ERSTDAG KATHOLIEK WEEKBLAD VAN IEPER winterhanden wintervoeten SNEEUW EN GOUD ZIJNE KOMST KERSTMACHT AAN ONZE ABONNENTEN VAN 'T BUITENLAND POLITIEKE KRONIEK De Revanche van den Geest cp de frlaterie XXe eeuw contra XIX0 IN DE KAMER DE TAKS OP HET VERVOER ZONDAG 24 DECEMBER 1033. WEEKBLAD: 35 CENTIEMEN. 1* JAAR. N; 52. «DE HALLE» Katholiek Weekblad van leper Bureel: Boterstraat, 17, IEPER. ABONNEMENTSPRIJS VOOR 1 JAAR (per post) Binnenland Belgisch Congo Frankrijk Alle andere landen TJÏt'gèWr"? 6 AN SEN VANNESTE, Poperir.ga TcL Poperingé N' Posteheckrekening N* 15.570, TARIEF VOOR BERICHTEN: Eleine berichten per regel 1.00 fr. Kleine berichten (minimum) 4.00 2 fr. toeL v. ber. met adr. t. bur. Berichten op 1* bl. per regel 2,50 fr. Berichten op 2* bL per regel 1,75 fr. Rouwber. en Bedank, (min.) 5.00 fr. Te herhalen aankondigingen: prijs op aanraas. Annoncen zijn vooraf te betalen en moeten tegen den Woensdag avond ingezonden worden. - Kleine berichten tegen den Donderdag noen. EEN KINDEKE IS ONS GEBOREN IN EEN STAL !33£3a«!BB2E:9SaHD£:iMBnHBIHlBEimnUaMMHHHHI 't Is winter. In haar stil binnen huisje gaat haar naald en draad door 't naaiwerk en ze denkt aan den grooten datum die nadert. Alles is verschgewasschen, gevouwd en ge plooid, effen en streke. De wieg is gereed. Jozef heeft ze vervaardigd uit het beste hout, hij heeft er zijn werk van gemaakt om alles geschaafd en gepolijst te krijgen, als voor een ta bernakel. Niets is te schoon voor het genadekind dat door den engel werd aangekondigd als een koningskind. Vader kijkt van tusschen twee wol ken uit den hemel en lacht reeds toe: Het is veel te schoon, voor mijn Zoon, te Nazareth. De wieg is gereed en hoe dikwijls gaan Maria's blikken er heen, naar die gordijntjes; o, ze hangen zoo fijntjes: ze heeft er zelf blommekens op gebrodeerd en ze ziet reeds, alle moeders zijn alzoo ze ziet reeds het boorlingsken, een rozig we zentje, kleine lipjes. Ze verlangt zoo om het bevallig wichtje te mogen aanschouwen. Zijn er andere moeders? «En aan wie zal het gelijken? Aan mij? zegt ze binnensmonds. Aan wie anders zou zulk een kind kunnen slachten. Het is zoo gezellig in 't kamertje, alles is bereid tot in de minste klei nigheden, de zonne speelt er met halve klaarten. Hoe dikwijls hebben die vier muren reeds den zoeten naam van het kindje gehoord, een hemel- naam die eerst van engelenlippen viel en daarna van maagdenlippen zoo zacht. Niets is vergeten, al zijn dingen zijn reeds geteekend met den eersten letter. Die naam, die naam! Het schoonste dat ze in haar armoe Hem geven kan. Reeds begint Let blijde feest der moederliefde voor haar, die baren zal zonder pijn. NIEUWS. Slecht nieuws komt opeens in 't plekje waar 't zonnetje speelt. Het vredige dorp is in rep en roer. Maar wat bediedt die samenscho ling langs de baan en dat straatge rucht? Het komt ook tot aan haar ooren. Aan de kruisstraat roept de veldwach ter een bevel af van wege den Keizer. De volksoptelling begint, en elk moet zijn naam opgeven op den register zijner afkomst. Aardig nieuws, enkele dagen voor de groote gebeurtenis. Is dat redelijk? God is altijd redelijk, niemand van meer, maar zijn wegen zijn de onze niet. De zon schijnt in 't huizeken, in 't kamerken waar eens de aartsengel zijn diepe buiging maakte en zei: Wees gegroet. Het was goê nieuws. «De Heer is met U een wensch die waarheid werd. Evangelie. En wat de Keizer nu uitvaardigt is even goed nieuws als kwam het van God. Het gebod van Caesar is het gebod van God. Geen oogenblik is Maria uit haar lood geslagen. Het nieuws van den veldwachter, hoe teleurstellend ook, is even welkom als de blijde bood schap van Gabriël. Gezegend de veldwachter, de gezant des Heeren. Mij geschiede naar Zijn woord. Gods zonneken schijnt voort in haar schoone