Uit ’t “Hooglandeke”
te Lain(Yonne)
Van twee echte Dixmudenaars.
37
36
opkomende jeugd, voor een volk van een
vrij en vredig land
Neen, nog dit jaar nietDe groote gehar
naste bloedhond slorpt alles op nu Wat
geduld nog ’t Belgisch volk, met de hulpe
van de beschaafde wereld is het monster aan
het muilbanden Oh neen dat kan niet
vernield worden, een volk dat deugt en dat
met zulke zegebronnen begiftigd wierd
Hopen en betrouwen wij dat de naaste Mei
maand ons in 't bevrijde Vaderland zal terug
zien. Beliefde ’t God en Maria dan zingen
wij weder uit volle vlaamsche borstHei
we zijn in de Mei, zoo BlijHei wij zijn in
de Mei
Uw trouwe vriend, Rick van de Zarre.
haftig leger met den heldenkoning aan het
hoofd. En de Paus luisterde met de grootste
belangstelling, als een vader, die ooren en
harte opent voor den zoon, die over van ver
driet zijn harte uitspreekt over zijn leed en
zijne martelie. En toen ik ophield, verhief
de Paus zijne oogen naar den Hemel, zijne
handen sloegen samen en, met diepbewogen
stem, sprak hijArm Diksmude Arm België
’k Heb medelijden met uw Vaderland en ik
tracht alles in ’t werk te stellen om uwe
tranen te droog en en uw lijden te verzachten,
want ik draag u in mijn hartik bemin uw
Vaderland, en later zal men nog beter weten
wat ik voor België gedaan heb.
Ik had dan nog eenige andere punten aan
Z.H. voor te stellen en op het einde van het
verhoor vroeg ik aan den H. Vader een
gansch bijzonderen zegen voor de personen,
die ik hem noemde. Het spreekt van zelf dat
ik de Diksmuidelingen uitdrukkelijk voorge
steld heb. En nogmaals verhief de Paus zijne
blikken ten hemel met trage en ontroerde
stem sprak Hij de woorden van zijnen vader
lijken zegen en teekende met de rechtere
hand een groot kruis over al de aanbevolen
personen. Nogmaals kuste ik den voet van
den H. Vader en na eene laatste kniebuiging
verwijderde ik mij onder den diepen indruk
van hetgeen ik gehoord en gezien had.
P. Nivardus, Minderbroeder.
----
Meimaand, 1917
Beste Vriend Freê van de Sparre,
Heiwe zijn in de Mei zoo blij Hei we
zijn in de Mei
’t Was de vreugdezang in onze jonge jaren,
toen wij in eene ronde dansten, in de groene
weiden van ’t Roggeveld, langs de boorden
van die zoetvloeiende Zarre toen wij, onzen
kinderkop met in kranzen gevlochten mei
bloemen en varens getooid, joelden en speel
den, al veugels zoeken en maatjes zetten bij
’t Waterhoennest en de Rietbeke, al lieve
plaatsen, getuigen van het eerzaam leven
van ons volk, nu verraderlijk in een oorlogs
veld herschapen, waar de doodenmaaier de
plaatse van de zingende veugels heeft inge
nomen, en waar doodsreutel de springlevende
Meizang heeft vervangen.
der Paters Minderbroeders van Diksmuide,
de lastige reis naar Rome.
Door toedoen van Minister Vanden Heuvel,
afgezan van Belgie bij den H. Stoel verkreeg
hij de groote gunst op Donderdag 23n Novem
ber in gansch bijzonder verhoor bij Z.H. den
Paus toigelaten te worden.
Nauwlijks ben ik binnengeleid, in de werk
kamer van Zijne Heiligheid, zoo schrijft E.P.
Gardiaan, of ik zie Z.H. den Paus langs den
muur vóór zijne werktafel rechtstaan. Zijne
blikken zijn naar mij gericht en ’k voel mij
ontroer tot in ’t diepste mijner ziel. Niet
dat mijne oogen een buitengewoon mensch
aanschouwen.
Klein van gestalte, mager met langwerpig
en, volgens Italiaansche type, bruin getint
aangezicht, staat hij daar. Zijne.gelaatstrek
ken dragen den stempel van kommer en
zorg, zijne halfgesloten oogen verraden ziele-
lijden. Zijn uitwendige maakt dien overwel
digenden indruk niet gelijk veel andere
hooggeplaatste personen.
Maar mijn geloof zegt mij dat de persoon
die voor mij staat, niemand anders is dan
het zienlijk Hoofd der H. Kerk, de Vader
aller geloovigen, de Plaatsvervanger van
Christus op aarde. Zijne macht strekt zich
verder uit dan die van koningen en keizers
aangezien hij over gansch de wereld gebiedt.
Nauwlijks in ’t gezicht van den Paus, doe
ik, volgens ceremonieel, eene kniebuiging en
treed dm tot kort bij Hem. Daar wordt nog
eene ki iebuiging voorgeschreven en met den
grootsten eerbied en liefde kus ik den voet
en den ring van den H. Vader. De H. Vader,
zeg ik. En ja, nu zie ik eerst dat ik daar
vóór een oprechten vader sta. De Paus neemt
mij bij den arm en zegt in schoon fransch
Zet u Eerw. Pater en toont mij eenen
zetel aan, die juist nevens den zijnen staat.
