheid; dc syndikaten werken inderdaad tegen zulke bazen, maar toch nog niet om ze te hinderen of te beschadigen, maar om het leven menschenweerdig te maken aan de werklieden en dat in 't belang der beide partijen, door verslandhouding. Die zulke re delijke syndikaten niet aanvoerden, moeten wel bekennen dat ze onmenschelijk zijn en onrechtveerdig handelen en dat ze de eerste letter niet kennen van het doel noch do handelwijze verstaan van het syndikaat. God betere !t, en de ondervinding leere 't hen 1 Wat is er gebeurd in Eecloo Drie werklieden wierden botweg aan de deur gezet van eene fabriek. Waarom omdat ze wilden lid blijven hunner christene vereeniging en zich niet wilden inlijven bij een syndikaat dat door tusschenkomst der bazen gesticht is in het liberaal werkmans welzijn. Nog meer aan de leden der christene vakvereeniging dier fabriek, werd een papier aangeboden dat ze verzocht waren te Rekenen. En wat er op Eene afkeuring van het ka tholiek schoolwetsontwerp. Hoe kan men zulks anders noemen dan onmenschelijk Zijü en onrechtveerdig hande len en dan zeggen ze De Vereeniging is tegen do bazen Ui

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersche Volk (1910-1915, 1927-32) | 1913 | | pagina 3