ziel. Die ziel is niet te schoon, denkt Maria, en ze bereidt ze nog meer dan de logeerkamer voor de groote komst. Voor Maria is het al wel, wat God schikt. Hij weet het best, Hij kiest de schoonste plaats, de beste kamer voor de geboorte van zijn Zoon, de schoonste wieg, ze staat er al lang gereed. Voor die God beminnen draait al les ten beste. De kleine tegenslag vereenigt haar nog meer met Gods welbehagen en Gods liefde. Ze sluit haar huisje, waar ze zoo gelukkig leefde. O, die deur die toegaat... neen. ze laat geen traantje, ze kijkt niet om, zij ziet naar de toekomst, Gods wil en Gods Zoon. REIS. Eenige uren later stapt Jozef langs de baan door regen en wind nevens een rijdier waarop een jonge maagd met eenige doeken en mondvoorraad als bagage, zich laat op en neer schudden. Boven dit tafereel zweven de en gelen lijk uitgevlogen meezetjes en ze kwinkeleeren reeds in stilte den Gloria dien ze luid moeten aan heffen, daar in die bepaalde vette weide, boven dien uitverkoren stal. Ze kennen den eigenaar en de lig ging, het kadastraal plan van buiten. Ze zullen niet missen. Het ezeltje ook niet, de engeltjes waken opdat het zijn poot niet stoote aafi een steen. Blind van liefde en ook blind van betrouwen in Gods vaderlijke be zorgdheid, laat Maria alles over aan de onverstaanbare schikkingen van hierboven zonder ooit een ander plan te bedenken of waarom? te peinzen. Geen maar geen nochtans Een woord: «Fiat.». Als ze Jozef aan den draai van den onbekenden weg aan een voorbijgan ger hoort vragen: Al waar is 't nu dan weet zij dat God op zijn Zoon nog meer denkt dan zij met al haar vrouwelijke teederheid. Wat God be waart is wel bewaard. Het zijn Gods wegen, al zijn ze onbegaanbaar. Zij zal langs den weg niet blijven. Zij weet het. God is liefde. Ze voelde het in haar binnenste. Ze gevoelt het ook in elke gebeurtenis, in elk avontuur langs de reis, in den zonneschijn na de kwa vlagen, ze laat zich leiden, gedwee en gelukkig, gelijk iemand die op niets moet peinzen. Ze is Gode zoo aangenaam omdat zij niet klaagt, niet redeneert. Zij geeft God vol macht; ze sluit haar oogen: «Doe met mij wat gij wilt, ik geloof ïn Uw wijs beleid en Uw algoedheid, 't is Uw liefde die me roept naar 't on bekende en mij leidt naar de bestem ming sedert zoo lang door de profe ten voorzegd.Dat zegt geheel haar houding. Ze is dankbaar en blij dat ze niet thuis is, ze looft Gods voor zienigheid, en glimlacht van optimis me en inwendige vrede. BETHLEHEM. Ze kernen te Bethlehem. Niemand zegt haar: «Wees gegroet, vol van genade.En nochtans... Niemand zegt: De Heer is met u.En noch tans. Er is geen plaats voor hem. Ieder weigering is een hemelsche zoetig heid, ieder koele bejegening geeft haar eene van die zeldzame diepe zielsvreugden die maar in smart ge voeld worden. Gebeld, geklopt, van deur tot deur, straat op, straat neer; overal over- komste, geen plaats. Ongerijmd, zoo iemand in zulken toestand aan de deur laten», denken wij. «Te beter», denkt zij. Goddank, er is geen plaats in de herberg waar vreemde reizigers schertsen en vertellen, 't Is best zoo. Zouden die menschen God erkennen in een pasgeboren kind? Zij die 't zoo hoog op hebben ais hun kameelen? Kan een herberg wel dienen tot een heiligdom voor 't Kerstekind? Zou dat gaan om de herders daar te laten knielen? Vader Ge hebt er verstand van om het plekje te kiezen van alle eeuwig heid uitgezocht. Geen menschenoogen mogen tegenwoordig zijn, waar enge len zich onwaardig achten die moe dervreugd te aanschouwen. Hier een stal, logement te peerd en te voet. Stil geluk. Zoo dichterlijk heeft Maria het zelf niet durven droomen. Gods goedheid is de tooneelschikker. Grot, kribbe, engelen en herders. Le vende beelden onder 't schoonste pla fond, onder den blooten hemel, het natuurschoon. Vader