Voeding der Dieren.
HET NEERHOF.
Volkswetenschap.
Doch eene grove dwaling zou het zijn
van wege de landbouwers, die zoowel
begrijpen hoe noodzakelijk de kracht
bebouwing is, van de weilanden zonder
veel zorg te laten liggen, omdat ze toch
altijd voortbrengen.
Inderdaad, de weiden vervullen een
belangrijken rol in het landbouwbedrijf
en het is slechts door hunne verzorging
dat men redematig en met voordeel eene
hoeve kan uitbaten.
Welk doel men ook hebbe, bij het
houden van vee, hetzij bemesting, aan-
fokken, verkoop van melk, men moet
begrijpen dat men altoos niets anders
doet dan voedermiddelen door het vee
veranderen in andere stoffen. Daarenbo
ven is de mest niets anders dan het over
blijfsel der verwerkte stoffen.
Daaruit volgt dat men uitmuntend
voeder moet geven, aan de dieren wil
men producten van eerste kwaliteit en
goeden stalmest verkrijgen. Het voeder
moet veel nuttige bestanddeelen inhou
den om hervormd te worden.
Welnu, vanwaar komen de bestand
deelen van het voeder Natuurlijk groo
tendeels uit den grond die de gewassen
draagt.
Het voeder ontneemt jaarlijks aan de
weilanden eene zekere hoeveelheid nut
tige bestanddeelen. Het is bijgevolg
noodzakelijk eene zekere hoeveelheid
terug in te voeren, indien men de weide
niet wil uitputten, en dit invoeren moet
zeer belangrijk zijn, indien men de wei
de zal verbeteren.
Een goed weiland bestaat uit gras
planten en uit vlinderbloemige gewas
sen, men zal deze laatste trachten te
vermenigvuldigen, ten einde goed voe
der te verkrijgen.
Daarom rekening houdende met de
behoeften dezer gewassenzal men phos-
phaten (metaalslakken) en potasschmes
ten (kaïniet) uitstrooien. Wat de stik
stof betreft, voor de grasplanten alhoe
wel de aanwending derzeive meestal
niet zoo zeer noodzakelijk is, is ze even
wel dikwijls zeer nuttig,ja ze wordt zelfs
onmisbaar, wanneer men met nieuwe
graslanden of met uitgeputte weiden te
doen heeft.
In de weilanden kunnen de plantaar
dige overblijfsels en ook de vlinderbloe
mige gewassen den grond aan stikstof
verrijken, maar met die stikstof alleen
zal men de hoogste opbrengsten niet
bereiken.
Het phosphorzuur ontbreekt vooral in
de meeste weilanden en dit moet vol
strekt worden ingevoerd, want zonder
hetzelve zal men met het vee niet tot
tot goede uitslagen geraken. Dieren, die
op phosphorzuur-arme weilanden wor
den geteeld, zijn slecht ontwikkeld en,
door de zwakheid van hun gestel, zijn ze
meer dan andere aan alle soorten van
ziekten onderworpen.
De landbouwer die zijne belangen
kent, zal in herfst of winter metaalslak
ken en kaïniet over zijne weilanden
uitstrooien, hij zal den grond bewerken
met de grasegge, hij zal de onkruiden
bestrijden en in het voorjaar de noodige
hoeveelheid nitraat toedienen, zoo zal
het grasiand meer winst opleveren, dan
wanneer het zonder onkosten te vergen
aan zijn natuurlijken toestand wordt
overgelaten.
Stroo en Kaf.
Voedergebrek verplicht den landbou
wer al de mogelijke voedermiddelen te
benuttigen, zelfs diegene welke maar
weinig voedende bestanddeelen inhou
den. Tot deze behoort ook het stroo,
wiens voedende waarde zwak is.
De landbouwer moet zich evenwel
niet inbeelden dat een dier, welk veel
stroo als voeder krijgt, goed is gevoed
het heeft enkel den buik gevuld met
veel voederstoffen die moeilijk verteren.
