Nog van de Duitschers te Eessen Avondmij mering 84 85 (Vervolgt) ’s Avonds bleven wij lang praten, Zamen in familiekring, Ernstig of met lachgeschater: Honingzoet’ herinnering! Van den vroegen morgen stelde Papa naarstig zich aan ’t werk Als het Patersklokje belde Spoedden wij ons naar de kerk. Groot gebouw met witte wanden, Mama’s huis, eigen haard ’k Gaf de schoonste en rijkste landen Voor dat liefste punt der aard’ ’k Leerde er bidden, God beminnen En de goede Moeder-Maagd, ’k Leerde er ook den hemel winnen En hoe men aan God behaagt ’k Zie het huis waar ’k ben geboren, Door den vijand nu gewond, En in ’t oorlogsveld verloren, Arme, duurbaar hoekje grond! ’k Droom van mijne kinderjaren, Van mijn vrije en vrome jeugd.... ’k Wil dit reine beeld bewaren, Als een bron van zuivere vreugd!.. De avondsluier glijdt beneden. En omfloerst en bosch en land.... ’k Droom van ’t rustig, lief verleden.... Heimwee in mijn harte brandt!... In den valen avondnevel Sterft ’t vervelend straatgerucht, 't Windje ruischt in bidgeprevel, De aarde tot haar schepper zucht. Streelende avondstemmen zingen Liederen uit den vredetijd! Tranen in mijne oogen springen, Heimwee in mijn ziele schreit!... Duister, duister wordt de verte, ’t Laatste daglicht er verkwijnt, Met een scheidensgroet vol smerte Achter ’t hoog geboomt verdwijnt. Aan den donkeren hemel pinken Sterrenoogjes vol van vuur, ’t Maantje komt in ’t midden blinken Kalm en rustig avonduur! was in brand geschoten. Als uit een reuzen fakkel sloeg de vlam omhoog. Na korte oogenblikken viel de torenspits met het kruis en de vlam verdoofde. Het duurde echter niet lang. Opnieuw sloeg het vuur omhoog. De tweede zoldering van den toren had onge twijfeld vuur gevat. Een half uur later scheen het vernielend element zijne verwoesting te staken. Enkel eene smalle streep witten rook kronkelde in de lucht boven den ingestorten steenen toren, ’t Was slechts eene tusschen- poos. Gelijk de mensch, die een zwaren last van den grond wil opheffen, eerst het voor werp aanraakt en keert om zijne krachten te beproeven en het gewicht te schattenmaar na al zijne lichaamskrachten verzameld te hebben, met een forschen ruk, het gewicht oplicht zoo scheen het vuur eerst den weerstand van het gebouw te meten en, na eene tusschenpoos, zette het zijn vernielings werk voort. Het dak vatte vuur en de prach tige Sinttfiklaas’kerk werd de prooi der vlammen. Hartverscheurend schouwspel. En zoo verschenen er nog meer rookwol ken boven de stad. Het vernielingswerk van Dixmude was begonnen. Donderdag, 22 October, in den voormiddag moesten onze laatste drie medebroeders het klooster verlaten. Gelijk de inwoners van Dixmude wijd en zijd in ballingschap zuchten en hun harte uitverlangen naar het gelukkig oogenblik van de zoete vrede, zoo zijn de Paters van Dixmude in alle streken verspreid, deelen in het doolaardsleven hunner medevaderlanders en trachten ze te troosten en bij te staan. Pater Bartholomeus verblijft te Blevedan (England) ten dienste der belgische vluchte lingen. Dienzelfden dienst in England bewij zen P. Ivo te WoodfordGreenP. Honorius te Chilworth en Ascot, P. Chrijsanthus te Buckingham P. Florentinus is infirmier Hópital S‘ Emile Boulevard Victor Hugo, te Kales (Frankrijk)P. Henricusen Broeder Joachim verblijven te Wulveringhem. Pater Florimundus en P. Edwinus zijn in het bezet gedeelte van Belgie. Broeder Matheus is in het leger. Broeder Apollinaris verbleef te Alveringhem en is nu, met den oproep van Februari,naar het kamp van Auvours vertrok ken P. Gardiaan verbleef slechts korte dagen te Oudecappelle en vertrok met E. Heer Pastoor naar Alveringhem, waar ze nog te samen wonen. Minderbroeder P. NIVARDUS -- (Uit eenen brief van den heer Jules L....) Gij zijt de eenige niet welke door den oorlog zult geruïneerd zijn; het is voor mij als voor iedereen hetzelfde, doch ik getroost mij met