Drie Dixmudsehe Breisters Onze laatste dagen in’t Beggijnhof 4 5 ten; wij bezaten ons zelven niet van angst. Den maandag 19" was het nog slechter men kwam, om 8 uren, ons verwittigen, van wege den Heer Politiecommissaris, dat wij naar de kelders van het stadhuis moesten gaandat wij daar veilig zouden zijn. Wij gingen er naartoe met tegenzinwij daalden dus in een diepen kuil, blootgesteld aan trekgaten en waar wij moesten liggen op vermuft strooi. Wij bleven er slechts korten tijd en vluch ten terug naar ons Beggijnhof. s’ Avonds ging ik weg en bracht den nacht over van Maandag tot Dinsdag bij Jufvrouw Marie Bever. Ik vermoedde toen niet dat het de laatste maal was dat ik haar zag. De schrik onder de bevolking nam gedurig toe. Den Dinsdag, ’s morgens om 8 uren, riep een Heer Vlucht, vlucht 1 het is hoog tijd Een andere riep’t Is dwaas alzoo het volk den schrik in te jagenblijf kalm, ’t is niets. Ik ging naar huiswij beraadslaagden in het huis van Marie Roose, en beslisten dat wij ons zouden verbergen in den kelder van het Convent van Jufvr. Vereecke. Wij vonden er noch rust noch duur. Een obus viel in den hof langs den kant der Gendarmerie en sloeg een gat in den muur; het plafond in den keuken van Jufvr. Vereecke schuurde in ’t midden door en bleef daar hangen, gereed om neder te ploffen. Een tweede obus viel in den hof van Jufvr. Huyghe een deel van den gevel van mijn huis werd afgeslegen en een steenhoop versperde er den doorgang. De nacht was akelig. Niemand kon rusten. Wij moesten bidden om onzen angst te stillen. Velen wilden naar de zwarte Zusters -, maar zij konden niemand meer aanveerden. Jus tine Breunin wist niet waar naartoe met hare ziekelijke meestereszij was radeloos. Ik kon niet stil blijven en wij gerochten alzoo den Woensdag 21" October. Schrikwekkende dag! Des morgens geen H. Mis. Het brood begon ons te ontbreken. Wij dachtten ieder oogenblik door de obus sen verpletterd te worden. Wij vluchtten uit den kelder van Jufvr. Vereecke naar het huis van Marie Roose en van daar wedei terug naar den kelder. Wij waren daar ver gaderd: Jufvr. Parrein, Jufvr” Cuylle, Sidonie Vanduyfhuis, Jufvr. Degembe en hare nicht, in den kelder van Maes geschoten waarvan de dochter gekwetst was. Om acht ure en half wierd er een obus op het huis geschoten die het in brande stakde rook begon reeds in den kelder te komen en de menschen be gonnen te versmachten. Mijn vader zeiik heb liever dood geschoten te worden buiten dan hier te versmachten. Op het loopen van hem volgden zij hem allen en kwamen, wel verschrikt maar toch ongedeerd aan. In den namiddag stilde het geschot wat en ik ging eens te zamen met vader naar boven zien. Daar gekomen zagen wij op het veld aan Jules Maesens drie soldaten liggen. Om vier ure namiddag verlieten de Duitschers onze streekwij gingen dan zien met eenige mannen of er geen fransche gekwetsten wa ren om die te kunnen verzorgen. Maar daar gekomen zagen wij maar twee soldaten meerhet waren twee duitsche officieren die doodgeschoten waren. Toen wij te weeg weg waren, zag mijn kamerraad er nog eenen liggen op zijnen rug in den gracht. Toen wij er bij gingen, rechtte hij zijn hoofd. Wij vroegen waar hij gekwetst was. Hij zei dat zijn voet verstuikt was en dat hij niet meer weg kon. Wij wilden zijn geweer nemen maar het lukte ons niet. Wij zagen dan twee duitsche ruiters langs den steenweg 'waar hij rap naartoe liep na wat met een vreemdeling gesproken te bebben die bij ons was. Zijn voet was dan niet meer verstuikt; hij lag daar voorzeker met het gedacht van in den nacht de twee lijken te bestelen. Wij zagen dan ook dat de hofsteden Maes, Weyne en Albrecht afgebrand waren. ’t vervolgt ------ Opgedragen aan Jufvrouwen Julie Buysse, Sylvie en Romtje Flamey -- In de wereldstad van Londen wonen saam in eenzaamheid drie Dixmudsehe goede zielen die er zochten veiligheid. -o- Treinen, trams