Wekelijkseh Raadsel-en Nieuwsblad. RAADSELPR1JSKAMP Eerste Jaar. Zaterdag 8 Juni 1901. N' 21. Waastensch Kalk. 't Is van Vlooien EEN VOER NIEUWIGHEDEN. Inschrijvingsprijs 2 jr. 'j aarsMen schrijft slechts in voor één geheel jaar. Voor inschrijving en alle inlichtingen zich te wenden tot JEROME DEPUYDT te Kemmel. Alle Prijskampen en Uitslagen die men wilt in het blad doen opnemen moeten voor Donderdag ingezonden zijn aan denzelven uit rviï:M3ii£:L. I. 't Graf had hem, En de begravene had hem, En het graf leefde, En de begravene beefde. II. Ik ben oneindig van bedied, En zonder raij God en ware er niet, Ik ben gebraakt al in de nood En zonder mij en ware geen brood. III. DOOLHOF. A K B I IS N E T E R I N D E E D N I A II M I) A I) I. S A TsT N N S R T E I A T E V II S l't dagen tijd om te rader.. Voor ieder raadsel een prijs van 0,30 fr. En een boek (de Brusselsche vagebon- ten) voor de schoonste klucht. Ongefrnnkeerde brieven worden ge weigerd. Alles in te zenden in gesloten brief aan CYRILLE ARNOUT, Kemmel. Het Waastensch Kalk, door zijnen lagen prijs, zijne lichtheid, zijuen omvang per wa gon, zijnen grooten opbrengst is het vour.lee- ligsie, dat men in ons arrondissement van Yper kan gebruiken. Het is het vetste en liet aanbe velenswaardige zoowel voor zaailanden als voor weilanden. Het vervoer per ijzeren weg of per tram wordt aan zeer geringe prijzen gedaan. VERVOLG. Er werd aan óe voordeure gebeld, ha, zei ik, nu geraak ik toch uit dit slecht kot. De oude ging de deiH«e opendoen en ik regelde mij voor den sprong, üe deure en was nog maar met eene gen re open of ik sprong op goed gelukken buiten en kwam te rechtop de vest van nen vent, die in plaats va» zijne wegen voort te gaan ook het huis inkwam. Verduiveld, zei ik,'k ben zoover of te vooren en daarbij wat slonk dien vent van peer- denzweet. Peis eens vrienden, door den sta rik be- dwemd viel ik in onmacht en als ik tot mij zel- veiikwam, bong ik met vesten geheel den bazar in een peerdenstal. tk verging van dorst, maar na korten tijd kwam den koetsier den stal binnen met eenen hond. Goed, zei ik, 'k zal nen keer ver huizen en in tien vloek zal ik te wandelen Uit schei! de lange haren van de bees'e. Daar herstel de ik mij nu van mijne flauwten, en vond tot mij ne groote vreugde vele kamaraden, die wel van een ander ras waren, maar niet wien ik nogtans in volle broedi rlijkheki leefde. De koetsier ging met den hond wandelen, natuurlijk dat ik ook mêe was, en buiten de poorten der slad gekomen wierp hij eenen stok in nen grooten vijver, ter wijl hij liep: chereheF aks. Maar Eoks liet het zijne bollen hooien en liet den stok in'l water en bij had gelijk. Ia'tis alwel, de koetsier zei daar twee, drie reken korte fransche woorden en den Rond kwam met zijn balgsken tegen den grond gekropen tot voor zijnen meesier. Deze nam bem bij den nek en wipte hem in 't water. Ik wierd daar gedoopt naar de mode, en beefde van de koude. Be gramschap van den koetsier was met den eersten dop niet gekoeld, want Fiks tui melde alzoo tot tweemaal toe m 't water. De houd liep dan weg, schudde zich ferm en droogde zijn lijf in de warme zonnestralen allenskens herstel de ik en welhaast bad ik miine pijuen wéér ver gelen. Maar*)ijoe vreugde was van korten duur, w ant nauwelijks waren wij te huis gekomen of de baron gebood dat de houd moest gewassckeu en g( kamd worden, dan stierf ik op den kam de ijse- lijke, krakende dood. Ja, zei de tweede'k en zal u van nvijne kinderjaren niet spreken, waar ik op de wereld kwam en weet ik niet, want ik heb reeds lang mijnen kersiebrief verloren. Ik woonde in het huis van eenen matroos en had ik daar geble ven, ik had wel twintig talen kunnen leeren maar, neen, ik wilde zwieren en in vrijheid leven, zoo verlrok ik op zekeren dag met den matroos «n na tien of twaalf dagen op zee doorgebracht te hebben, waren wij weer aan het land. Binst den overtocht kreeg ik de zeeziekte en 'k peisde waarlijk dat 'k ging creveerea 'k en zag haast van bauwte uit mijne oogen niet meer en ik die te vooren zoo klibber was, die boomhoogte kon springen, had nu moeite om mijne voeten te ver zetten. Dat miek dat ik op zekeren dag vastge- soaptwierd door den matroos die mij in een doosje stak en mij later aan eenen engelschman verkocht, die misschien ook door de boeren reeds doodgeschoten is. Dat was nen liefhebber van al le rare dingen, want 'ten duurde niet lange of hij kwam niet een gareellje voorden dag, waaraan er eenen langen keten was vastgemaakt. Nu moest ik ingespannen lijk een peerd zware vrachten sle pen. Als mijnheer nu zag dat ik zoo goed kon trekken, was mijnen faau gemaakt en de famillie en kennissen van mijnheere kwamen mijne macht bewonderen. Gebeurde hel nu dat ik ver moeid was e 11 niet meer vooruit ging dan kotterde hij niet eene pinne tusschen mijne teenen. Alhoe wel dat ik dubbel ratioen kreeg, wei d ik het wer ken moé, en in eenen aanval van woede, kraakte de engelsohman mij den nek. Ik, zei de derde, wierd geboren te Parijs in de Droogebroodslraat in het bed van nen schooier. Dat is toch luizig volk, die schooiers, en vuil. Kijk, mijn kerte heft nog als ik er op peize. Wij leefden daar opdien strooizak met een paar hon derd broeders ew zusters en in den winter hadden wij dikwijls moeite 0111 ons te verwarmen, want dat volkje is maar half gedekt of ligt soms schier naakt. Het gebeurde dikwijls dat wij haast dood genepen waren bij zoo verre dat het bloed uit neus, oogen en ooreu liep. Uit reden van openba re gezondheid moesten al die koten afgebrand wordeu, alzoo kwamen wij niet verschillige hon derden, gebraden naar den llemel. Antwerpen. Op de Falconrui heefter maandag een bloedig drama plaats ge had. I11 het N° 13 der Falconrui, woonde opeen kamer van tweede verdiep een werkmansfamillie, zekeren Van de V. Daar de vrouw zich veel aan de dronken-

HISTORISCHE KRANTEN

De Raadselbode (1901-1909) | 1901 | | pagina 1