NUMMER 5
MEI 1910.
DERDE JAAR.
ORGAAN VAN DEN YPERSCHEN BURGERSBOND.
TOT NUT VAN ELKENDEEN
Opstel en Beheer: Advocaat G. BEGEREM, Cartonstraat, N° 24, Yper.
't Groot vraagstuk van
de Kleine Burgerij
in België.
SBELANG
INSCHRIJVINGSPRIJS
per jaar fr. 0.75
per nummer 5 centiemen.
Verschijnend ieder maand
AANKONDIGINGEN
volgens overeenkomst.
I. Het ontstaan van dat vraagstuk.
Het was in den Senaat, in zitting van 24"
Juni 1896, dat M. Cooreinan, toen verslagge
ver der eerste begrooting van het nieuw mi
nisterie van Arbeid en Nijverheid, liet vraag
stuk der heropbeuring van den middenstand
besprak. Hij opende het vuur door de vol
gende beschouwingen:
Heeft het ontstaan van een ministerie
van Arbeid en Nijverheid groote vreugde ge
baard bij de werkersbevolking, het heeft ook
groote hoop doen ontstaan b j eene andere
klas der maatschappij, eve eens waardig,
zoowel voor haar zelve als voor het algemeen
welzijn, van de bescherming der openbare
machten Ik wil spreken van den middel
stand, van de middelbare en kleine burgerij.
Thans stelt eenieder belang in de stoffelij
ke en zedelijke verbetering der arbeidende
klasse, en daarin heeft men overvloed van ge
lijk; de zaak is rechtvaardig en de toekomst
der maatschappij is er fel in betrokken. Het
behoud en de welvaart van den middenstand
is echter eene niet min rechtvaardige zaak,
en het algemeen belang eischt dat ook hier
de maatschappij geen schipbreuk te geinoet ga.
Om wille van het maatschappelijk even
wicht is het noodig dat de klove, tusschen
de kapitalistische ea de arbeidersklasse, aan
gevuld worde door den middenstand, welke
in de zelfde handen kapitaal en arbeid ver-
eenigt. Het is onontbeerlijk voor de goede
orde en de harmonische eenheid der maat
schappij dat de sociale ladder der maatschap
pelijke toestanden tusschen hare hoogst en
hare laagite sporten eene reeks treden hebbe
welke talrijk zijn en dicht op elkander vol
gen.
De zoo nijverige en vlijtige bestanddeelen
van den middenstand beseffen de belangrij
ke rol welke zij in de maatschappelijke staat
huishoudkunde vervullen.
Doordrongen van het belang dezer taak
hopen zij dat de minister van Arbeid en Nij
verheid niet alleenlijk zal zijn de minister der
grootn ij verheid en der arbeidersklasse, maar
ook de minister van het groot aantal werkers
van den middenstand, waar het klein kapitaal
door zulke noeste vlijt wordt bevrucht.
En M. Cocreman sloot zijne lange en doel
treffende rede met deze vooruitziende ge
dachte
Er is daar een sociaal vraagstuk, wiens
belangrijkheid stijgt met de ontwikkeling der
alles opslorpende macht van de samentrek
king der kapitalen; wellicht zal het binnen
kort dc belangrijkheid der arbeiderskwestie
evenaren.
M. Nyssens, minister van Arbeid en Nij
verheid, antwoordde
Mijne Heeren, het is onbetwistbaar dat
de toekomst van den middenstand een groot
belang moet inboezemen. Het is niet min
onbetwistbaar dat het verdwijnen of verkwij
nen dezer tusSchenklasse, voor ons land en
onze sociale inrichtingen, een echte ramp zou
zijn. Met reden mogen wij houden staan dat
België sedert lang, in den besten zin van 't
woord, onder een democratisch regiem leeft,
en dat, daargelaten de beweegredenen van
politieken aard of het kiesbelang, wij ons
sedert jaren in een toestand bevinden die aan
eiken zorgvo'ilen en verstandigen man toelaat,
j a. vare Zijne aiivoni^t v.».; /.ou nederig
tn zij .e middelen nog zoo gering, zich op
de sociale ladder omhoog te werken en zijn
vermogen te vergrooten.
