EENE ZANTE NIEDWSMAREN OUDECAPPELLE De opkomst der Duitschers aan den Kapelhoek bij Dixmude 38 39 Medard Hamers. komt onder de straat die rond de kerk loopt en onze eene kamer onder de sacristieonze geboren 15 meters verder wonen onder ’t oud-kerkhof. Overal ziet men punten rots uitsteken, die men zou zeggen dreigen in te vallen, ’t is waarlijk de bewondering waard. Men vindt hier nog woningen in de rots van voor de geboorte van Christus, die nu niet meer bewoond zijn, en dienen voor stal lingen voor klein gebruik men vindt daar nog bedden, tafels, stoelen; dit alles in klompen van rots; de schouw was door de rots gekapt naar bovenwonderbaar om zien. Aan den voet van den berg is ook nog een nonnenklooster waar de zusters verbannen zijn en dat nu onbewoond blijft opgesloten. Hier zijn wij niet slecht't volk is goed hartig en medelijdend, maar ter kerk gaan er weinig, alleenlijk eenige vrouwen en kin- ders, manspersonen niet; van mannenswege ’t zijn maar de Belgen die den Zondag ter kerk gaan. De goede pastor smeekt de paro chianen van te willen naar de kerk komen, maar zijne smeeking blijft onbeantwoord. Hij is de Belgen zeer genegen, en roemt dat de Belgen ’t voorbeeld geven aan de Fransche christenen. ’t Volk werkt hier van den eersten Januari tot den 31 December zonder ophouden, als slaven, ’t Is nochtans niet uit armoede, want allen zijn welstellende groot gebrek bestaat hier niet. Die menschen straffen henzelven, door hun onophoudelijk werken, hoogdag- leegdagzij gaan nêergebukt onder den zwaren last van den arbeid, zonder rustdag. Als er eene begraving is, gaat ’t manne- volk dan ter kerk. Zij vergezellen ’t lijk naar ’t prachtig kerkhof tot bij zijne rustplaats dan gaat iedereen elk bij zijn familiegraf zoowel mannen als vrouwen eerbiedig neer knielen, ten blooten hoofde bidden op de graven der overledenen. Gelief te aanvaarden Eerw. Heer Onder pastor, de oprechte groeten en eerbiedigen dank van geheel mijn huisgezin, in afwach ting van den toekomenden terugkeer naar ons geliefde Vaderland. En leve ons Belgenland en onze oude schoone instellingen en gebruiken. Leve de zondagrust Uw dankbaar en met eerbied groetende Dixmudeling. Het overlijden van Mr Charles Leplae, voor name landbouwer van Eessen, en die in Duitschland gevangen zat, is officieel beves tigd. Charles Leplae was een karaktervolle man met een vooruitzienden geest. Hij was vader van eene talrijke en jeugdige familie. Tijdens het vluchten schonk zijne vrouw te Nieucapelle het leven aan een kindjen, dat in de Panne, waar zij verblijft gestorven is. Langs Holland vernemen wij het volgende nieuws nopens de parochie van Clercken De zusters en het volk en de weezen van het Gasthuis, de Eerw. Heer Pastor Denys, en onderpastor Brutsaert, Alois Jacques, Frans De Bruyne, Pieter Verhelst, Hoorelbeke van aan den Kloef hoek, Alois Verhaeghe, Leonie Gava, Zulma De Jonghe, Pieter Hemeric en Maria zijne dochter, Alois Pyson, Karei Despegel en vrouw, Henri Hillewaere, Henri Madelein, Achiël Vereecke, Henri Overberghe, Henri Moreel, Vermanders, Baeldens, AL Van Damme, Aug. Van Acker, Karel Peel» hadden van één meter hoogte, en zij hadden ook den ijzerweg die in vele plaatsen twee meters boven het blakke veld ligt. Verder op hadden zij duizende dooden ook was het afgrijzelijk om de fransche lijken te zien liggen rond het kasteel van Ridder Hen- dryckx en het kerkhof van Dixmude. Ook moet ik zeggen dat het schoon was om zien op het veld waar de Duitschers gelegen haddendaar was overal op 2 meters afstand een hoopje aarde met een putje daar achter en op een meter van ieder putje een vijftigtal ledige kardoezener waren er zelf van boven de honderd. Niets was ook zoo wreed binst het gevecht als den tok-tok van de mitrallieuzen. Het was veel banger om hooren dan het zwaar gebulder der canons. Gij moogt vrij gelooven dat wij in het bombardement meer dood dan levende waren. Paul Deceunynck, Eessen. Chateauvieux, den 2 April 1917. Eerw. Heer