ziet het liefst zonder luxe, met sterrenkiaarte en hemelconcert. Er hangt geen een ka derken aan den muur. De Hemelvorst leent zijn eenige beschikbare kamer, 't Is schooner dan op een schilderij. Maria verstaat nog beter Gods hart, waar ze haar kind ziet in doekjes op een handvol stroo. Hier is 't nog intiemer dan in den salon met al de uitgenoodigden bij den heer burgemeester van Bethle hem. Hier kan men God aanbidden en genieten. Ze kust herhaaldelijk het liefste kindje der aarde, zij zoent het warm en voelt zich de gezegend- ste onder alle vrouwen, de gelukkigste moeder die op voorhand weet: zoo lang er zullen menschen zijn op aar de, zullen zij mijn kind liefhebben. Zij voelt zich hier in 't eenzaam oord meer thuis dan in eigen huisje bij de schoone wieg... de ledige wieg met de gordijntjes, ze hangen zoo fijntjes. Nu kijkt de jonge moeder maagd naar de pinkelende sterren en haar gebed stijgt nog hooger tot den Vader die in een hemel woont: Het is te schoon, Vader, het is te schoon, in 't stalleken waar men zingt, te Bethlehem. Wat zijt Gij goed geweest voor mij.». Zonder een woord te spreken her haalt ze in haar hert honderd malen haar inwendig gebed: «Mijn kind is aan mij en ik ben geheel aan mijn kind! Gelukkige ziel die altijd inwendig zingt en trilt met de engelen op den air van Gods wiL A. B. GODSDIENST Hij is gekomen in een nacht, wel ke niet duister was. Die nacht, waarop goddelijk Licht uit de hemeldiepte nederviel in den afgrond van duisternis, welke de aarde alsdan geworden was, geeft antwoord sedert 1933 jaar op elke vraag, schenkt uitkomst voor elk moeizaam zoeken, schept vrede voor elke onrust. En dit heilbrengende Licht straalt schitterend uit de oogen van een hemelsch Kind: den. Zoon Gods, mensch geworden. Het menschdom had z:'n weg ver loren, dwaalde als een doolaar rond, vragend of uitroepend: «Ik weet niet vanwaar ik kom! Ik weet niet wat ik ben! Ik weet niet waar ik heen ga!... Heb medelijden met mij!...» Kerstnacht heeft licht gebracht! En die koude winternacht werd een bron van warmte voor de gansche wereld. Bron van echte liefde, van offer vaardigheid, van hooge levenbeschou wing, dit alles is in dien wonderen nacht ontsproten uit het liefderijk hartje van het Kerstekind. Want, vóór 19 eeuwen, was het hart van den mensch toegevroren van eigenliefde, en toegeschroefd door schraperige baatzucht. Waar was eerbied voor een zuiver leven? Wie had eerbied voor de vrouw? voor 't familieleven? On bekend, ongeacht en gehaat, 't ver dragen der armoede, 't verduren dei- pijnen! Wie had zijn arbeid lief? Welk een omwenteling in dien vre- digen Kerstnacht! Christus is geworden wat wij zijn, opdat wij zouden worden als Hij! Is dat geen omwenteling der we reld? Omwenteling in mij. op gebied van eergevoel, plichtbesef, waarde mijner ziel. Omwenteling in U en mij: we moe ten mekaar de hand reiken als broe ders. Omwenteling in de volkeren, geen haat meer, geen wantrouwen meer, maar onderlinge steun en vrede. En toch ziet het er lief uit in de hedendaagsche wereld, in de wereld die buiten Christus leeft. Papini, de Italiaansche schrijver, kent die we reld, en hij schrijft zijn ervaring en ook zijn gebed neder in zijn bekeeringsboek over Christus: «Een ieder is vol haat, eenieder steelt; zelf zucht overal, verrotting en bloed... men aanbidt den afgod van 't geweld, den afgod van 't geld, den afgod van de vuilnis! En na die zoo pijnlijke als rake bekentenis, volgt zijn gebed: «Heer! Al wat de menschen tegen U maar konden doen, hebben ze ge daan. Christus! wij hebben U ver- stooten uit ons midden, omdat Gij te rein, te heilig waart onder ons. Wij hebben U veroordeeld, omdat Gij ons zondig leven veroordeeldet Doch, wij smeeken U, kom op nieuw onder de menschen! Wij ver langen naar U, enkel naar U! De hongerige meent dat hij naar brood tracht. Neen! Gij ontbreekt hem. De zieke meent dat hij gezondheid mist. Neen! U mist hij. Die naar Waarheid tracht, tracht naar U, die Waarheid zijt. Die vrede zoekt, zoekt naar V, die alleen rust en vrede brengt aan 't onrustig menschenhart. Wat een Bethlehem is onze ziel! Hoe die ziel wacht op U, verlangt naar U! Kom, Heer Jesus! Zoo verzucht en bidt Papini, de be keerling. Het licht en de warmte, de waar heid en de liefde van Kerstnacht rust vredig op eiken mensch van goeden wil. t2SBBBSiaEEHHl!nEa33E3SSÉ51532332! 