VEURNE-AMBACHT
ZIJN SPOOK
DE ROODE ROOZEN
86
87
en waar
Ze ging te wege de deuren uit als hij op 'n
nieuw zijn kele open zette. Ze bleef’ weerom
der vooren staan hij zweeg.
’t vervolgt
--
een Michaël.
H. Norda.
legenkotnmen Karolo
ter eere van Karei den
uw handen,
Excellente Croxike.
vervolg
Tusschen die fijne pilasters hangen er
gordijntjes in zuivere zijde, geheel doorluch
tig, lijk het Huis van Oostenrijk onzaliger
memorie Dat prinselijk schel tewerk, was
door ne vermaarden schilder in ’t hagelwit
gesteken, met hier end daar, krinkel de win
kel er over eenige strapen gouds, en wijds
en zijde met kostelijke steenen bezet.
Ge zult me vragen hoe brachten ze dat
getrek in beweginge 1 Gaat ge lachen dè
Dal wordt bijlange onder ’t groot volk niet
meer gedaan. Zwicht u wel van wie ’t aan
gaat zulk ’n vrage te stellen ze zouden u
vierkante uil lachen. Die wiegen zijn vloer-
vasle gevezen,en verzekerd tegen den minsten
davere. Dat daar de jongens nog zouden
schommelen en tjoutèrenlijk op ne renneko-
ker 1 Dat is straf ongezond, en wat dat meer
is, negen op tiene, als ze dat te lange doen,
krijgen daar van de kwak,en, als ze volgroeid
zijn, ’t is, triestig om zeggen, de wikkelaie,
ja, als ’l kwalijk wilt ze zouden daarvan, voor
tijd, weg wikkelen.
De kamer zelve was groot en hooge van
steke, met kouten Hessen bekleed in beeld-
’t Is de streek tusschen de Loovaart, de
Nieuwpoortvaarl en den Yser. vroeger den
lusthof der Moriniërs genoemd en door San-
derus de bloem van Vlaanderen.
aankwam, als of er haaste bij was, dat men
hem aldereerst nederzette, onverwist, op de
tapijten die de heldendaden van Alexander
den grooten voorenstelden. Was. dit nu ’n
voorteelten van den held die lijk Alexander
van kindsgebeente ne wereld in zijn kop
droeg, en zijn leven lang, tot zijnen laatsten
snik ’n wereldkaarte bij hem had 't Was
toch wonderbaar, en de zake is aangehaald
door geschiedschrijvers van zijnen tijd.
Hier in die heldenzale, staan wij voor ’n
gemaakt spel, voor ’n apenspel.
Daar in die gulden kooie.ligt er ne knape,
om ziens ne leevaart, aan wien men gezond
heid zoude koopeu, maar die in lijf en leden
al de kieme draagt van den worm die al de
kant van zijn herte, eer hij nog loopen zou,
ging knagen.
Vermaarde doeteurs die den jongen onder
zocht hadden, wisten te verklaren, dat zijn
lierte, stoffelijk gesproken, te groot was, en
dat daardoor geheel zijn linker kant uit de
zwee was, de schouder had nen afhang, den
arme was lemmig, hel been te kort en stijf.
En alzoo moest hij opgroeien
Al verloren, hij had ’n goe koleur, hij was
beknerig, en hij had kwik in.
’t Was ne sperlelare, ne levenhouder, hij
kon helsch-duivels tieren, en als hij in zijnen
kwaan was, ’n was hij noch ter roe noch ter
hand meer bestierlijk.
Nog min, als ’n wippe, of als ’n trek-
koorde ’n was er hier ook geen klutter-
spaantje te zien. Men moest de jongen toch
paaien; maar noch lekkernien, noch bloemen,
noch papieren mannekes, noch bouten speel
dingen, noch gefluit, noch gespel ’n kon hem
stillen.
Zijn prinselijke ouders schoenen raad. Daar
weunde in den omlrek, ’n edele vrouwe die
zeven zeuns groot gekweekt hadde, en die
verstand had van met jongens omme te gaan.