de hoop op eenen goeden einduit slag, en met het vooruitzicht dat wij eene zekere schadeloostelling zullen bekomen. Nu, voor wat onze gevaarnissen aangaat, zie hier: ’t Was op de hofstede van Char les Leplae dat mijne vrouw met ons kind in den beirput gevlucht was, den morgen toen de Duitschers in Eessen vielen. Elisa Leplae was juist vertrokken met al hare kinders. Den volgenden dag ben ik er ook naartoe gegaan, nadat de vijand verslegen wierd; het opperhoofd of kommandant van zijn leger was bij mijne deur gedood, en later terugkomende durfde ik het niet meer wagen om in mijn huis te blijven. Twee dagen daarna ben ik nogmaals huiswaarts gegaan met de fransche koperkleurige of wilde soldaten; wij hadden toen nogmaals de zege behaald. Bij honderde Belgische en Fransche soldaten lagen dan in en rond mijn huiss’ anderdaags morgens moest ik nog maals weg en ik ben dan vier dagen in den beirput te Charles Leplaes verbleven. De kanonnen stonden niet verre van ons, en bij ieder schot, dat gelost wierd, vloog de vlam boven onzen put als eenen bliksemslag. Toen wij uit onze schuilplaats kwamen stond al leen de woning van Leplae nog recht. De Duitsche kanoniers riepen, dat wij onze armen in de lucht moesten steken en wij wierden afgetast; de boer na hun boter en brood gegeven te hebben, moest nog appels van den zolder halen, maar de overste riep mij toe Toemaak u hier wegAlles moet hier brandenVooruitCharles sprong daarop langs de trappen naar buiten en wij trokken weg langs den kant van Paul Hoorns; de bevelhebber der kanoniers over taste ons nogmaals en dan mochten wij weg gaan, vergezeld van eenen duitschen soldaat, die ons door hunne loopgraven geleidde. Al de hofsteden van aan Pier Hoorns tot Edw. Decoenes, zooverre wij zien konden, Maesens Weinens, Vanhoves waren reeds afgebrand; enkel de hoeve van Henri Laleman stond nog rechtwij moesten aldaar voorbij het hof, en daar gekomen riep de soldaat: Hal Het hof van Achiel Decoene was ook no geheel. Wij wierden dan weder opgeleid en kwamen op de kalsei nevens het huis van Rich. Theuninck. De woningen van Vande- berghe, van Vandebussche, van meester Hoenraet, Corselis kasteel en de Pastorij waren al afgebrand. Geheel de reeks van aan en met Ju e; Lemahieu’s huis tot en met mijn huis stonden nog recht, enkel het nieuw huis van Fr. Loncke was zeer beschadigd door de bommen. Ik vroeg om mijn huis te mogen binnen gaan, maar seffens sprong een soldaat voor mij met den revolver uit roepende hier niet meer terug, tot dat wij hier weg zijnMaar hun vonnis is daar gestreken, verder dan onzen kleinen Yzer geraken zij niet! Er waren nog andere personen dan wij en Charles Leplae, welke zich in den beirput verborgen hadden; te weten, de statieoverste met zijne vrouw, Tresia Dewulf en Eduard, Mietje Geldhof met heur moeder en dochter. De anderen, zonen van boer Dewulf waren daags voordien naar hunne hofstede gegaan en zijn niet meer teruggekomen. Ik heb ook bemerkt dat de kerk, de scholen in de statiestraat, de hoek huizen bij P. Pladijs, de statie en al de herbergen er rond afgebrand warenden anderen kant van ons dorp heb ik niet bekeken, want ik had druk mijn werk om naar mijne woning te zien, welke tot Hospitaal voor de Duitschers diende. Het heeft mij diep getroffen mijn huis zoo te moeten voorbij trekken, zonder eens den dorpel te mogen betreden, mijn eigen huis waar ik geboren ben, welke ik betaald heb met den vrucht van een gansch leven arbeid alles is er gebleven, mijn peerd in stal, mijne koeien in de weide, gansch den inboedel van alles wat ik bezat; slechts de kleederen welke ik droeg; mijne vrouw en ons kind waren in hunne weekkleederen en zonder muts, en zoo moesten wij voort; aan de ijzerenbrug gekomen, nam de Duitsche sol daat van ons afscheid, na ons veel geluk gewenscht te hebben.

HISTORISCHE KRANTEN

Dixmude op den vreemde (1917-1918) | 1917 | | pagina 3