1. Zoo zacht, zoo zacht, In dezen schoonsten nacht, Roept wonder klokkeluiden De vroom gebogen luiden, Naar waar een Kindje lacht, Zoo zacht, zoo zacht. 2. Ze gaan en gaan Langs wit-besneeuwde baan: Een lange rij getrouwen, Ze gaan hun handen vouwen, En voor het stalleke staan; Ze gaan en gaan. 3. Daar ligt het Wicht, Het blijde kerkelicht Straalt door de zwarte raam; De kerkeklokken pramen Da laatsten naar het licht Daar ligt het Wicht. 4. Geen een, geen een Die bij het Kind alleen Zijn eigqn leed zal klagen En voor zich-zelf komt vragen In innig-stil geween. Geen een, geen een. 5. Maar stil, zoo stil Gelijk het Jezus wil, Zijn alle hun gebeden Voor allen hier beneden Eén enk'le, heil'ge wil, Zoo stil, zoo stil. gebarsten lippen, gesprongen huid jjgpfr ONZE KERSTNOVELLE Wifzacfti j&n geneest Doos 4 en Tk frank. In alle Apotheken Kerstdag is voor arme menschen dikwijls de triestigste dag van alle, in plaats van een feestdag. Want de vreugde van anderen doet hen scher per voelen den nood en het gebrek dat ze zelf lijden. Was het daarom dat Toontje vond dat er nog meer treurnis sprak uit de oogen zijner moeder? Sedert den morgen zat hij daar aan den voet van het bed te spelen met zijn bouwdoos. Rechtuit gezegd, dat spel verveelde hem al lang, maar op dat zolderkamertje waar ze nu woonden sedert vader naar het gast huis was gevoerd, vond hij geen an der speelgoed dan die oude, gele, versleten blokken. Moeder was ziek, want de armoe de had haar niet gezonder gemaakt. Toen ze nog met vader in een huis woonden was moeder ook dikwijls dagenlang te bed. Maar dan mocht hij, beneden, vrij voortgaan met spe len. Hier moest hij stil zitten, mocht hij niet toonen hoezeer hij naar iets anders verlangde, want dan kon moe der zoo in-droef zuchten, dan kon ze hem zoo klagend aankijken met haar wilde oogen, dat hij schreien moest. Liever had hij een pak slaag gekre gen, dan dien droeven blik van moe der in zijn oogen te voelen dringen. Daarom zat hij nu maar stilletjes voort te bouwen met zijn blokjes, op den grond. Misschien sliep moeder nu wel. Hij zou maar eens kijken. Als ze wakker was ging ze zeker weer vertellen over het kindje in de krib, dat nog veel, veel armer was dan hij, dat ook geen speelgoed had en geen huis... Zijn blokjes schikte hij toen tot een stalletje lijk moeder hem dat be schreven had: die groote blok daar was Sint Jozef, die andere Onze Lieve Vrouwke. Tusschen hun beiden in plaatste hij twee andere blokjes: de kribbe met het Kindeke Jezus daar in. Dan de ezel en de os, de herder- kens en de wijzen. Hij blaasde daarbij van inspanning en toen zijn schamel stalleke klaar was, werd hij plots ingetogen, want de blokjes kregen voor hem levende gedaanten en het was alsof heel het Kerstgebeuren daar onder zijn oogen voltrokken werd. Toen hij van zijn vrome spel op keek, zag hij de kamer vol duisternis. Alleen bij het venster was er nog een vale, lichtende vlek. Hij voelde zich zoo heelemaal alleen op die stille, donkere kamer, dat hij het toch maar waagde overeind te kruipen en naar moeder te gaan zien. Hij werd banger en zeer droef. Want moeder lag stilletjes te schrei en. Hij zag de tranen glinsteren in het donkere, cu> haar witte wangen. Ge hebt het