Ze wierd ontboón. Laat mij ne stond alleene,
sprak zij, 'k zal ’t allichte vast hebben waar
dat het peerd gebonden is. Ze ging de kamer
binnen, tot bij de wiege, en keek, zonder ne
reek te spreken den geweldigaard sterre-
linge in d'oogen. Hij 'n gaf geenen kik meer.
Hij riep u
FIRMIN DEPREZ
Gij, die in ’t vroom gemoed,
het oorbeeld droegt der vromen,
zijt met die vroomheid,
niet met Voorbeeld omgekomen;
ge waakten wacht,
in ’s Hemels eeuwigen schans,
daar straalt uw oorbeeld nu,
dat op ons r.ederglanst.
o
Uw levensschets, in werklijk beeld
maar rechts ontloken,
blijft, schoon een kunstbeworp,
wiens aanleg is gebroken,
als een voltooide stuk nu
voor Gods oogen staan.
God die uw ontwerp keurt,
vest er zijn zegel aan.
o
De dood voert met u heen
uw aadsche krijgsbanieren,
die schooner dan uw graf
aldaar uw troon versieren
die eedler dan den roem
verworven in den strijd
daar winnen godlijk’eer,
nu'door Gods hand gewijd,
o
Eens hield ge Vlaandrens vlag,
vol trotschheid in
God keurde uw hoog gedacht,
wilde u zijn vaan verpanden,
tot den staf
van 't hemelsch Israël,
en schonk ons Vlaandrenland
een schuts,
Westvlaamsche Vertellinge
HEINTEN HERTENAGELS
bouwwerkmet hier end daar, wat booger ’n
beeldvvtre, waar dal er koningen en kiezers
uit steen gekapt gekroond, gestaft en geinan-
teld, daar schuil stonden Die ’t fijne daarvan
wilde welen, zon Ier onbeleefd te zijn, ’n had
maar, tusschen worden en orden, ’n valscli
oogske le smijten op den voet van die stand
beelden. In gouden letters koste hij gemak
kelijk, nen Olto, nen Hendrik, nen Frederik,
en nog nen Frederik. nen Willem onder
scheen, verder de rompen der Ouders van
der. kleenen prinse. Een beeld wat grooler
en ouder als d’andere stond boven het wieg-
gestel, met ’n koperen vergulde kroone op
’i hoofd.
Daaronder stonden IWee woorden, die we
later nog zullen
Magno dil is
G rooie.
Voor de die. die enlwat van de geschiede-
ulsse hennen, ’n is bel niet noodig te zeggen
dat die kleene jongen hem bevond in’ngezel-
schap... van groole mannen.
Een dingen die beelden, die mannen
waren daar van over lange met opzet ge
plaatst.
De laatsten. bijzonderlijk, kwam daar
zoovele ie passe of hel vijfde wiel aan ne
wagen, ’t Was lijk van le zeggen kijkt ne
keer naar mij ’n gemaakt spel
Men vertelt van Napoloen, toen hij zijn
intrede in de wereld deed, bij die te vroeg
Het beulenvier kwam ’t kleed der schuchterheid verbranden
geen menschlijk opzicht meer! ons hert nu in ons handen.
Ons bleef nog Jesus liefde als ’t al verbrijzeld werd.
Nog heerschend op dien troon, Hem wijden wij ons hert.
Is dan ons hert het1 zijne niet of zijn ons leden
zijn lichaam niet? Heeft men zijn hert dan niet vertreden
als men, lijk op zijn kruis, doorboorde ons hert zoo wreed
En hoort ons hert Hem toe, hoort Hem dan niet dit leed
o
Dit is de heerlijkheid die eens zal zegenpralen
ons zegekroon is deze die rond ’t kruis komt stralen
het eindlijk oorlogswee met de eindlijke oorlogssmert
vindt eindlijtk eens zijn einde in ons. in Jesus hert.
H. Norda.
11T DIE
DOOR
O