22
Op zure gronden (grondontleding) magnesiakalk of magnesiamcrgel
toedienen.
getwijfeld dat in hun geval het magncsiumprobleem opgelost isdat is
nog niet helemaal zeker
In licht zure zandgronden is het gehalte aan magnesium zeer gering
(minder dan 5 a 7 mg per 100 gr grond). Wanneer de kalktoestand van
de bodem slecht is, dan is ook de opneembaarheid van magnesium door
de hopplant zeer gering. Meststoffen die kalk binden en uitspoelen (am-
mouiaksulfaat, bv.), bemoeilijken de opname van magnesium in dergelijk
geval, verhoogt de magncsiumbchocftc van de hopplant. Kalium (potas)
en natrium (chloorpotas en sodanitraat), voornamelijk onder vorm van
chloorzouten, remmen de opname van magnesium. Hoe groter de reserve
aan potas in de grond, hoe groter de voorraad aan magnesium moet zijn.
Een grond met bv. een gehalte van 20 a 30 mg K2O (kali) moet een
overeenstemmende hoeveelheid van 7 a 10 mg MgO bevatten (magnesium-
oxyde).
Een grond met 40 a 60 mg K2O wat in onze hopvelden dikwijls
het geval is heeft 15 a 20 mg MgO per 100 gr aarde nodig om heit
evenwicht in de voeding te verzekeren.
Zo heeft men kunnen vaststellen dat bij werkelijk magnesiumgc
brek geen onmiddellijke verbetering in de voedingstoestand te brengen
was door bemesting met magnesiumsulfaat of met meststoffen dat zout
bevattend. Slechts na enkele jaren begon het magnesium te werken
Het magncsiumgebrek in de plant is met altijd te wijten aan een
geringe voorraad in de grond aanwezig, maar dikwijls aan een verkeerde
bemesting.
Om de hopplant tegen magnesiumgebrek te behoeden of ze ratio
neel te bemesten, zal men volgende richtlijnen in aanmerking nemen
2. Patcntkali wordt toegedicnd wanneer de grond geen bekalking no
dig heeft en het potasgehaltc van de grond niet te hoog ligt (bv.
onder de 20 a 30 mg per 100 gr grond).
3. Op licht zandachtige gronden met de potasbemesting zuinig zijn.
4. Zoveel mogelijk gebruik maken van potas onder vorm van potas-
sulfaat.