’t Pastcriestraatje geeft nieuws
Uit eenen brief van Camille MILLECAM
Lyon den 12 Mei 1917.
Mijne laatste dagen in Dixmude
48
49
Rolf.
dags rond den noen, werd het blijde nieuws
in de stad verspreid, dat de Duitschers ach
teruit geslegen waren. Iedereen was vol
hoop, en zooals het gemeenlijk gaat, werd
een genoeglijk glazeke op die overwinning
geledigd!...
Den Vrijdag nadien reeds begon het obus
sen op de stad te regenen; iedereen vluchtte
in den kelder, en menigeen, die reeds het
Onze Vader en Wees gegroet vergeten had,
leerde door schrik en nood gedwongen, het
schoon gebed zijner kinderjaren opnieuw.
Geburen en vrienden kwamen in onzen kel
der schuilen, want hier en daar waren reeds
huizen ingestort of aan het afbranden, en
zoo bleven zij in onze schuilplaats, dag en
nacht, tot den Woensdag middag van 21
October, toen de kappe van ons huis afge
schoten werd.
Op dit oogenblik vluchtte eenieder uit
onze woning naar veiliger oord, en ik met
mijne zuster stonden er alleen, niet wetende
wat gedaan.
Intusschen stond onze schoone monumen
tale kerk in laaie vlam met oorverdoovend
gerucht storteden beiaard en klokken ten
gronde; het dak der kerk plofte neder en
eene zee van vuurgensters vloog als uit
vuurbergmonden door de gesprongene ven
sterramen en openstaande kerkportalen. Het
was een akelig en tevens grootsch schouw
spel, maar dat ons met bittere droefheid
sloeg, want het schoonste pronkjuweel onzer
stad, dit gedenkstuk van het onwrikbaar
Onze twee soldaten zijn nog altijd in goede
gezondheid. Richard is op ’t Front en Désiré
is nu in Frankrijk. Hij heeft in de maand
Juni 1916 erg gekwetst geweest op denYsi'.
Hij is er, God dank, nog goed door gerocht.
Ook heeft hij twee Eereteekens ontvangen;
het Eerekruis en de Militaire Medalie. We
zijn er fier over.
Twee mijner dochters zijn in Belgie geble
ven eene in Bruggewaar de andere is
weten wij niet. Kondt gij dat te weten ke
rnen E. H. onderpastor het zou ons groot
genoegen doen.
Gelief te aanveerden
Onze welgemeende gelukwenschen aan
Désiré, en aan zijne ouders Camille en Elisa.
Dinard St-Enogat 1917.
Dixmude zal aan de dixmudsche
bevolking verstrooid maandelijks de
vreugde verschaffen van een meer samen
zijn.
Twijfelt er niet aan, E. H. alhoewel wij
hier in het schoone Bretagne, versierd met
eene ongemeene natuurschoonheid, eene
stille rust, ja een zekeren welstand genieten,
voeren onze gedachten ons altijd terug naar
datgene wat het hert niet kan vergeten
Dixmude
God heeft het zoo gewild, wij onderwer
pen ons, en met een taai geduld, zooals Vla
mingen behoort, wachten wij naar den dag
der glorievolle vrede.
Wij zullen herbeginnen, dat is de alge-
meene kreet van alle bannelingen. Mochte
God een einde stellen aan die schrikkelijke
geeselin^ dat is onze vurigste wensch.
Hierbij zult gij vinden.... ’t Is maar weinig
maar vele kleentjes maken een groot; wij
denken dat het iets zal bijbrengen tot voort
zetting en verspreiding van uw blad.
Wij zijn in goede gezondheid. Tante Mimi
heeft nooit geen ander onderhoud, dan
Dixmude; wij leven stil en gelukkig; hier is
niemand van onze stad, niemand der streek,
dus wij zijn echte vluchtelingen verloren
ondei vreemdelingen.
Hoe dikwijls komt de Zondag- en Avond
school in ’t gesprek, die innige deugdelijke
feestjes, waarna iedereen welgezind 1 aar
huis trok. Oh! zonnige dagen van weleer,
De stad is hier zeer groot en er zijn
vele vluchtelingen, meest walenook zijn er
van Yper en Mechelen. Hier zijn ook nog
dixmudelingen zooals- Mr Julien Maes vrouw
en kinders, Mr Van Caillie, vrouw en kin-
ders, de We Mme Ocket. Dikwijls zijn we bij
elkander en spreken dan van Dixmude. Ook
verlangen we allen om weder te keeren.