zeker te koud, ven tje? vraagt ze met een snik. Kruip maar onder de dekens bij mij. Van eten hoefde ze niet meer te spreken noch voor hem, noch voor haar zelf. Toontje heeft vanmiddag het laatste kantje brood gulzig op gesmuld. Ais hij in het bed in haar armen ligt, vraagt hij moeder dat ze zou vertellen over het kindeke in de kribbe. Zacht en innig komt die zieke stem naar hem toe in het donker: Het was daar allemaal wel schoon in het stalletje en hemelsch, maar zoo arm en zoo koud. En voor het kindje is het nooit meer gebe terd. Het heeft al vroeg moeten wer ken en als het dan ging preeken aan al de menschen dat ze eikaar moes ten geeren zien om met hem naar den hemel te kunnen gaan, dan heb ben de menschen hem uitgelachen, hem gehaat, doen afzien en, ten laatste, aan een kruis genageld, dat hij ervan stierf. Het is vreeselijk voor Toontje. Hij denkt aan dat lachende Kindje met de zoete blikken van de Lieve Vrouw erover, aan den warmen adem van os en ezel, aan de geschenken van de herders, aan den zang van de en gelen, 's nachts op de weide, aan den kameelstoet der wijzen. En dat het allemaal zoo eindigen moet, met afzien. En was de Lieve Heer dan niet kwaad Neen, zegt de teedere stem van moeder mild. Hij heeft langs om meer getoond hoe hij de menschen be minde. Hij heeft gebeden en geleden voor degenen die hem hebben doen lijden. Dan moet Hij zijn vrienden nog liever zien? Ja, hij heeft beloofd hun alles te geven waar ze voor bidden! Toontje ligt daar nu over na te denken. Want heel duidelijk is het hem toch niet. Waarom moet moeder dan zoo lijden, zij die Onzen Lieven Heer zoo gaarne ziet? Als hij het eens aan moeder vroeg. Ge moogt daar niet zoo mee bezig zijn, zegt moeder. Ge zijt nog te jong om dat allemaal te begrijpen. Maar Onze Lieve Heer heeft toch nog meer geleden dan wij en lijden is niet hetzelfde als ongelukkig zijn. Toontje verstaat het niet goed, ten zij alleen dat Onze Lieve Heer zelf veel geleden heeft. Terwijl hij er nog over nadenkt, sluimert hij in. Hoor, Toontje, hoe de klokken dreu nen; hoor hoe hun kiank door de kamer zindert. Gij weet dat ze roepen voor de nachtmis, die de geboorte van het Kindeke herdenkt. Ja, word maar ge heel wakker, Toontje. Luister hoe vreugdig, hoe feestelijk overal die klokken tampen over de stad. Hoor hoe mild en vredig die zuivere zang is in de duisternis en in de algeheele stilte. Wrijf maar duchtig uw oogjes uit, set u maar overeind. Straks is het middernacht, het troostvolle uur waarvan moeder verteld heeft. Toontje wordt luisterend wakker. Steeds dringender voelt hij den roep van de klokken. Zijn hart wordt ge vuld met een groot vertrouwenHij heeft beloofd hun alles te geven waar ze voor bidden!heeft moedertje gezegd. Hij glijdt geruischloos uit het bed, zoekt in het donker zijn blokjes en daar strompelt hij langs de nauwe, koude trap naar beneden. Da straat ligt vol sneeuw: hoe schoon wit en hoe zacht. Hij voelt I nog sterker aan, het wonder van de- |zen nacht en zijn vertrouwen stijgt en groeit. Hij weet niet eens den weg naar de kerk, maar die donkere gedaanten ginder zal hij wel Inhalen en volgen. I Hij ploft door de sneeuw enkele stra ten ver. Geleidelijk komen er meer van die donkere schimmen, die alle den zelfden kant uitgaan. Het licht uit het kerkportaal werpt een klare vlek op de sneeuw en op de naar binnen tredende menschen. Uw kaart? vraagt iemand barsch. Hij weet niet eens wat het is, kijkt zeer verbouwereerd den grooten rui- gen man aan. We hebben hier geen straatjon gens noodig, zegt de zware stem nog barscher. Schreiend gaat Toontje weer de sneeuw in. Maar hij wil dezen nacht bidden voor zijn moedertje, voor va der, voor hun eten. Hij blijft daar schuw buiten bij den ingang staan. Niemand wordt teruggestuurd van die velen, velen, die