En ik voeg er onmiddelijk bij, dat, zoo
de verheffing der werkende klasse tot de
hoogste standen altijd mogelijk is geweest,
dit te danken is aan den middenstand, aan
die kleinnijverheid, aan die kleine ambachts
lieden.
Sedert zestig jaren zijn wij getuigen van
het verheugend feit dat mannen uit de arbei
dersklasse zich door hunne wilskracht, hunne
werkzaamheid en hunnen geest van orde,
hebben opgewerkt tot de eerste rangen der
maatschappij.
Welnu, Mijne Heeren, wij hebben er
dus alle belang bij dien middenstand te be
houden; en in de wettelijke maatregelen welke
de Kamers zullen geroepen worden te nemen,
verdient de kleine burgerij al onze zorg en
toewijding.
Dit was wel de volledige bepaling van het
vraagstuk, dat, dank zij het initiatief van een
katholiek opgeworpen en door het vernuft
van een katholiek minister gerugsteund, wel
dra door eene katholieke regeering officieel
zou bekrachtigd worden.
II. Afdeeling van 't beroepsonderwijs.
Op 3" October 1898 werd de afdeeling
van het beroepsonderwijs tot een bijzonder
bestuur ingericht, en daar ontkiemde het
zaadje waaruit de kleine burgerij hoopt te
zien opstaan de lommerrijke kruin die haar
moet beschutten, de vruchten die haar moe
ten tot voedsel en steun dienen.
De reeds bekomen uitslagen op dit terrein
zijn
België telde in. 1896 1905
Beroeps c h olen
welke toelagen be
komen
Getal leerlingen
Getal leeraars
Begrooting
376 620
30,472 55,102
1,428 3,372
683,527 2,050,000
Dit was nogtans geen bijzondere dienst
ten voordeele der kleine burgerij, want in
Januari 1898 gaf minister Nyssens zijne goed
keuring aan de besluitselen van een verslag
over het middenstandsvraagstuk, en besloot,
dat het noodig was tot eene stelselmatige en
opeenvolgende studie van die kwestie over
te gaan.
Deze gedachte kwam weldra tot eene be
stuurlijke verwezenlijking, want in 1899 werd
door den heer Coorem m, toen minister van
Arbeid en Nijverheid, bij ministerieel besluit
van 6n Juli 1899, een bijzonder bureel inge
richt, uitsluitelijk belast met alle zaken welke
den middenstand aanbelangden. Dit bureel
werd aan het beheer van het nijverheids- en
beroepsonderwijs toegevoegd.
De groote leider der katholieke partij, de
heer Woeste, stelde in Kunerzitting van 12"
Juli 1899 de middenstandkwestie officieel aan
de dagorde der katholieke partij, door de
aandacht der Regeering te roepen op de
noodzakelijkheid van de inrichting eener na
tionale commissie welke den toestand en de
grieven van den middenstand zou trachten
op te sporen.
Buiten de wetgeving had het bestuur der
katholieke partij, het eerst van alle andere
politieke partijen, het vraagstuk van den mid
denstand onder zijne bescherming genomen,
en het verbond der katholieke kringen ge
lastte zijnen verslaggever, den heer Em. de
Meester, er in zitting van 5» Mei 1899, te
Antwerpen, verslag over uit te brengen.
III. Een kamergroep
van den middenstand.
Op 22" Juni 1901 besloten verscheiden
kamerleden zich te vereenigen om gezamen
lijk de belangen der middenklassen tebestu-
deeren en stelselmatig te verdedigen zij
stichtten de kamergroep van den midden
stand.
Hunne eerste werking was bij de Regee
ring aan te dringen tot het oprichten van
aene nationale onderzoekscommissie.
Van dien dag af was de parlementaire we-