DE HOPBOER
Mededeeling over de hop.
barnat
4 - 1935
IEPER
z4.
Tijdschrift der Belgische Hopteelt
OPSTELRAAD KORTE TORHOUTSTRAAT
De belgische hopteelt kwam deerlijk gehavend uil het alles
vernielende oorlogsgeweld. De streek van Poperinghe, België’s
voornaamste hopgewesl in de onmiddellijke nabijheid gelegen
der gevechtslinie, ging bijna totaal ten onder moeizaam richt
ten de hopplan Iers hunne velden weer op, en in 1927 telde men
er opnieuw nagenoeg .1200 hectaren hop. De oogst van dat jaar
werd voor een deel reeds met verlies verkocht en de jaren
192S-29 en 30 waren zeei- zware crisisjaren, zoodat de hopop-
pervlakle spoedig daa'lde lot nagenoeg 450 hectaren. Bezorgd
om den toestand stichtte do Kegeering in 1929 eene Hopcom-
missie om te onderzoeken welke de oorzaken waren van dat
verval en welke middelen dienden in 't werk gesteld om de
toekomst der hop te verzekeren.
In .1930 werden drie landbouwingenieurs op studiereis gezon
den naar Engeland, Duitschland en Tcheco-Slovakije en gedu
rende den winter 1930-31 werd te Watou, bij den Heer burge
meester Dejonghe, begin gemaakt met de inrichting van een
proefstation.
In April en Mei 1931 werden er volgende variëteiten hop uit
geplant benevens de streekeigen soort Buvrinnes, Fuggles,
Schwetzinger, Tettnang, Hallertau, Spalt, Strisselspalt, Pool-
sche der streek van Lublin en Dubno, zes kruislingen van den
Heer van Droogenbroeck van St Ulriks Kapelle (België). Na
derhand vermeerderde deze collectie met Groene Bel, Fuggles,
Early Clusters, Late Clusters, Bavarian (deze laatste vier uit
28° Jaargang, uw '.li.wmmM—N«