nog voortdurend aankomen. Daar rijdt een auto voor en een jong meisje stapt uit. Ze zien elkaar aan; het bevende, schreiende Toon tje blikt in twee goedige, zachte oogen. Dan grijpt ze hem bij de hand en samen gaan ze naar binnen. En Toontjes vertrouwen groeit. Alle wonderen gebeuren dezen nacht voor hem. Heel vooraan in de kerk, bij het stalletje, doet ze hem neerzitten op een fluweelen stoel. Hij ziet naar de priesters aan het altaar met hun gouden kleeren, die glanzen in het felle licht. Hij hoort de zangen van kinderen ginder ver, van heel hoog. Mischien zijn de en gelen teruggekomen, denkt hij. Dan bidt hij tot het Kindeken in de kribbe dat daar vlak vóór hem zijn armpjes opheft boven zijn lachend gezichtje. En later hebben ze U toch aan een kruis genageld, denkt hij weemoedig. Het is nog erger dan arm zijn. Maar ik vind, Kindeke, dat moeder allang genoeg is ziek geweest, en nu ligt ze daar nog in de kou en zonder eten. Geef me hetgeen ik vraag. Hij herhaalt altijd hetzelfde tot wan neer hij in slaap valt, met het hoofd op de fluweelen leuning van zijn stoel. In zijn slaap ziet hij nog steeds het Kin deke. Kijk, het gaat overeind zitten in de kribbe, nu lacht het naar hem en steekt zijn handjes naar hem uit. Zeker is nu zijn gebed verhoord. Iemand stoot hem aan. Met een schok is hij wakker. Een glinsterende hoop geld staat daar voor hem, op een blinkenden schotel. Mijn gebed is verhoord, denkt hij verrukt. En met zijn twee polle kens gelijk grijpt hij in den hoop muntstukken. De juffer naast hem pakt zijn hand beet. Verbaast kijkt hij haar aan. Straks, zegt ze, en haar oogen lachen hem aanmoedigend toe. Weer begint hij te bidden tot hij opnieuw in slaap valt en den zang der kinderen alleen nog hoort in zijn droom. Aan den chauffeur moest hij zeggen waar moeder woonde en de juffrouw heeft hij in het donker langs de nau we wenteltrap tot op het zolderka mertje geleid. Als ze weer heen is, na geholpen te hebben waar ze kon, vraagt moe der angstig: Maar Toontje, wat hebt ge toch gedaan? Gebeden, zegt Toontje. Alles aan het Kindje gevraagd. En wijl moeder, rustig in haar on verwacht geluk, tracht de draden van dit wonder verhaal aaneen te knoo- pen, vraagt Toontje: Denkt gij ook niet dat zij een van de engelen van rond het stalle tje is? £3ai£3Ë3as;2aSa3gi3E2BS<Sa3«ESSZS Belgische fabriek van Chicorei Wyppeiier-Taffin. (SsaaaaiaHanEsaaaazsaaBfetiBaES LIEFDADIGHEID TE TOKIO Hoe grooter stad, hoe dieper ellende! Ook in Tokio Japan's hoofdstad is dit waarheid. Komiteitcn werden nu in gericht door hooge ambtenaren om geld in te zamelen ten einde arme vrouwen en kinders ter hulp te kometl. De rijke Japaansche dames nemen moedig de taak op hen om op straat aalmoezen in te zamelen, zooals men hierboven ziet. «sassssssasEEUssESBasBaBgaaa vragen wc dringend ons het bedrag voor 1934 (zie prijs boven op 1' blad) te willen opsturen liefst per IN TERNATIONAAL POSTMANDAAT vóór Nieuwjaar. Wie hieraan niet voldoet kan met Nieuwjaar ons blad niet meer ontvangen. Een beteekenisvol ],.cet van de XX' eeuw wordt niet genoeg onder lijnd, en namelijk het sociale. Het is wel volkomen waar dat de vorige eeuw de beste propagandiste geweest is van de liberale ideeën der Fransche Revolutie, die zelf de syn these, de kristallisatie en resultante was van de uiteenloopende gedach- tenstroomingen der XVIIIeeuw. Doch even waar is het dat genoem de gedachtenproblemen nimmer de breede volkslagen aangetast hebben. En heel venoonderlijk is dit wel niet. Wie anders dan de bourgeoisie had het recht erfgename te zijn van de nalatenschap van 1789? Zij immers had de revolutie doorgemaakt. Het is inderdaad verkeerd te mee- nen dat het vulgum plebshet vulgaire volk, de revolutie ontketend heeft. Als wij het woord revolutie hooren, denken we