SpreeKdraail 5! Katholieke en Bewarende Bond van het Arrondissement Yper Herderlijke Brief De Hominelpluk Op Zaterdag 19 Februari 1910 5 centiemen 't blad 45e jaar. Taimerk 3194 II Te trekken bij den Uitgever, Tk 36, in de Boterstrate, te Yper, en bij 's landsboodschapwezen ofte post, tegen 8 frank 's jaars Dag k kipper van Zaterdag 19 tot Odüon DEMARRÉ Echt en recht, 't oud Volk indachtig; Kinderlijk, niet kinderachtig Ypersch, Vlaamsch en, bovenal, God getrouwe ik wezen zal ZATERDAG, 26 FEBRUARI, ten 2 3/4 ure in het Volkshuis te Yper, vergadering van den Algemeenen Raad. Aanwijzing der Kandidaten voor de Wetgevende Kiesing vun den 22 Mei. 25 Februari. flK m m va $5L m ffm Evangelie van den 2C" Zondag van den vasten. #5 «P «5 *5 b™® O I jx> DIT IS ra YPE3. EN OMMELANDS 't NIEUWSBLAD VAN YPER verschijnt 's Vrijdags, en rs Zaterdags na de markt, tegen 3 fr. 's jaars; 3 fr. en den vrachtloon buiten Belgenland. Het blad is niet min te trekken dan voor een geheel jaar en 't wordt op voorhand betaald. Alles moet vrachtvrij ingezonden worden naar de BOTER STRATE, Tk 36, te Yper. De bekendmakingen kosten o fr. 15 de reke binnen 't blad is 't o fr. 3o van 's Rechters wegen fr. i overdruk 5 fr. 't honderd. Ieder boek, waarvan ons twee afdruksels zijn gezonden, wordt besproken. De Heeren van de AGENCE HAVAS, te Brussel, Tk 34, in de Zilverstrate, en te Parijs, Tk 8, PLACE DE LA BOURSE, ontvangen bekendmakingen voor 't NIEUWSBLAD VAN YPER, van al die buiten Oost-& Westvlaanderen wonen. DAGORDE z. 19. H. Gabjjn, broeder van den heiligen f Paus Cajis, prm. H. Mansuetus. H. Boni- 1 l'acius b. in Zwitserland, geboren te Brussel f 126. Gonrard, eremijt f 1333. Z. 20. - H. Eleutberius, m. geboren ta Door- nijk, en stierf de marteldood te Blandain in 531. H. Raymondus van Pennafort. m. 21. De 79 heilige martelaars. H. Se- verianos. H. Angela van Mericci. Zalige Pepijn van Landen, vader van de HH° Beggkia en Oertrudis. d. 22. S. Pieters stoel te Antiochien. He Margarita van Cortona. 10. 23. S. Pieter Damiaan, kerkleeraar en Gardinaal, f 1072. He Martba mgm. He Ro mania, mg. He Milburg, mg in Engeland d. 24. H. Mathias, aoostel. Felix. 11' Acteltrudo. v. 25. S. Victorijn en anderen. H. Nice- pborus. H. Cesarius, aartsb. f 369. H. Mo dest bis. «ft 3 JOL) 5» 3 'JöD 'J8XJ 'J2L> -22J 'JajJ; Te dien tijde nam Jezus Petrus. Jacobus en diens broeder Joannes met zich en bracht hen op een zeer hoogen berg alléén. En Hij werd voor hunne oogen van gedaante veranderd, en zyn aangezicht schitterde als de zon, zijne kleederen werden wit ais sneeuw. En zie. hun verschenen Mozes en Etias, die met Hem spraken. Petrus nu nam het woord enzeide Heer, het is ons goed hier te zijn indien Gij wilt, laten wij hier drie tenten opslaan, één voor U. één voor Mozes en één voor Elias. En terwijl hij nog sprak, zie, daar overschaduwde hen een lichtende wolk. En zie, een stem uit de wolk sprak: Deze is mijn beminde Zoon, in wien ik mijn welbehagen heb; luistert naar Hem. En bij net booren daarvan vielen de leerlingen op bun aangezicht en wer den zeer bevreesd. En Jezus naderde, raakte hen aan en zeide Staat op, en vreest niet. Toen zij nu de oogen open sloegen, zagen zij niemand dan alleen Jezus. En onde het afdalen vaD den berg, gebood Jezus hun Zeg aan niemand dit gezicht, voordat de Menschenzoon van de dooden op staat. van Z. E. den Kardinaal-Aartsbisschop t van Meckelen. en van IIII. Hoogw. de Bisschoppen van België. Vervolg) II. (Doch', indien