I Vlocht Jef Paters MiiiMroeders van Oixmude EEN ZOMERZONDAG 72 Het ligt in mijne bedoeling niet hier een lang verhaal over den slag aan den Yzer te geven. Enkel wil ik eenige omstandigheden aanstippen betrekkelijk de laatste dagen der Paters Minderbroeders in de stad. Ik hoop dat dit verhaal bij de Dixmudelingen wel kom zal zijn. Rond half October 1914 stond het dreigend gevaar aan de deur en de vijand, in woeste vaart, naderde de stad Dixmude. Vrijdag, 16 October, verlaten eenige Paters en Broeders het klooster en beginnen den droevigen kruisweg van het ballingschap. Eenige gingen naar Lampernisse en werden tegen Allerheiligen terug te keeren, rusten nu voor altijd op vreemden grond maar hunne zielen zijn deze gaan vervoegen van ouders en naastbestaanden in ’t ander leven. Zult gij al deze geliefde wezens min in dachtig zijn opdat gij niet te huis en zijt, omdat Allerheiligen misschien op min christe lijke wijze dan bij ons, omdat Allerzielen misschien op bijna heidensche wijze gevierd wordt, daar waar ge nu verblijft Neen nietwaar. Vader en moeder hebben ’t u anders ge leerd. Uw christen geloof zegt u dat het an ders moet zijn. Lijk te Dixmude dus allen ter H. Tafel tot laafnis der zielen van onze gesneuvelde sol daten, van onze op den vreemde afgestor vene medeburgers en naastbestaanden van onze geliefden weleer in Vaderlandschen grond, op ons kerkhof begraven. Uw onderpastor, J. V. R. laat was en... sliep wederom in. Rond vier uur dronk men een tasje koffie, men at wat kaas of nen boterham en men hervatte het bewegend leven. Men wandelde eens langs den leegeweg rond; men trok naar O.L.V. van Troostin nood»,men slenterde tot aan ’t kappelleken van Eessen, of genoot de fris- sche koelte langs den grooten vaart. Die reken van drie, vier hielden zich bezig met elkaar van ver te verkennen. Vele menschen die elkaar in maanden niet gezien hadden, sloegen hunne armen te zamen. Wel, wel wel toch wie dat wij hier tegenkomen, hoe gaat het? Die menschen woonden misschien drie minuten van elkaar af, in stad. Anderen stapten onverschillig door: ’t zijn x of ij was ’t eenige woord. Men wandelde wel één kilometer ver, en men spoedde zich om «met den avond»t’ huis te zijn. Eenige visschers op hun wekedagsche, tusschen die zomerzondagsche wandelaars, waren als mannen uit een ander werelddeel ze waren echter verheugd tevreden over hunnen dag. Ze dronken een glasje als het de moeite weerd was van de vangste te toonen of spoed den zich huiswaarts om zich te verkleeden. Ze namen regelmatig ’t midden der straat, onverschillig aan ’t gebel, gefluit en geroep der velorijders van den buiten die in dolle vaart het zweet op ’t gelaat, de stevigheid hunner banden op de Diksmudsche piste kwamen beproeven, ’t Was d’ uur dat de her bergen zouden herlevende eerste kalant de kele drooge van den dorst trok binnen. De bazinne zat aan den tafel nevens den toog, met het nieuwsblad voor haar. De bril was wat afgeslijderd, en ze sliep. «Zijt ge moe (een voornaam)? Wel! wie we daar heb ben ja ik ben wat moe, men is alleen, ’t is warm en wij hebben van den nacht maar weinig geslapeneen pintje bier?» Nu begon het leven terug door de straten der stad te loopen. De gilden kwamen terug. De leden waren min of meer verblijd men had prijs of geen. Men dronk een glas in beide geval len. De jassers begonnen te spelen. De vrien den stoelden zich op hun gemak rond een tafel, verheugd van wederom t’ huis te zijn, men vertelde wat men gezien of gehoord had. Elk en d’een hield staande dat Diksmuide dood was, dat al de menschen op reis gingen en., dat ze toekomende week een coupon, van vijf dagen zouden nemen. IN DIXMUIDB (vervolg) De zondag was gewoonlijk een dag van noenepekkers Enkel diegene die met den tram van één uur naar Oostende vertrokken verontschuldigden zich aan de gewone compagnie dat ze wat vroeg aftrokken om reden dat ze eens naar zee gingen Rond één uur en één kwart was de stad als plotselings van al hare bewoners ontroofd; aan tafel vertelde men ’t nieuws vernomen in den morgen, altijd eene staatszaak, waarover men ’s anderdaags niets meer hoor de. De warmte miek dat «elkendeen» het op zijn gemak nam. Men verklaarde niet