instinktief aan een duistere, anonieme massa; aan onbetrouwbare, gemsene kerels van zeer verdacht allooi; aan het uit schot van de gemeenschap. Dat is verkeerd. De Derde Stand (le Tiers Etat) was er een van absoluut zui vere burgerij. En de Fransche Revo lutie is trots alles een bourgeoisie- revolutie geweest. Het georganiseerd proletariaat be stond immers nog niet, wel het werk volk. Doch aj.s klasse was het nog niet eens ingeschakeld in de maat schappij, met andere wcorden de maatschappij erkende het eenvoudig niet. Het proletariaat heeft pas in de tweede helft van de vorige eeuw zijn bestaansrecht bevochten. En hier is het dat de sociale beteekenis van de vorige eeuw moet aangestipt en on derlijnd worden. Da XIXe eeuw is de bron, de schoot, de bakermat der moderne elconomie. De opkomst en snelle ontplooiing van het machinisme, de wetenschap pelijke en raiioneele uitbating der grondstoffen, met de daaruitvloeien- de uitbreiding en concentratie der financie moesten noodzakelijk de ivaarde van het leven materialisee- ren, meer nog ontmenschelijken Wat was nog de mensch, zegge de arbeider, tegenover de machine, de exploitatie, de rendeering en het ka pitaal? Welk belang kon er nog ge hecht worden aan den stumperd die overklast werd door techniek en me- kaniek? Het is en blijft een leelijke vlek op het liberalisme van de vorige eeuw dat het per se de menschelijke icaarde en waardigheid liet vernie tigen door een ingenieuze, zeker, maar toch ziellooze machine. En hoe voos klinkt dan de fameuze Ver klaring van de rechten van den mensch wanneer verreiveg de mees ten onder hen den plicht hadden van te sjouwen maar geen recht op brood. Laisser faire Daarbuiten kon het liberalisme eenvoudig niet. Hoe kon het de wroeters beschermen? Het kende ze niet. In liet maatschappe lijk leven bestonden ze niet. Welke rechten kon men aan niet-bestaan- den, aan niet-erkenden, verleenen? Erger nog. De grondstoffen vielen gewoonlijk niet saam met de verwerking ervan. Hier was de grond rijk aan erts, ginds aan steenkool. In dit land was grondstof in overvloed maar elders lag het land dat technisch ingericht was om er wat mee aan te vangen. Vandaar de noodzakelijkheid om over de grenzen heen zich te begrijpen, overeen te komen, samen te verken. Het ekonomisch internationalism verwezenlijkte zich op den rug van den arbeider, het zielloos, nuchter en zakelijk internationalism der ekmo- mische grootmachten. De menschelijke waardigheid was geen ekonomische, geen opbrengende rendesrende faktor. Er icerd er dan ook geen rekening mee gehouden. De machine moest rendeeren en daarom gesmeerd en gevoed worden, maar of de automaat die er naast of er achter stond brood had, was van bijkomend belang. De Dvitscher Karl Marx heeft een der eersten de ekonomische greep van zijn eeuw begrepen. Intuitief zag hij in dat ze vernietigend was voor den arbeider. En tegenover het front der financie en industrie vormde bij het front van het proletariaat. De heroïsche strijd begon. De strijd van een deel van de menschheid voor de organisatie, om als organisatie de rechthebbende plaats in de samenle ving te bevechten. De eerste Internationale werd in 18S6 te Genève (o ironie) opgericht. De vaderlandloosheid van geld en grondstof werd beantwoord met de vaderlandloosheid van het proleta riaat. L'internationale sera le genre humain En hier spreekt weer duidelijk de machteloosheid van het liberalisme tegenover het nationale. Boven de Staten groeide de geld- en industrie macht, boven de Staten groeide het proletariërsblok. Laisser faire, lais ser passer De strijd is warm geweest. De strijd tusschen macht en verweer, tusschen de drang van enkelen om rijk te worden en de drang van de velen om te leven. Werkstakingen, uitsluitingen, char ges, gevang, opstootjes, zooveel