wij u die luisterrijke daden herinneren, is het geenszins om aan eeno ijdele bekoring toe te geven en wat bloemen op eene grafstede te strooien. Do christene gedachte^ die ons aandrijft, is gestrenger en, volgens het woord der H. Schrift, draagt de mensch naar de eeuwigheid alleenlijk de verdiensten of de schulden mede van zijne werken, opera j ertim illorum sequuntur illos (2). f I .Wij werden dan door eene algemeen er en i verhevener gedachte gedreven. Wij hebben ge- meend, dat het reuzenwerk van dien grooten vaderlander, welken gij gekend en bewonderd j hebt, ons eene geschikte gelegenheid verleende om in u eene deugd te verlevendigen, maar i Pil te dikwijls en te algemeen miskend, name- lijk de vaderlandsliefde. iWel meer, de bisschoppen ook hebben aan deh afgestorven Koning hun aandeel van dankbaarheid te betalen zij denken aan die verplichting niet beter te kunnen voldoen, in overeenstemming met de verhevenheid zij ner inzichten, dan uwe zielen zoekende te doordringen met de gevoelens die geheel zijn leven overheerschten, en waaraan eene kie- sche bescheidenheid vroeger niet toeliet open bare en welverdiende hulde te betoonen. Ja, zeer lieve Broeders, die vaderlandsliefde is eene deugd. Uit haren aard bevat zij plich ten jegens hen die met het gezag bekleed zijn en plichten jegens het gemeenebest. Het vaderland is samengesteld uit afzonder lijke personen, uit huisgezinnen, uit vereenigin- gen, hetzij plaatselijke of ambtelijke, hetzij natuurlijke of vrije, weike een en zelfde alge meen belang aanzet om zich bijeen te voegen. Waren die b'estanddeelen slechts aan hen zel- .ven overgelaten, dan zouden zij maar eene on geregelde gemeenschap uitmaken, ten hoog ste door onbepaalde en onmachtige gemeen schappelijke betrachtingen bezield. Om dan eene vaderlandsche eenheid te bewerkstelli gen, is het van noode dat die afzonderlijke betrachtingen tot eene en zelfde strekking ge bracht worden, is het van noode dat eene ster ke macht ze in het werk zette, ze vruchtbaar make en hunne onderlinge toenadering of samenwerking bestendige. Die macht zij we- ze in handen van eenen aileenheerschenden vorst, of van eenen grondwettelijken koning bijgestaan door eene Kamer, of van eenen voor zitter der republiek, het is al eens die macht is het maatschappelijk gezag. En zooals, in het huisgezin, het kind jegens zijnen vader of zijne moeder verplichtingen aanneemt, omdat het aan dien vader en die moeder zijn lichamelijk leven en zijne zede lijke opvoeding verschuldigd is zoo ook heb ben de burgers jegens het wereldlijk gezag plichten te vervullen, omdat zij aan zijne vereenigende en beschermende werking, uit gaande van de wetgevende, gerechtelijke en uitvoerende machten, de vrijheden en de werk middelen verschuldigd zijn, met hunne hoe danigheid van burger verbonden. i« Wij allen hebben drij schuldeischers, zegt zoo wonderschoon da H. Thomas van Aqui- nen God, onze ouders en het vaderland God, onzen Schepper en onze Voorzienigheid onze ouders, oorsprong van ons leven en onze eerste opvoeders het vaderland, beginsel en leidende kracht van ons maatschappelijk leven. ;Ook zijn wij eene vereering, uit achting, uit eerbied en uit liefde bestaande, verschul digd vooreerst aan God, en daarna aan onze ouders en aan het vaderland (3). -Het vaderland, in zijne bepaalde beteeke- nis genomen, is de onafhankelijke grond waar op ons burgerlijk en staatkundig leven ont wikkelt, 't is te zeggen waarop