16 21 de teelt. Aan de hand van dit vijfjarig onderzoek kon Dr. en kalk 43% van de potas en 16 van de kalk naar de bellen (Dolden); 45 van de stikstof, 24 van het fosforzuur, 28 van de potas en 66 van de kalk naar de bladeren terwijl de overblijvende per centen over de ranken en schccrranken verdeeld worden. Bij de bcl- vonmng spelen dus het fosforzuur en de potas een gewichtige rol, de hop zijnde o.m. sinds geruime tijd als kaliplantbekendstikstof en kalk worden voornamelijk door de bladeren benuttigd. 3) De terugkeer tijdens de herfst van voedende bestanddelen naar de wor telstok bedroeg in van de door de bovengrondse organen opgeno men elementen 40 voor stikstof, 25 voor fosforzuur, 21 voor potas en 2 voor kalk. Een nog groter gedeelte ging, in dezelfde periode, door uitloging uit de bovenaardse delen van de plant of door bladafval voor de rechtstreekse voeding van de wortelstok verloren. 4) De opname is afhankelijk van de ontwikkeling van het gewas. Zij is het grootst bij de hop die pas in de late herfst (november) wordt afgesneden en het kleinst, het spreekt vanzelf, wanneer de ranken ge durende de pluktijd het afsnijden op 1 m hoogteondergaan, ter wijl de behandeling op 3 m of het verwijderen van bladeren en scheer- ranken tussenliggende trappen innemen. De percentsgewijze opname van de toegediende elementen (Ausnut- zungsgrad) hangt niet alleen af van de hoeveelheden uitgestrooide meststoffen maar ook van de bodemgesteldheid. Net zoals dit het geval was voor de globale behoeften van de hop aan mineralen, wordt de percentsgewijze opname eveneens beïnvloed door de ontwikkelings graad van Friedrich Zattler respectievelijk bij stikstof, fosforzuur, potas de coëfficiënten op 65 33 40 en 28 vaststellen. 5) Een normale oogst van 35 40 kwintalen, ranken niet afgesneden, ont trekt aan de grond 117 kg stikstof, 38 kg fosforzuur, 110 kg potas en 154 kg kalk of per 1.000 kuilen en voor een produktie van 7,8-8.9 kw - in Duitsland, heeft men gemiddeld 4.500 planten per ha 26 kg stikstof, 8,5 kg fosforzuur, 24,5 kg potas en 34 kg kalk. Rekening nu gehouden met bovenvermelde coëfficiënten, worden volgende cijfers bekomen: 180 kg stikstof, 115 kg fosforzuur, 275 kg potas en 550 kg kalk, en per 1.000 kuilen 40 kg stikstof, 26 kg fosforzuur, 61 kg potas en 122 kg kalk. 6) In de bovengrondse delen van de plant verhoudt zich de stikstof tot het fosforzuur en de potas als 1/0,34/0,94, wat vrijwel het midden houdt tussen de uiterste normen door vroegere auteurs aangegeven. De verhouding tussen de drie elementen bereikte, in de bemestingsformulc 1/0.78/1,42 te Hiill en 1/0,54/1.56 bij Otto Ilöfter.

HISTORISCHE KRANTEN

De Hopboer (1904-1984) | 1958 | | pagina 22