fasen uit het heroïsche tijdperk. Maar de massa heeft het gehaald. Hoe kan anders de sociale politiek der regeeringen verklaard worden? Ze is de erkenning, het aanvaarden van de arbeidersmassa als integree rend deel van de maatschappij. Marx echter heeft niet ingezien, of beter niet erkend, dat de mensch niet enkel stof is maar ook geest, meer geest dan stof. Rerum Nova rum* heeft dit te (.epasler ure her innerd. En nu neemt de geest zijn revan che. Het belooft er een komplete te zijn. Het wordt misschien het mooi ste certificaat dat aan ome eeuw zal toegekend worden naast zooveel leelijke, jammer genoeg! Is het niet paradoksaal dat in deze tijden van ekonomte-loosheid bewe gingen losbreken met geestelijke ma terie als inzet, en dat wanneer de ekonomische toestanden- of wantoe standen minstens zoo scherp zijn als in de vorige eeuw. De basis én van fascisme én van nationaal-socialisme is uit geestelijke waarden gegoten. En nochtans was Italië een chaotische ivarboel was Duitschland voor millioenen een troostelooze woestijn. Geen enkele sociale politiek is bekwaam geweest den kanker te localiseeren, laat staan uit te roeien. Toen kwam de wekroep. Hij reikte verder dan het lichaam, hij drong tot de ziel. Hst icas geen roep om brood alleen, het was eerst en vooral de roep om waardigheid, om grootheid, om prestige; de roep om eerlijkheid en rechtzinnigheid; de kreet om te leven naar lichaam en naar ziel. En het zijn de geeste lijke waarden die enthousiasme en bezieling schiepen, die energie en dy namisme baarden. Zij zijn het ge weest die essent'eele volksbewegingen losmaakten in donkere, schier hope- loose ekonomische omstandigheden. Zij zijn het die een mystiek gezaaid, hebben, die gedragen door de mil lioenen de verwezenlijking mogelijk maakt. Het is de rehabilitatie van de men schelijke psyche, van de menschelijke ziel. Het is de heropstanding van den wil, de begeerte, de moed om te le ven. En daarmee wordt de deemste ing van het materialisme definitief Inge luid. We kunnen niet anders dan ons erom verheugen. (Verboden nadruk.) Herwig. BBB^V&aJBnCBBQSaSSaBSIBaBaBaa DE KATHOLIEKEN TEGENOVER HET LEGER Bij de bespreking over het leger Don derdag, deed Heer R. De Man, Volksver tegenwoordiger voor leper, het standpunt uiteen der Katholieken tegenover het le ger. Hij drong erop aan voor verbetering van het moraal der troepen, alsook der ze delijkheid en tucht. Hij gaf meteen uitleg over de af te keu ren kwestie der dienstweigering en over het Katholiek Pacifistisch ideaal. Aanstaande week geven wij meer hier over. lEBJSSSasaS&2Ba3£J!2>a2SSa8SD2a De Heer Jaspar, minister van Financien, heeft belangrijk-e wijzigingen voorgesteld op de taks op het vervoer, die algemeena voldoening kunnen schenken. De taks zou berekend worden volgens de kracht en het gewicht en teruggebracht op 2,50 pet., zoo ais vóór de besluitwet. Vrachtbrieven en transportsgister worden afgeschaft en de opge.oopsn boeten zouden kwijtgescholden worden. Dit nieuws zal overal welkom gsheelen worden. POLITIE OP 'T IJS mm i msmtssmsL^jm 4t In Oostenrijk komt men een speciaal politiekorps op ski's in te -richten. IIna taak bestaat in de sportliefhebbers up sneeuw en ijs te helpen bij ongevallen en tc zorgen dat vastgestelde schikkin gen onderhouden worden. laBBSBfiHEhiEaBSttttRSaBSSS^BaBI IN GODDELOOS RUSLAND Naar beslissing genomen door het ?o- vietisch beheer, zal de H. Drievuldigheid- kathedraal te Leningrad het vroegere Sint Petersburg, voorheen de verblijf plaats der Russische Tsaren hervormd worden in anti-godsdienstig Museum. De H. Drievuldigheid was de prachtigste en rijkste kerk der Russische hoofdstad en bevat onschatbare rcükwicknsten. Cod bescherme liet diep gevaliea Rut» jland.

HISTORISCHE KRANTEN

De Halle (1925-1940) | 1933 | | pagina 1