personen en huis gezinnen door dezelfde behoeften aangedre ven en op zoek naar dezelfde huishoudelijke, verstandelijke, zedelijke en godsdienstige hulp middelen, samenstreven en wederzijds instem men om zich onderling te helpen en gemeen- izamerhand te verdedigen, tegen den overwel diger. De Macht staat aan het hoofd der vader landsche eenheid, waakt over haar behoud en geleidt hare werking, verzekert hare bestendig heid, hare ontwikkeling, en vestigt de natio nale overleveringen. Zij is dan, zoolang zij hare zending getrouw blijft, hetgene de H. Thomas van Aquinen noemt eene bron van leven en een beginsel van leiding, essendi et gubernationis principiumen uit dien licofde oefent zij ten opzichte der burgers een waarachtig vaderschap, dat den naam vader land rechtveerdigt, en wederkeerig ook eene kinderlijke vereering oplegt. Die plicht vari kinderlijke vereering of Van vaderlandsliefde is eene natuurlijke plicht. Tiet Evangelie en de Kerk hebben zulks be vestigd en bekrachtigd. Tijd ontbreekt ons om hier die christene gedachte uit te breiden het weze ons genoeg het woord van den Meester te herinneren Geeft aan den keizer wat den keizer toe komt, en aan God wat God toekomt(4)als mede de les van den heiligen Apostel Paulus in zijnen Brief tot de Romeinen De overhe den zijn door God aangesteld. Weigeren hun te gehoorzamen, wel te verstaan binnen de grenzen van zedeileer en recht is wei geren zich voor de regeling der Voorzienig heid te buigen (5)en daarenboven nog die krachtige verklaring van Z. H. Pius X tegenover de onbeschaamde lasteraars, die aan de Fransche bisschoppen verweten hadden, dat zij, om reden hunner getrouwheid aan de Kerk, de vijanden van hun vaderland waren Ware de katholieke godsdienst vijand van het vaderland, zoo luidt het antwoord van den Paus, dan zoude hij geene goddelijke re ligie meer wezen(6). jWat staat er u te doen, zeer lieve Broeders, om de plicht jegens het vaderland te vol brengen? Wat zullen wij doen, wij katholie ken, die er moeten aan houden overal de eersten te zijn, wanneer het geldt eene ver plichting te volbrengen, eenen eerepost of eenen strijdpost te vervullen? Iedereen van u in zijn eigen levensstaat hetzij dat ge u met geesteswerk bezighoudt of met handwerk, zat zijne maatschappelij ke plaats gewetenisvol bekleeden, en er ge trouw de opgelegde taak volbrengen. De groot heid van het vaderland op allerlei gebied, namelijk van rijkdom, van letteren, kunsten, wetenschappen, wijsbegeerte en godsdienst, moet uw eergevoel aanprikkelen en verster ken. Allen moet gij krachtdadig medewerken tot dit verheven doel, of ten minste aan de genen die er zich' aan toewijden den zedelijken steun uwer warme deelneming verleenen. Het vaderland wint in grootheid in evenrediging van den vooruitgang zijner leden, doch elk lid trekt op zijnet beurt ook voordeel uit de 'maatschappelijke gemeenschap. Eendracht maakt macht. De macht welke zij voornamelijk moeten ont wikkelen, zeer lieve Broeders, is de zedelijke macht en de eendracht welke wij eerst voor al u aanbevelen, is de eendracht van aller wil in de rechtveerdigheid en in de liefde. Om geene buitenmatige uitbreiding aan on zen brief te geven, kunnen Wij van die belang rijke onderwerpen maar terloops gewag maken. Edoch, gij zult ons begrijpen. Bezorgt aan uwe zonen en aan uwe dochters eene degelijke opvoeding. Leert hun de wet van den arbeid, algemeene en dringende wet. Gewent ze aan de harde genietingen der vrij