't Is voldoende een oogslag te werpen
over de gemiddelde samenstelling der
verschillende stroosoorten, om een
denkbeeld te hebben over de voeder-
waaide. Ziehier, volgens Kelner, de
samenstelling per 100 kg.
Duitschland ontvangt jaarlijks uit
den vreemde 120 duizend paarden,
voor eene totale waarde van 80 mil-
lioen mark.
De trekpaarden vormen eene groote
hoeveelheid van dit totaal ongeveer
48500 trekpaarden, hebbende eene
gemiddelde waarde van 1070 mark
per beest.
Belgie levert aan zware trekpaar
den ongeveer 20000 stuks. Daarna
komt Denemarken met i63oo, Frank
rijk met 5840, Oostenrijk-Hongarie
met 3360 en Rusland met 2o5o.
Duitschland heeft verleden jaar
267 vreemde hengsten aangekocht,
tegen een gemiddelden prijs van 4080
fr. De helft van die dieren kwamen
uit Belgie.
Uit deze getallen blijkt, dat deze voe
dermiddelen, in tegenstelling met
krachtvoeder, veel celstof en weinig
stikstof inhouden zij dienen vooral om
den omvang aan het rantsoen te geven.
Hoe korter de groeitijd is van het
gewas waarvan het stroo voorkomt, hoe
voedzamer dit daarom is het stroo der
zomergranen te verkiezen boven dat der
wintergranen.
Wij kunnen doen opmerken dat de
runders meer voordeel trekken uit het
stroo als voeder dan de andere dieren.Het
is voordeelig het stroo samen te voeden
met krachtvoeder, zooals meel, voeder
koeken, draf, enz., doch het stroo moet
van goede kwaliteit zijn, geen vochtig,
geen beschimmeld, geen bedorven stroo.
Haverstroo bevat de meeste voedings
stoffen, is gezond en wordt door de die
ren gaarne geëten. Ten onrechte wordt
soms gezegd, dat haverstroo afgang ver
oorzaakt bij het paard en een slechten
smaak geeft aan de melk bij de koe; deze
ongevallen kunnen het gevolg zijn van
te overvloedig of van slecht stroo.
Op de tweede plaats komt garstestroo;
de dieren eten hetzelve niet zoo graag
ook bederft het spoediger. Roggestroo is
harder en heeft minder voedende waar
de dan tarwestroo. Tarwestroo komt in
samenstelling veel met garstestroo over
een, doch wordt dikwijls boven dit laat'
ste verkozen.
Best wordt het stroo alshaksel toege
diend dan kan men dit gesaeden stroo
vier en twintig uren vóór het voederen
met beetstukken mengen, daardoor
wordt hetzelve malsch en wordt beter
geknauwd.
Als afval van het graan heeft men
ook nog het kaf, dat tot voedsel kan die
nen, bij uitzondering voor kaf van g^,ist
en rogge en op voorwaarde dat alle stof
en onreinheden zorgvuldig verwijderd
worden.
Het kaf is voedzamer dan het stroo
ziehier de zetmeel waarde, en het gehal
te aan verteerbare eiwitstof
23.8
0.7
19.4
1.2
2.5
0.1
Deze twee laatste kafsoorten worden
dikwijls gebruikt bij de vervalsching
van meel, van koeken en van zemelen
ze verteren moeilijk en kunnen bij de
paarden soms doodelijk buikkrampen
te weeg brengen.
Ook moet men in aanmerking nemen
dat deze stoffen spoedig bederven en dat
het kanariezaad bijna geene voedende
waarde bezit evenmin als de schilenvan
koffie en van aardnoten.
De Eieren.
Na de verschillende artikels, die
wij reeds over het neerhof hebben
geschreven, zullen wij voor het
oogenblik niet stil blijven bij de
talrijke kippenrassen, die wij in
ons land ontmoeten, en nog veel
minder zullen wij de vreemde ras
sen, hier ingevoerd, bespreken.