en undergrunden, pracht en praal en straatgewoel laat hen, in hnn stille kluize, ongevoelig, kalm en koel. -o- -- Brief van Leonie Cornejis -- Ik zal zoo getrouw mogelijk trachten af te schetsen wat wij in die laatste dagen te Dix- mude hebben beleefd. Den zondag 18” October was angstwek kend; in het Beggijnhof schuilden wij bij elkaar Marie De Cae, Emmerence Syoen, Jufvrouw Vereecke waren reeds weg. Verma ningen tot kalmte konden hier niet meerba- men. Ik ging dat zeggen aan mijne moeder, waarop zij zei dat ik mij moest verduiken. Ik bleef op het tweede verdiep en bleef staan aan de vensters waar ik alles afzag. De drie Duitschers kwamen recht naar ons huis en belden. Toen mijn moeder opendeed vroegen zij of er geen Fransche of Engelsche solda ten verdoken waren. Op het zeggen van neen gingen zij buiten. Mijn moeder wilde aan stonds naar het huis van Jules Maes loopen, om mijn vader die tot daar gaan wandelen was te verwittigen, maar zij mocht niet gaan van de Duitschers. Van zoo zij wederom binnen was, gingen de Duitschers aan het schieten, en er waren er aanstonds zooveel dat geheel de streek ervan vervuld was. Er waren drie canons geplaatst waaraan ieder 8 peerden trokken. Zij werden geplaatst, één aan de lange reek roode huizen, één aan het kapelhnis en één aan de stokerijdes nachts wierden er nog mitrallieuzen geplaatst op de stokerij. Omstreeks vijf ure kwamen er een vijftigtal Duitschers in onzen kelder en door zochten het huiszij vroegen of ik geen sol daat was. Op mijn zeggen van neen lieten zij mij met rust. Naarvolgens mijn gedacht moeten er een duizendtal soldaten op de stokerij geweest zijn. Gedurende den nacht hoorden wij drie maal loopen roepen, waarna wij telkens een groote bende soldaten zagen vluchten. Den 17” om zeven ure ’s morgens was het geschot wat gestild. Ik ging eens buiten zien wat er gebeurd was. Ik zag hier en daar een gat in den muur, eenige boomen geschon den, verder zag ik een ijzeren buis liggen die ik goed bekeek (later heb ik geweten dat het een shrapnell was). Al dien shrapnell bekij ken hoorde ik iemand hoesten. Ik keek naar onzen suikerij-hast en zag door een venster een duitsche helm en een geweer met den loop op mij gericht. Ik was rap in den kel der en dan begonnen zij wederom hard te bombardeeren. Om negen ure kwam mijn vader den kelder binnengestormd, gevolgd door de familie Maes, waarvan Irma de doch ter, haar been op zes plaatsen gekwetst was. Mijn vader vertelde mij dat den 16" des avonds zij aan de duitschers gevraagd had den om naar onzen kelder te mogen komen uit reden dat hij sterker was. Zij kregen voor antwoord dat niemand de hofstede mocht verlaten vóór den 17" om tien ure van den morgen. Om 8 ure wierd er een shrapnell in Als zij in hun kamer zitten, vóór een vreedzaam tuingezicht schijnt het hun dat Veurne-Ambacht met zijn weiden vóór hun ligt. -o- ’s Morgens naar het kerkje trekken, er ontvangen hunnen God, en des avonds Hem gaan groeten is hun grootste zielsgenot. -o- Sparig leven, bladen lezen waar ze ’t nieuws der streek in zien, en met vlaamsche vrienden praten doen hun dagen henenvliên. -o- De soldaten zijn hun vrienden, en met onverpoosden moed breien zij voor de arme jongens sokken in den overvloed. -o- En ’t is geestig om te aanschouwen toen ze met den vracht gelaan, plichtbewust en fier in eenvoud naar 't Bureel van ’t breiwerk gaan. -o- Bidt mijn oudjes, werkt vol liefde voor ons vroom soldatenvolk, balsem is ’t voor leed en kommer, zon is 't midden de onweerswolk. -o- De oorlog zal niet immer duren, en eensdaags, gelijk weleer, zit gij vreedzaam aan het breien in ’t Dixmudsehe huisje weêr! Rijmelaar. Werkt toch al uw sajette niet op; want daar zal nog breigoed van doen zijn, en vele, voor onze Dixmudsehe kinderfeesten na den oorlog.

HISTORISCHE KRANTEN

Dixmude op den vreemde (1917-1918) | 1917 | | pagina 3