willige onthouding, der zelfopoffering. Deinst, uit kleinmoedigheid of uit gebrek aan betrouwen op de Voorzienigheid, niet ach teruit voor de zedelijke en christene verbinte nissen der huwelijksplicht. De vertegenwoordigers van het burgerlijk gezag hebben plichten ten opzichte van het Vaderland, doch ook de burguers hebben de hunne. Menschen die zich buiten het werkelijk leven olaatsen, hebben zich somtijds afgevraagd of, m eenen Slaat, het hoofd ten dienste zijner onderdanen ofwel de onderdanen ten dienste van hun hoofd staan de waarheid is dat allen, deze en genen, ten dienste staan yan het algemeene welzijn. Zij die het bestuur van een land in handen hebben, moeten, volgens de getuigenis van Leo XIII (7), de handelwijs navolgen waar- van de Voorzienigheid Gods in het bestuur van 't menschdom het voorbeeld geeft. Zoo- c als Zij, moeten ze ook rechtveerdig zijn, maar veeleer handelen als vader dan als meester zij moeten het algemeen welzijn be- hertigen, en het welzijn der natie nooit op- offeren ten bate van eenig persoonlijk voor- deel of van eenig partijbelang». En wat u betreft, die de onderdanen van het burgerlijk gezag zijt, gehoorzaamt er aan, zooals de heilige Apostel Paulus u vermaant, niet op slaafsche wijze en louter uit vreeze van gestraft te zijn, indien gij er ongehoorzaam aan waart, maar rond en eerlijk en uit gewe tensplicht (8). Acht den koning hoog, eerbiedigt de verte genwoordigers der Macht, en bidt God voor hen. Luistert naar de volgende vermaning van den H. Paulus tot zijn beminden leerling Timotheus Ik verzoek u dan allereerst, dat er smeekingen, gebeden, voorbiddingen en dankzeggingen gedaan worden voor alle men- schen, voor de koningen en voor al de over- heden, opdat wij een gerust en stil leven mogen leiden in alle godsvrucht en eenbaar- heid want dit is goed en aangenaam in het oog van God, onzen Zaligmaker(9). Aanveerdt bijgevolg, zee lieve Broeders, uwe verplichtingen jegens den Staat zonder tegen zin, en spant met hen niet mede die voor gewoonte hebben stelselmatig alles te beknib belen wat hij doet of alles wat hij niet en doet. Zij zondigen tegen de vaderlandsliefde. Volgt ze niet na weest ootmoedig genoeg om te denken, dat gij niet uitsluitelijk de wijsheid in eigendom bezit ja zelfs weest liefdadig genoeg om te veronderstellen dat zij die de verant woordelijkheid der macht dragen, welke menig maal zeer zwaar is, ook een geweten Van eer lijk man in het hert dragen. En daar wij tot kinderen der Kerk spreken, dat zij dus een oogenblik gelieven naar de raadgevingen van eendracht te luisteren welke onze welbeminde Paus, den 15 Maart laatst leden, geweerdigde ons toe te sturen Moget gij, zoo sprak hij, getrouw aan uwe vaderland sche kenspreuk, immer eendrachtig blijven in den zegerijken strijd tegen de vijanden van den godsdienst en van de maatschappelijke or de, onder de leiding van uwe Bisschoppen... onder de hoede van eenen Vorst, die te recht geroemd wordt om zijne wijsheid en zijne on vermoeibare werkzaamheid. Die eendracht vraag ik u dringend af als het kostbaarste pand uwer verkleefdheid aan de Kerk en aan uw Vaderland. En indien gij, om die eendracht te bewaren, in menige omstandigheid uwe ei gene voorkeur ten voordeelq van 't algemeen welzijn moet slachtofferen, aarzelt geenszins zulks te doen met de overtuiging, dat God uwe onbaatzuchtigheid en uwen geest van zelf verloochening overvloedig zal weten te zege nen 1 Die raadgevingen komen steeds