Gezetefi nevens den H. Vader, als een kind
nevens zijnen vader, begin ik, met eenigzins
ontroerde stem, het grootste doel van mijn
bezoek kenbaar te maken.
Dan vroeg Z.H. mij nieuws over de streek.
En 'k moest vertellen van den bloedigen slag
van den Ijzer, van de overrompeling van
Diksmuide, van de hartverscheurende vlucht
uit de stad, van het droevig leven der
Diksmuidelingen in ballingschap en dan
van België, ons geliefd Vaderland, zuchtend
en weenend en lijdend in de klauwen van
den wreeden vijand en van de ontvoering
onzer medevaderlanders en van ons held-
Hei! we zijn in de Mei zoo blij! Zoo zong
de jonkheid toen het Meifeeste was op ’t
geweste, en guichelende maatjes door de
kronkelende groene veldwegels naar ’t naaste
vreedzaam dorpfeestje trokken, en rondom
hen gansch de ontwakende natuur mede-
tluisterde Heiwe zijn in de Mei zoo
blij
En wanneer de prachtige lentezonne Mei-
Maandag ten Oosten gloorde, en heel Vlaan
deren ten Bedevaarde ter Pandfeeste nood,
om er van een onvergeetlijken levensdag te
genieten, ’t was wederom van blijden Meitijd,
dat ’t alom wederklonk. Door de lachende
bedauwde vlakten, door bosch en jeugdige
velden, langs frische vlaamsche woningen en
feestachtige kraaknette dorpshuizen trokken
blijde scharen Bruggewaarts. ’t Was lijk eene
kermisachtige gruizelinge, die door ’t herte
ging van gansch een volk, van ons vlaamsch
bloedeigen ras en zonder zeggen alles
scheen lijk te gevoelen, met eene zelfbe
wuste fierheid, dat in ons gezegend land, in
den frisschen Meitijd, op Brugges oude Burg-
plaatse, iets ging plaatse grijpen, waar geen
ander volk ter wereld zich in verheugen kan,
tenzij het lieve Vlaanderen en wel de
zegening van eenen heelen vrijen volkstam,
met ons Heeren eigen dierbaar Heilig Bloed-
Ik zie daar nog die ingetogene, uit alle
standen der samenleving samengepakte me
nigte, welke na dien onschatbaren zegen, in
blijde voldaanheid, feestwaarts trok, naar de
blijde Meifeeste, in de bij uitstek aloude
vlaamsche, en met ons eigen kunstgevulde
stad Brugge.
Heiwe zijn in de Mei’t Is Maria’s
maand de tijd van lofzang en hulde aan de
goede Moedermaagd de tijd, dat in alle
vlaamsche woningen, hoe klein ook, haar lief
beeld op een altaarken te prijken stond,
omringd met jasmijnen en een kransken van
veldbloemtjes. Och God toch Zou dat nu
alles voorbij zijn En zouden zoovele huize-
kens, waar vroeger Maria regeerde, en welke
nu in puinhoopjes liggen, zich uit den grond
niet meer opgewerkt zien, en daar niet
een kransje ter harer eere voor het bevrijde
Vaderland terug mogen zetten En zou onze
allerdierbaarste pand, die nu door wakende
handen verborgen is uit vreeze voor den
Duitschen Bloedhond, niet meer weder zoo
als vroeger, zegenend door onze vlaamsche
hoofdstad gedragen worden En zou ’t nu
geen blijde Meifeeste meer zijn voor onze
Mr Adolf Feys, verblijvende in de Villa
Vassiviêre Grande Rue, i6ibis, te Cayeux
s/M (Somme) schreef de volgende rijmtjes
naar den heer Désiré Catteeuw, Grande Rue,
48, te Poitiers (Vienne)
Verdwenen is de Boterstad
in Vlaandren
De boter was voor ons een schat
in Vlaandren 1
De oorlog heeft het al vernield,
De landbouwkrachten gansch ontzield 1
Wie treurt er niet,
Wie ziet het niet,
’t Dixmuidsch verdriet.
Als antwoord daarop schreef Désire hem
de volgende verzen die trouw de gemoeds
gesteltenis weergeven van alle Dixmudelin-
gen
Wij weten thans hoe goed men ’t had
in Vlaandren
In onze lieve Boterstad,
in Vlaandren
Waar dat wij leefden vrij en blij,
Waar welstand voerde d‘ heerschappij.
Wie ziet het niet,
Wie voelt het niet,
’t Dixmuidsch verdriet
Maar kon welhaast het duitsch gebroed
uit Vlaandren
Verjaagd zijn van den IJzervloed,
in Vlaandren
Dan, met een lofzang in den mond
Wij keeren tot den Vadergrond.
Oh bidden wij
Hij wees nabij
Die dag zoo blij