13
3. Zuiverheid der lupulien.
Ieder geoefend oog kan gebeurlijk met of zonder het vergroot-
6. Bouw van den graat.
Ook de graat dient een oogenblik met zorg en oplettendheid
onderzocht te worden. Weggenomen, dat hij, tengevolge van het
midden, waarin de plant haren groeitijd heeft doorgebracht,
wijzigingen ondergaan kan, is deze graat kenmerkend voor iedere
variëteit afzonderlijk. In princiep, zal men aan zulke hop den
voorkeur geven, waarvan de regelmatige en gelijk vormige graal
eene kleine ontwikkeling heeft genomen en waarvan do tanden of
aanhechtingspunten nauwer ondichter samengevoegd zijn.
Indien men in een zelfde voortbrengsel graten ontmoet, die zeer veel
van elkander verschillen, is dal gewoonlijk een bewijs, flat men met
een mengsel te doen heeft. Het onderzoek van een tiental bellen, op
goed val’t uit, hier on daar in den hoop of in een zak genomen, zal
voldoende wezen, om over do hoedanigheid derzelvc to kunnen oor-
declen.
5. Aanwezigheid van zaad.
Als we eene geopende hopbel tusschen de vingers en onder de
oogen houdt is het tevens heel goed mogelijk zich rekenschap te
geven van de hoeveelheid en de dikte der zaden, welke zij bevat. De
zaden evenals de bladeren en de stelen zijn voor den brouwer
gansch zonder nut. Daarbij, ’t is algemeen aanvaard, dat de lupulien
in evenredigheid vermindert, naarmate de zaden in getal en dikte
toenemen.
Zekere hopsoorten zijn zeer zaadrijk andere bevatten weinig
of geen zaden. Indien er bevruchtiging plaats heeft gehad, is ’l aan
den voet der vruchlvemmen, dal men do zaden vindt.
Als algemeenen regel raag men aannemen, dat de vroege hop
soorten veel minder zaden bevatten dan de late.
4. Kleverigheid der lupulien.
Wrijft men eene geopende hopbel met don duim, dan verbrijzelt
men de lupulicnkorrels en, onder de drukking, laten eene menigte
kleine klieren, hunnen inhoud harsen en oliën ontsnappen, die dan
aan den duim kleeft. Hoe meer oliën en harsen er voorkomen hoe
grooter ook do vaslkleving aan den duim is, hoe boter de hoppe
wezen zal. Wrijft men met eene geopende hopbel over een blad wit
papier, dan verschijnen er op hetzelve geelachtige, min of meer
blinkende lijnen. De oude en de verbrande hoppe heeft eene
droge, roodachtige niet kleverige lupulien deze heeft hare kleve
righeid verloren.
glas sporen van ziekten ontdekken bijzonderlijk sporen van “honig»
en “zwart».
Is de hoppe door ziekte aangedaan geweest, dan vindt men, zeer
dikwijls, midden in de lupulien, overblijfsels van lijken van blad
luizen enz.