te pas. Doch heeft men ze in deze laatste tijden, bij menige omstandigheid van het Staatsleven, piet al te opentlijk miskend? Wij hebben ons opzette lijk onthouden, zoolang de bespreking over do legervvet geduurt heeft, in 't openbaar al ware 't maar een gevoelen uit te drukken, ofschoon nochtans ieder burger daartoe recht heeft. Maar op dit oogenblik, nu eene nieuwe wet werd ingevoerd, wenden wij ons vol be trouwen tot de geloovigen, onze schapen, en wij vragen, hun de volgende christene en apos tolische woorden te mogen toesturen Wij heb ben een legerhet land oordeelt dat het noodig is. Doch het boezemt u vrees in, om dat gij u met do zedelijkheid en het geloof uwer zonen bekommert. O! wij begrijpen uwe ongerustheid, en wij nemen er deel in. De overgang uit het ouderlijk huis tot dezen of genen stand die eene treffelijke loopbaan opent, 'tot de handelshuizen, tot de fabrieken, tot de hoogeseholen, tot de kazernen, is voor den jongeling wiens karakter niet genoegzaam ge hard is, eene vervaarlijke beproeving. Overal waar veel menschen samenwonen, is voor per sonen die geen sterk karakter bezitten, de omgang met anderen een voertuig van besmet ting. Beveiligt dus uwe zonen en versterkt ze vooraleer zij naar de kazernen vertrekken volgt ze er wanneer zij bij het leger ingelijfd zijn, bezorgt hun hulpmiddelen ter bescher ming, en verzekert u zeiven, door persoonlijk onderzoek, dat zij aan hunne zedelijke en godsdienstige plichten getrouw blijven. Laten wij 's lands Bestuur dankbaar zijn, omdat het de ouders der militianen door gezag hebbende verklaringen gerust heeft gesteld Het leger, zoo heeft het ons welwillend verklaard, is, en in 't vervolg zal bet nog meer wezen wat het dient te zijn de school der Natie. Zonder vreeze mogen de huisge zinnen ons hunne zonen toevertrouwen, wij zullen hun kloeke mannen wederzenden, die onder zedelijk opzicht voortreffelijk zullen on derricht zijn... Wij, officieren, wij hebben er belang in, de eerlijkste gevoelens in het hert der mannen te voeden want de zedelijke ontaarding bij de soldaten leidt onvermijdelijk tot het verderf van het leger(10). Men heeft, in deze laatste tijden, menig maal herhaald, dat de meest voorkomende misbruiken in het kazerne aan de nalatigheid en aan de spottende onverdraagzaamheid van sommgie lagere officieren moeten toegeweten worden. Dat kwaad is zonder redmiddel niet. Aan u en aan ons de plicht, de krijgsoverheid in hare pogingen tot verbetering bij te staan. Schenkt dus aan het land jongelingen met vast karakter, opgevoed aan de gezonde haard steden van onze wakkere burgerij en van onzen adel, en dat zij; ook, door het voorbeeld van hun goed gedrag en door den invloed vair hunne wilskracht, tot een zedelijk bolwerk strekken ter bevrijding der zwakkeren. Eindelijk nog, zeer lieve Broeders, wilt gjj tot het einde toe het voorbeeld van vaderlands liefde volgen, dat de overleden Koning ons na gelaten heeft, ondersteunt dan, door uwe edel moedigheid en uwen iever, het verheven werk der katholieke beschaving in Congoland. Zooals wij het u, tijdens de overneming dezer Afrikaansche landstreken door België, gezeid hebben, is de kolonisatie niet zoozeer eene ge legenheid om winsten in te zamelen, als eene bron van allerlei plichten. Evenals in eene familie, door ziekten of door tegenslagen be proefd, de kloekste of de bevoordeeligste leden er moeten aan houden de beproefdste medele den te helpen, zoo bestaat er ook onder de vol