43
C. Onze Vluchtelingen.
ONZE WERKING
IN DE IRONTSTREEK 1919-1922
Eindelijk behooren wij nog een laatste woord le wijden aan
de geleisterden die nog builen België verblijven. Ware die nut
tige Wet op de landpachten der verwoeste gewesten vroeger
gestemd geweest door den Senaat, duizenden landbouwers zou
den hunne hoeven niet zien pachten' hebben door die 18.DUO
personen die voor den oorlog in de fronlslreck niet woom-
hunno
den hoeveel honderden vluchtelingen kunnen naar
vroegere woonplaats niet lerugkeeren omdat andere land-
oorlogsschadc vele dcrgclijke zaken uilgesleld voor later, ofwel
niet aangenomen.
Wel is waar heeft de heer Minister van Economische zaken
aan den arrondissementsbond van Ypcr eenJ brief van het
grootste belang gezonden, waardoor hij laat welen: I. dat
voor die dieren de gewone, schadevergoeding kan worden uit
gekeerd, verminderd met den ontvangen verkoopprijs.
II. Dal de premie van wedcrbelegging' kan locgeslaan
worden. Doch deze vergoeding kan slechts loegekend worden
op voorwaarde dal er sprak is van de beesten die noodig zijn
om het Landbouwbedrijf normaal le hernemen (art. 19, 2
der wet van 10 Mei 1919). In alle geval, zoo voegt de h'eejr
Minister er bij, kan deze vraag slechts met gezag door de
bevoegde rechtbanken opgclosl worden.
Nochtans, indien vee en paarden aan hel leger geleverd
werden valt er te zien of er cene militaire opvordering of
rekwisitie nlaals had. Is hel cene militaire opvordering, dan
wordt de zaak geregeld volgens de wet van 11 Augustus 1887
en de daarmede betrekhebbende besluiten. Is er geen mili
taire opvordering, dan wordt de schade aanzien als oorlogs
schade. Daarom dringen wij aan opdat de hoeren advokalen
van den B. Boerenbond onze geteisterden zonden ter zijde
staan om hun rechten voor de rechtbank le verdedigen, in
zake van verkoop van vee. paarden, landbouwalaam en meu
belen welke de vluchtelingen beneden de waarde, moesten
yerkoopen.