Met onze gezondheid gaat het goed uitgeno
men met mijn zoon Achille, ’t Is reeds 4
maanden dat hij ’t huis is met een zeeren
knie en hij heeft3 weken in zijn bed gelegen.
Met den zomer begint het nu te beteren.
christen Geloof onzer voorouders, werd ver
nietigd door de barbaarsche benden van den
grootsten menschenmoorder, die ooit onder
de kap des hemels huisde
Daar wij op den Appelmarkt zoo dicht de
■kerk woonden, en dat, door den wind gedre
ven, op ons dakloos huis, voortdurend vuur-
sprenkels geslingerd werden, ontstond er
weldra brand, die ik en mijne zuster, na
eenige uren bovenmenschelijke pogingen,
blusschen konden.
Moedeloos, en afgemat zaten wij daar,
niet wetende wat aanvangen, toen rond
middernacht, door eene bomontploffing
onze straatdeur uit het slot sprong, en het
voor ons gansch onmogelijk was deze nog
weder te sluiten. Och, waartoe noodig
Overal, waar wij het oog wendden, zagen
wij niets dan vuur en vlammen. Wij namen
wat wij kondenwat geld en wat kleederen,
en meenden onze pakken bij onzen broeder
te dragen, maar wij vonden ’t zijnent eene
geslotene deur!... Radeloos slenterden wij
de stad rondoveral zagen wij ingestorte
gevels, brandende huizen, bommen die
sissend over onze hoofden vlogen. De groote
markt was zoo helder verlicht als op klaren
dag, want langst den Westkant laaiden de
huizen gelijk fakkels. Ons bleef niets anders
meer over dan te vluchten
Waar naartoe?... Slechts langs eenen
kant der stad mochten wij door, willen of
niet, wij moesten Veurn’ Ambacht in.
Het volgende sonnet is hem opgedragen:
hjas ontloken roos, verdwenen in den morgen,
Och wat was uw glans kortstondig toch van duur
t^achend rooske rood, o, bloemke zonder zorgen
<jersch de wereld in en reeds aan ’t stervensuur
|>an het menschenhart zoo dicht aanééngebonden
t^een ge mocht zoo vroeg, zoo plots nog niet vergaan I
üankbaar zag de mensch uw kelkjen ongeschonden
fcjn verliefd op geur hij schouwde u minzaam aan.
iemand dierf met d’hand uw tengre blaadren raken
Wosschen zelf met eer aanbaden uwe dracht.
Cjwe schoonheid deed al andre schoonheid laken
CQtormend vol geweld brak de oorlog los met kracht
ODchuimend, woedend drong de Duitschman in ons velden
Qhristus’ huizen werden raaddol neêrgeveld.
}3joe verschriklijk donder en geweeren knelden
an... het roosken sloegen, waar het viel... als held
Op Woensdag 7 October 1914, kwamen
van Thorhout, Thielt en omstreken vele
vluchtelingen naar Dixmude geijld. Rond
7 ure s’ avonds, kwam bij ons een
vriend van Pithem, met nog zeventien
personen dier gemeente, een onder
komen voor den nacht vragen. Wij kon
den er zestien herbergen en eene be-
dienstige buurvrouw nam de twee overige in
haar huis. Des anderdaags vertrokken allen.
Wie had ooit kunnen denken, dat wij weldra
die vluchtelingen zouden moeten volgen op
hunnen weg naar ’t ballingschapWij waren
dan voor eenige dagen gerust, maar de vol
gende week kwamen duizende soldaten en
rekruten, welke, om zoo te zeggen, Dixmu
de stormerhand innamen. Wij, gelijk alle
Dixmudelingen, ontvingen onze moedige
jongens zeer gulhertig, wij schonken koffie
op, gaven hun boterhammen, en deden alles
wat wij vermochten om hun zooveel moge
lijk nuttig te zijn en te believenook toonde
menigeen hunner zijnen innigen dank, en
het was met tranen in de oogen dat onze
soldaten Dixmude verlieten.
Op Zaterdag 10 October, ontvangen wij
het aftrekkend leger, waarvan de officieren
thuis lagen bij de begoederde burgers. Den
Zondag 11 October, in den namiddag, ver
trok het leger oostwaarts op, men dacht im
mers de barbaren aan Thorhout te kunnen
tegenhouden; maar!... Inderdaad, ’s maan-
Uit eenen brief van de Familie CÜFFEZ.
PR. FL. ’T VERVOLGT