keren eene wet van onderlinge broederlijkheid. Dien ten gevolge moeten zij, die op de baan der. beschaving met meer snelheid vooruitgingen, zich omwenden naar de volkeren die nog in de schaduw der dood zijn gezeten, ten einde ze met behulpzame hand op te heffen en ze te helpen op hunne beurt den weg van den christen vooruitgang te volgen. In de besluiten der Voorzienigheid komt de kolonisatie dus voor, als eene gezamentlij- ke betuiging van liefde welke eene meer be schaafde natie aan verachterde volkstammen op tijd en stond verschuldigd is, en die als eene verplichting uitmaakt welke uit hare meerdere ontwikkeling en beschaving voort vloeit. Uwe bisschoppen, zoo voegden wij er bij, zijn ervan bewust, dat zij eene plicht van hun herderlijk ambt vervullen, wanneer zij u die wet van onderlinge behulpzaamheid onder de volkeren herinneren. Zeer lieve Broeders, de Voorzienigheid heeft ons in den doorluchtigen persoon van Z. M. Koning Albert eenen vorst geschonken, verlicht, kloekmoedig en verkleefd aan het Belgisch Vaderland en aan onze kolonie. Op het oogenblik dat hij bezit nam van zijnen troon, was het eerste woord, dat hij uit sprak, een woord om. het vaderlandsch streven van zijn roemweerdigen voorzaat te herden ken België schooner en grooter te maken En daarna zijn eigen hert vol betrouw ~i de toekomst openendei, zeide hij nog et komt ons toe een schitterend tijdperk te ver- lengen, ons doordringende van de gedachten en de grondbeginselen die in de overlevering der Belgen liggen do onwrikbare geheeht- heid aan al onze grondwetteliji rij heden, de liefde voor onze onafhanl ;>:heid, de wijsheid en de gematigdheid in het beheer der openbare zaken. Zoo zal het Belgische volk ongeschonden bewaren het heilig erf- goed, ontstaan door den arbeid van zoovele c geslachten zoo zal het .zijnen weg vervolgen tot de vreedzame veroveringen van den ar- Mengelwerk van 't NIEUWSBLAD VAN YPER N° G DOOR 'k Heb smakelijk gebekt, zei Romme, terwijl ze zuiglipte om 'de vezels van tusschen heur tanden te piepen, en binstdien poefte ze onbeschaamd een hol klinkende puf uit. Nè, mijn kelder valt in, zei ze lachend. Ilè. Romme, uwe pompe loopt af, snabbelde Witten, die een versnoekte kwae jongen was. Zwijg, muffel, ge zijt nog te groene gij, en ze verdreigde met heur hand. 't Mansvolk had reeds de pijpe gestopt, en 't [wolk- te rond de keuken van den tabakrook. Doet ge een deuntje, 'Gaston? Waarom niet. Gaston ging zijn trekzak uit de schure halen en kwam hem op het hofplein onder den grooten notelaar bij den hoop zetten. Zijn rappe vingers liepen koddig over de toetsen, en hij bewoog langzaam den windbalg, die onder het rekken en toegaan de fijn klinkende muziek in gang stelde. Van zoohaast het spel van den boekorgel over het hof klonk, kwam het vro.uwrvolk afgestoven, .en 't gezelschap; horkte met een gestreelde wereldsclie ingetogenheid toe. Hier èn daar wipte een hangende voet op de gekende örgelinge, of trippelde een kloef op den zwaai van de danserige muziek. Witten had van Tielens rugge eene soorte van onvoorbereide troni- baal gemaakt, en Sloeg met ingehouden vuist de ster ke maten geluidloos mee, terbinst hij de fortés met een versmoord «djoen tè!» van zijn samengeperste tanden begeleidde. 't Moest zijn 'dat de crescendos voor Tielens rug te lastig begonnen te vallen, ofdat de jongen jn zijne muziekale begeestering geen rekening meer hield van het merkelijk Verschil van taaiheid dat tusschen eene menschenhuid en een ezelvel bestaat, want kort op een onzachten «boum!» 