Om de verschillende eigenschap
pen van die hoenderrassen te ken
nen, moet men ze gezien hebben,
dit zegt meer dan de breedvoerig
ste beschrijving. Overigens wij
zijn van meening dat men zich
moet toeleggen op de teelt van het
kempisch ras in de Kempen, en
verder in elke streek dat ras ver
kiezen, welk aan de streek eigen
is. Wij laten dus het vraagstuk der
rassen ter zijde, om de studie van
het ei en zijne voortbrenging aan
te vatten.
Het gewoon ei is het voortbieng-
sel der bevruchting 't is de kiem
welk bestemd is om het ras voort
te zetten en welke uit het dierlijk
organism verwijderd wordt, ver
gezeld van een voorraad voedings
stoffen. Het ei bestaat uit wit, uit
geel en uit eene schaal. Het mid
delmatig gewicht is ongeveer zes
tig gram, waarvan gemiddeld 10°/o
voor de schaal, 55% voor het wit
en 35% voor den dooier of het
geel daarin heeft men ongeveer
70% water, 12% eiwitstof, 12%
vetstoffen en 1% minerale stoffen.
Er bestaat veel verschil in het
gewicht der eieren, in hunnen
omvang, in hunne hoedanigheid.
Het eierleggen staat onder den
invloed van de hoeveelheid, den
aard en de hoedanigheid van het
kippenvoeder. De hoeveelheid der
eieren door eene kip gelegd ver
schilt volgens het ras en volgens
de verzorging. In ons land wor
den de eieren vooral volgens
getal en niet volgens gewicht ver
kocht, doch de kweeker, die zich
op rassenverbetering wil toeleg
gen, moet zoowel acht slaan op
het gewicht als op getal der voort
gebrachte eieren. Hij moet veel
en dikke eieren zien te verkrijgen.
De eerste eieren, die welke
door jonge kippen worden gelegd,
zijn meestal kleiner. Ter voortte
ling moet men alleen eieren kie
zen van volwassen hoenders. Te
vette kippen leggen weinig, mage
re geven slechts kleine eieren, dit
mag men niet uit het oog verlie
zen, wil men de grootste opbreng
sten betrachten.
Sommige, vroegrijpe kippen
leggen op den ouderdom van zes
maand, doch over 't algemeen
moeten ze 8 h 9 maanden oud
zijn. Men begrijpt hoe voordeelig
het is vroege kiekens te kweeken;
die welke in Maart en April uit het
ei komen, leggen reeds in Decem
ber en Januari.
Het beste legtijdperk is op het
tweede en derde jaarvanaf het
vierde jaar vermindert de
opbrengst, daarom moeten de
kippen op den onderdom van 3
jaar en een half gemest worden.
Gewoonlijk legt de hen het eer
ste jaar 34 tot 75 eierenhet twee
de jaar van 100 tot 160 en het der
de van 90 tot 140. Het middelma
tig getal bereikt gewoonlijk de 100
eieren. Grooter getallen, die men
soms hoort opgeven, zijn niet de
gemiddelde opbrengst, maar wel
het hoogste getal, dat soms
is bereikt geworden wanneer
men zegt dat de Kempische of de
Braeckelsche 225 eieren per jaar
legt en de Andalouse of de Minor
ca 170, dan moet men die getallen
als hoogste opbrengst beschou
wen, welke niet altijd wordt
bereikt.
Als men spreekt van vogelbescher
ming zijn daarin niet begrepen de
kraai, de ekster, de vlaamsche
gaai en de sperwer, die, wegens
hunne groote schadelijkheid voor onze
zangvogels, zeer kort moet gehou
den worden.