te kun nen noenmalen om reden der hitte de vrouw beweerde dat het was van te veel druppels te drinken, en welhaast deed eiken d’een en noenetukje Het luiden der vespers bracht eenige godvruchtige zie len op straat, dewelke zorgvuldig de schaduw kant pakten en welhaast was alles weer stil en dood. Slechts soms een getuit van tram of een wagen die traagzaam over de ongelijke steene voortrobbelde brak die zomer- sche stilte. In de huizen tukkebolde een ieder op zijnen stoel; nu en dan schoot er iemand wakker vroeg onveranderlijk Hoe laat is het?» jammerde dat het nog maar zoo gulhertig bij Z. E. Heer Pastoor opgenomen. De Broeders vertrokken naar de Panne, om van daar naar Engeland te gaan waar zij in onze kloosters zouden verblijven. Treurig zag de Overste zijne geliefde kin deren de eene na de andere vertrekken. Vijf jaren te voren kwamen de kloosterlingen in Dixmude en hoopten er veel goed te stichten onder de bevolking, en nuWat zou er van klooster en stad geworden? Een der Broeders, met de oogen vol tranen, sprak zoo weemoedig, toen hij het klooster verliet Over vijf jaren kwamen we zegevierend in de stad en we werden vol vreugde door de bevolking ontvangen, en nu moeten we de stad ontvluchten. Het klooster werd eenzaam en treurig. Bleven nog in het klooster: Pater Gardiaan met EEPaters Honorius, Florimondus, Florentinus en Broeder Apollinaris. Ook Gusten de getrouwe kloosterknecht, bleef bij de kloosterlingen. Het gevaar stond aan de deur en eensklaps breekt de woedende storm los en al de moor dende elementen worden ontketend. ’t Is vier uren namiddag. Bij het onop houdend knetteren van een helsch geweer vuur wordt in allerhaast de kelder in gereed heid gebracht. Strooi, stoelen, levensmiddelen, bougies worden meegenomen, want God weet wat er gaat gebeuren en hoe lang het orkaan zal loeien. Haastig wordt de kerk gesloten, de H. Speciën worden aangebracht en door de kloosterlingen genut om het H. Sacrament aan geene onteering bloot te stellen Dan trekken de kloosterlingen naar den kelder en gaan de gebeurtenissen afwachten. Na malkander aangemoedigd te hebben, wordt het rozenhoedje voor den dag gehaald en we zochten troost en sterkte in het gebed. En ja, het kwam ditmaal uit het diepste onzer ziel, want in het nijpend gevaar spreekt de ziel hartelijker tot haren God. En daarnevens huilde de oorlogslawiene. Neen, die nacht is niet te beschrijven. Zonder tusschenpoozen knalden de geweeren, gelijk aan de dikke druppelen van den regen, die pletsend in het water vallen. En daarboven het rollend muziek der mitrailleuzen, dat knetterend en moordend nevens het klooster speelde, ’t Is schrikkelijk zoo iets bij te wonen En de mensch vraagt zich vol weemoed af: Wat gebeurt er dan toch? Waarom al die moordtuigen, door 's menschen bloeddorstig- ’s Avonds te huis gekomen aten de men schen bijna niets, dat was geen weder om te eten, één boterham één schelleken koud vleesch wat kaas of hesp en ’twas afgeloopen. De minst voorbeeldige kwamen niet naar huis en bleven een gat in den nacht uit. An dere stonden aan hunne deur te redekavelen met geburen en voorbijgangers, over wat moest veranderen wat er diende gedaan te worden en andere publieke zaken. Met negen uren lieten ze de zaken maar zoo, namen hunnen stoel mede naar binnen, wenschten elk eenen goeden nacht slooten de deur, kloegen nog wat over de stikkende hitte en sliepen om met nieuwen moed de week te beginnenimmers morgen was het markt dag. ’t Waren de laatste schoone dagen. Diksmuide viel op 't veld van eer. En gelijk kinders slechts de weerde eener moeder ken nen, wanneer ze aan hunne liefde ontrukt is, zoo ook hebben vele stadsgenooten den zoeten den huiselijken kant van ons vroeger leven slechts naar weerde leeren schatten, sedert, de oorlog ze plotselings in het doolaardsleven geworpen heeft. Vele Diksmuidelingen gedurende die lange winteravonden ’t zij in loopgraven, ’t zij in killige vluchteiingskamers, gedenken hun vroeger huis, hun vroeger bestaan, hun vroeger leven en zuchten Eigen Haard Is goud waard Laat mij er bij voegen: Na regen komt zonneschijn E.V.H. i

HISTORISCHE KRANTEN

Dixmude op den vreemde (1917-1918) | 1917 | | pagina 3