'die Tiele een beetje te naar kwam, gaf ze de jongen een mot, dat hij hals over kop tusschen Wartens beenen tuimelde. Van hier stook hij met een krachtigen duw van diezelfde beenen een halve meter verder en, onder 't geweld van stuiken en knodsen, bolde bijna heel de ronde af, ondanks zijn baloordig schreeuwen en wanhopig tegen weren. Dit onverwachte tusschenspel gaf stof tot een luidruchtige lachpartij op de kosten van den armen duts, die hem half geraadbraakt opravelde en hinke pinkend naar de Schure kreupelde. 't Sloeg één ze namen hun gerief en gingen naar het hommelhof. De hitte was onverdragelijk en bleef tusschen 't land en de vruchten hangen, geen windje dat verkoelde. Die lucht had lijk een wcimelende schitteringe, die de bogen verpijnde en 't gezicht be lemmerde. Ook de grond gaf warmte uit, want ze beet in de vereelte terden van hunne voeten, alsof ze pp. het gewelf van eenen oven hadden gestaan. Vóór ze op het land kwamen, had de knape een nieuwe voorraad ranken neergehaald, en terstond wierden ze aangegrepen en klaargeplukt, 't Werk schoof in eene stille haast voort. Van tijd tot tijd ging er een tot bij de kanne, vaagde eerst zijn zweet weg en deed dan een langen trek aan de tote. Ze ij delden de eene mande na de andere en ver kropen met hunne Stoelen tusschen het verschei groen. Ten vieren kregen ze nieuw bezoek van Marie en Eon- tje, die het eten brachten. Fielten kwam ook achter den hommel. Hij ,en was in T geheele zoo sober niet meer als ten nuchtend, en hij begon alhier en aldaar een kluchte uit 'te Slaan, terwijl de plukkers hunnen eet namen. 't Lastigste peil [was over van nu voort zou het plukken meer op het gemak gaan. Fielten .voer weg, en ze trokken weer op hunne stoelen. Zarren zat met Céline. De jongen Kad haar van heel den dag nog geen gebenedijd woord gesproken, hij was leelijk Op zijn tonge gevallen, maar niemand die er op lette öf ommezei, te meer, daar Zarren geen tateraar was. Ze 'plukten neerstig voort, hij en zijn gezellin, die even karig op heur woorden bleef, i 1 Van den morgen was: hij de eerste op het hom melhof gekomen, had de ranken afgesteken en zelf min of meer de plaatse van de plukkers geschikt. Hij had wel gewenscht Inet Célina te zitten, maar hoiej het iaan boord geleid, Zonder, dat de andere het wisten of te raden kregen. Hij was zoo een blutschaard öm[ zulke zaken onbevreesd in 't klare te trekken, en van als hij een woord sprak, een teeken miek of een ooge scheef sloeg, peisde hij al dat er 't werkvolk iets ging uitrapen. :t Was nu voor den tweeden keer dat Celina met 'den ploeg naar hier overkwam. Verleden jaar had ze geheel den pluk meegedaan. Zij, de eenige die leefde als een wonder, te midden dier schuwe bende. Zij alleen, die hun leven van ruwe weelde en gemeene deugd niet deelde. Enkel was zij daar, om nevens hare gezellinnen mee te werken en heur steke te staan, voor niets meer. Eene andere wereld scheen haar aan te trekken, heurc gedachten bezig te houden, eene we reld buiten heur volk, eene nare beslommeringe die haar bestendig buiten de gewone bezigheid heel pn gansch overmeesterde. Binst den schoftijd zat ze maar raar in 't volle gezelschap, meest zag ze 'toe van vcraan, en als wan neer ze 't niet meer herden kon, loech ze lijdelijk mee. Wordt voortgezet.:

HISTORISCHE KRANTEN

Nieuwsblad van Yperen en van het Arrondissement (1872-1912) | 1910 | | pagina 1