De eerste drie rooven in den broei
tijd honderden eieren en jongen onzer
zangvogels en daar ze, nagenoeg over
al in ons land menigvuldig voorko-
med, dient men dezelve te dooden,
waar zulks mogelijk is. Jagers en
jachtwachters zouden meer vijand
schap voor die dieren moeten aan den
dag leggen.
Wat het lichaam vereischt.
Algemeen -wordt gezeid, dat alleen
herhauwers en varkens het mond- en
klauwzeer kunnen voortzetten ziehier
nu wat men leest in het Hollandsch
Tijdschrift van Veeartsenijkunde, afl. 18,
van de hand van den heer D.A. de Jong:
Drie veulens, van welke één in Febru
ari en de beide andere in Maart geboren
waren, werden op 15 Juli in de weide
gebracht. Daar graasden runderen, die
aan mond- en klauwzeer leden. Reeds
op 20 Juli werden bij de veulens ver
schijnselen derzelfde ziekte waargeno
men. De opneming van voedsel viel de
veulens moeilijk terwijl een slijmige
vloeistof uit den muil der dieren kwam.
Bij onderzoek op 20 Juli bleek reeds
beterschap te zijn ingetreden. De ziekte
had zich bij de paarden enkel bepaald
tot mondzeer, over het geheele lichaam
waren geen veranderingen, ook niet
aan de hoeven, ingetreden.
I
F. P. della Campagne
(Verboden nadruk
Tarwe Haver Rogge Garst
Droge stoffen
85.7
85.7
85.7
86
Eiwitstof
0.2
1.3
0.6
0.7
Vetstof
0.4
0.5
0.4
0.4
Koohydraten
13.3
16-5
12.9
12.7
Celstof
20.4
20.9
22.0
21.0
Zetmeelwaarde
10.9
17.0
10.6
10.7
j j
Zetmeelwaarde Eiwitstof
Bij de gezonde koe is het onbehaard
gedeelte van den snuit steeds vochtig en
met vochtdiuppels bezaaid. Zij heeft een
open en helder oog, een levendigen blik
ooren en horens zijn warm aan het
lichaam en koud aan de uiteinden.
Het dier eet met gretigheid, ofwel, na
tiet eten gebeurt de herkauwing met
groote regelmatigheid, wanneer de koe
gerust neerligt.
De lenden zijn beweegzaam het haar
is glanzend de huid is plooibaar en vet
tig-
De ademhaling geschiedt niet gemak
en gaat regelmatig men telt 15 tot 18
ademhalingen per minuut.
Het hart slaat 40 tot 50 maal per mi
nuut de warmte van het lichaam is 38
graden.
De gezonde melkkoe geeft regelmatig
ongeveer dezelfde hoeveelheid melk.
Tarwe
24.2
0.9
Haver
28.6
1.4
Spelt
Kanariezaad
Rijst
F. Pirard
Landbouw-ingenieur
(Verboden nadruk)
(Verboden nadruk)
Avicola.
Om in goeden staat te blijven heeft het
organism verscheidene voedingsbestand-
deelen noodig eiwitstof, tot herstelling
der weefsels vetstof, tot verschaffing
van dierlijke warmte koolhydraten om
kracht te leveren, zonder dat evenwel de
rol van elk dezer bestanddeelen met vol
strekte juistheid is afgebakend. De eiwit
stof kan ook warmte en kracht voorrbren
gen, evenals de vetstoffen en de koolhy
draten, doch deze laatste kunnen de eiwit
stof niet vervangen in de herstelling van
den sleet der organen.
Welke vereischten stelt het organism
voor deze verschillende bestanddeelen
De hoeveelheid voedsel die in 24
Uren wordt verbruikt, d. i. het dagelijksch
rantsoenkan verdeeld worden in twee
deelen 1° het onderhoudsrmtsoen2° het
arbeidsrantsoen
Het eerste gedeelte bestaat uit de stof
fen die noodig zijn om de verliezen te
herstellen, welke voortspruiten uit de
werking der organen. Men kan deze ver
liezen voorstellen onder vorm van voé-
dingsbestanddeelen, ofwel onder vorm
van warmt e-eenheden. Deze laatste
worden uitgedrukt door caloriën eene
calori'e is de hoeveelheid warmte, welke
noodig is om 1 kg. water één centigraad
warmer te maken.