Onderpastor, In de beste gezondheid hebben wij zeer goed het aangenaam maandelijks tijdschrift Dixmude N° 3 ontvangen. Dankbaar voor die goede mededeeling daarmee weet men zoo ’t een en ander nieuws over onze stad. Sedert wij hier zijn, hebben wij nog ’t geluk niet gehad Dikmudelingen te zienwij zijn hier met 25 vluchtelingen, van Yper, Moorslede, Rousselare, Brussel, en wij alleen van Diksmude. De gemeente bevat omtrent duizend zielen doch is zeer wijd uitgestrektvele rotseber- gen ’t is eene vruchtbare landstreekwijn gaarden in overvloed, en appelboomen vindt men overal langs de openbare wegen ’t is eene aangename streek, men noemt ze daarom de lusthof van Vrankrijk. De kerk staat op ’t toppunt van ne rotse- berg,waar eene straat rondloopt; daarnevens ligt een oud-kerkhof waar men thans niet meer begraaft en langs den anderen kant der kerk staat een prachtig ouderwetsch kasteel. Aan den voet van den berg staan huizen vele zijn in de rotse gekapt, in den berg ’t is te zeggen tusschen onder en boven de huizen loopt eene straat rond. Daar wonen wij in een huis in den rotseberg, omtrent 15 meters lager dan de kerk onze keuken Ik moet ook zeggen, bij ons op de stokerij, waren er niet veel Duitschers doodzij had den bij ons eene zeer goede ligging. Zij hadden ons zwaar gebouwd hof omringd met muren zij hadden de grachten in den Brouck die leeg waren, waar zij eenen oever Te midden de groenende weiden, Daar lag er een dorpke, zoo schoon. Veel zegen, geluk en ook vreugde, Daar hadden gevestigd hun woon. Een kerkje, zoo lief aan het harte, Gaf troost aan het kristen gemoed. Een priester, van leven zoo heilig, Was herder en vader zoo goed. Een woestaard, met ’t harte vol wraaklust, Verscheen in die streke, zoo stil En alles vernielen ten gronde Dat was zijn onzalige wil. Het kerkje geslagen tot puinen, En ’t biddende volk werd verspreid Ook d’ herder moest ’t plekje verlaten, Naar ’t huisje door God hem bereid. Maar ’t leven is weenen en lachen Het kruisje van God is een pand Het zaadje, dat sterft in de aarde, Komt weder als heerlijke plant. Ook Oudecappelle zal leven, Verrijzen in volk en in kerk Zijn herder, hersteld bij zijn kudde, Zal luide bezingen Gods werk. P. N. V. (Vervolg) Den :>oe om 9 uren kregen de soldaten het bericht dat de Duitschers opnieuw doorge broken waren. Daar mijne ouders nog niet wilden vertrekken, nam ik het besluit van te zamen net mijnen kameraad te vluchten uit reden dat de soldaten zeiden dat de Duit schers al de jongelingen medenamen. Voor dat ik vluchtte ging ik nog naar eene hofstede en nam er een groote zak tarwe meel c-pdat mijne ouders hadden kunnen bakken om al die menschen te spijzen. Voor mijn vertrek zagen wij alle dage in de vier gewesten groote branden. Wij heb ben ook de kerk van Beerst zien afbranden wij zagen ook de Duitschers tegen de Belgen vechten op Beerst en Vladsloo. Toen ik en mijn maat vaarwel gezeid had den aan allen die ons duurbaar waren ver trokken wij. Op den Dixmuidschen steenweg gekomen lieten de wachten ons niet door, en nog, wij hadden niet gedurfd, zoo wreed bombardeerden de Duitschers Dixmude. Wij zagen de rillen van vier tot vijf meters lengte wel vijf-en-twintig tot dertig meters hooge vliegen in de lucht. Zoodus wij moesten onzen loer maken langs den kant van Wou- men ori weg te geraken. Wij gingen dan in de Woumen-broucken om ons over den Yzer te laten zetten, maar de dijk was bezet en niemand mocht erover. In de Woumen-broucken waren er voor zeker duizend burgers verdoken, waaronder er weinig waren die ik kende. Wij zijn na lang in die weiden rondge- loopen te hebben naar Merckem gegaan waar wij reeds eenige soldaten zagen. Wij zijn dan verder gegaan naar Noordschoote, Reninghe, Oost-Vleteren, Elzendamme, Hoog- stade, Alveringhem en kwamen geheel ver moeid en afgemat om acht ure ’s avonds aan te Bulscamp. - - Uit een schrijven van M' Paul Deceunynck van Eessen

HISTORISCHE KRANTEN

Dixmude op den vreemde (1917-1918) | 1917 | | pagina 3