Volgens Kirn, levert een levend
mensch, die echter geen arbeid verricht
in 24 uren tijds, 2400 a 2600 caloriën.
Dit getal verschilt van mensch tot
mensch een persoon van 60 kgr. zal in
24 uren 2100 caloriën leveren, terwijl
een persoon van 80 kg. er 2800 zal ver
schaffen
Om de hoeveelheid voedingsstoffen te
bepalen, welke noodig zijn om dit warm
teverlies te herstellen, berekent men hoe
veel warmte de opgenomen spijzen door
hunne verbranding in de organen kunnen
verschaffen, daarbij rekening houdende
van een gedeelte, welk niet volledig ver
werkt wordt. In eene voeding, bestaande
uit dierlijke en plantaardige producten,
kan men aannemen dat 1 gr. eiwitstof 4
caloriën levert, 1 gr. vet, 8.9 caloriën en
1 gr. koolhydraten 4 caloriën. Men ziet
dat 100 gr. eiwitstof zooveel warmte ver
schaffen als 100 gr. koolhydraten, zoo
dat beide stoffen in zekere maat elkander
kunnen vervangen. Dit heeft zijn voor
deel, vermits men alzoo in de voeding,
een duur bestanddeel kan vervangen
door eene gelijke hoeveelheid eener
andere stof van minder waarde. Doch
men verlieze de bijzondere rol der eiwit
stof niet uit het oog tot herstelling der
weefsels kunnen de koolhydraten en vet
stoffen niet dienen.
Volgens de opzoekingen van geleerden,
kan men aannemen dat hef onderhouds-
rantsoen moet bevatten 90 gram eiwit
stof, 60 gram vet en 375 gr. koolhydra
ten.
Het arbeidsrantsoen is eene bijgevoegde
hoeveelheid vcedsel, welke vereischt
wordt voor den arbeid. Men schat deze
hoeveelheid naar de hoeveelheid gelever-
den arbeid, berekend in caloriën men
weet dat eene calorie gelijk staat met eene
mekanische kracht van 425 kilogramme
ter.
Wolpert heeft aldus den mecanischen
arbeid berekend van verschillende kleine
aanbachten Een persoon van 70 kg.
levert per uur de volgende hoeveelheid
kilogrammeter eene naaister 900, een
schrijver 1650, een kleermaker 1700, eene
naaimachienwerkster 2800een teeke-i
naar 4000, een werktuigkundige 4100,
een schoenmaker 8000, voor zwaai der
stielen stijgt het getal kilogrammëter,
naarmate ze meer arbeid verrichten.
De warmte van het arbeidend organism
neemt toe tezelfdertijd als het verslijt dei-
cellen, daarom moet ook eiwitstof aan het
rantsoen worden toegevoegd zoodat het
arbeidsrantsoen kan voorgesteld worden
door een kleine toevoeging van eiwitstof
en het aantal caloriën, welk overeenstemt
met de uit te voeren taak.
Tot het verrichten van een gematig
den arbeid zal men gemiddeld moeten
toevoegen55 gr. eiwitstof 40 gram vet
en 190 gr. koolhydraten. Het totale rant
soen voor een gematigden arbeid zou dus
ongeveer bestaan uit 145 gr. eiwitstof,
100 gram vet, 575 gr. koolhydraten, zijn
de ongeveer 3770 caloriën.
Het rantsoen van een volwassen
mensch moet bijgevolg verschillen vol
gens het gewicht van een persoon en vol
gen den arbeid dien hij verricht.
F. DE VlNESKY.
(Nadruk verboden).