De Dixmudsehe Boter
der genade uwe ziele te laten koesteren door
eene heilige communie en de botten der
deugden te laten ontluiken, opbloeien en
vruchten van verdiensten voortbrengen voor
den eeuwigen zegepraal der hemelsche glorie.
Mochte Dixmude opstaan uit zijn marte
laarsgraf. Mochte lijk de Paaschzon welhaast
de zegezon rijzen die voor onze stad de zon
der verrijzenis zal zijn.
Mochte ’t verspreide volk van Dixmude
getrouw aan zijne vlaamsche gebruiken en
zijn christen geloove, eenparig en in allen
ernst zijnen Paaschplicht volbrengen.
Het vervullen dezer plicht zal medehelpen
om van den Hemel de eindzege te verkrijgen
en de verrijzenis onzer stad verhaasten.
Jos. Van Ryckeghem.
Het waterwied in gracht en langs dijkkant,
het groenende gras in de weiden, de ont
luikende botten van doornstruik en boomge
was, de priemende pijletjes van de gezaaid-
hede op den veien akkergrond zijn de voor
boden de blijde belofte van bloei en bloem
en vrucht, van rijken oogst op guldenekoorn-
velden.
Rond hof en pachtgoed kezen de razende
hoenders lesgezind in den boomgaard; de
aanden spelevaren en duikelen in den water
put, de kijvende musschen schieten in veete
en gevecht elkaar na in boom en hage, de
merel zit te tieren op den schaaierden top-
van een perelaar, de eerste zwaluwen teeke-
nen gezwind hun schichtige zwenken om end
om het dak, waaronder zij hun rustig nest
terugvonden en verder boven een klaverstuk
hangt de leeuwerk te preken in de blauwe
lucht.
In de afgetuinde hofwêe snuiven de driesti-
ge veulens met volle longen de lentelucht op
en rennen met waaiende manen in dolle vaart
rond.
Twee dampende peerden krommen den
hals en trekken met gelijkmatigen tred den
ploeg door den glimmenden grond.
Vredezicht, vol rustig leven, vol hoopvolle
beloften.
In mijmering slenter ik voort, dit na-
tuurvertoon genietende.
Maar daar daagt plots de werkelijkheid op.
Een wachthuisje aan den draai der land-
straat en een gestrenge landsknecht met
gedegend roer op den schouder en glan
zenden helm op het hoofd vraagt naar mijn
vrijgeleide.
De heden alledaagsche werkelijkheid;
Bachten de scheur der hoeve slenteren sol
daten rond; ze zijn op welverdiende ruste
na ’t afbeulend loopgravenleven. Ze doen
hun tijd dood en temmen hun jong leven
in jolige perten gescherts en geplaag.
De werkelijkheid, wordt mij herinnerd door
de wattige vlokken der schrapnells die boven
mijn hoofd onder ’t geknal van opeenvol
gende ontploffingen verschijnen. Ze maken
een krans rond een vijandelijken monstervo-
gel die met stalen borst en gerekte wieken al
blinken in de zon, voortronkt.
De werkelijkheid, wordt mij herrinnercL
door ’t kanongebrom dat begint te bulderen
op de slaglijn Dixmudewaarts.
De natuur spreekt mij van stille vrede van.
Met veel genoegen ontvangen wij nu re
gelmatig «Dixmude» dat ons van tijd tot tijd
een pintje nieuw bloed komt ingieten en met
meer en meer aandacht gelezen wordt.
Zoo las ik laatst een belangrijk artikel
van den heer Van Winxtenhove La recon
struction de Dixmude»
Jammer is het, zooals de schrijver van ge-
melden artikel ons zegt dat de landen van
het omliggende van onze stad zoo beschadigd
zijn door den oorlog. De eene door de lange
overstrooming met zeewater, de andere door
het geschot en het maken van loopgrachten
enzhetgeen de omkeering en vermengeling
der koornaarde met de kleigrond veroorzaakt
heeft. Doch ik meen dat de schade niet zoo
groot zal zijn als wij ons wel inbeelden. De
landen die ondergestaan hebben met zout
water zijn natuurlijk veel verminderd in
waarde, doordien dat er na de ontruiming
van dat water veel schadelijke bestanddeelen
in die gronden zullen achter blijven, zoo bij
voorbeeld zout. Die schadelijke bestanddee
len zijn omzeggens allen oplosbaar in regen
of rivierwater en zeer waarschijnelijk, als de
zaak mogelijk is, met die gronden een of
twee maal op een nieuw onder te steken met
zoet water, zouden'die nadeelige bestanddee
len zich in dit water oplossen en alzoo ge
makkelijk uit die gronden ontruimd worden.
Voor wat de landen betreft die omgekeerd
zijn geweest en waarvan de koornaarde ge-
ten dage, vooruitkwamen met de bedriegen
de spreuke van Gott mit uns en zich uit
gaven voor de verdedigers van den Gods
dienst.
Maar hun zege was van korten duur, hun
jubelen voorbarig.
God liet weldra het recht geworden. Chri
stus verrees. Zijne vijanden en hun werk:
de dood, waren overwonnen, ’t Lijden was
vergeten, ’t Was ’t leven, ’t Was de heer
lijkheid der eeuwige zege en belooning.
En ons doodgemarteld Dixmude dat viel
voor het recht zou dood blijven? Neen dat
kan, dat zal niet gebeuren! Uit het graf zij
ner puinen zal verrijzen.
Daarvoor staan borge de algemeene on
weerstaanbare drang in de herten aller Dix-
mudelingen naar den vadergrond, hun on
wrikbare moed, hun werkzame onderne
mingsgeest, hun stalen wil van te herleven.
Daarvoor staat borge zijn gekrenkte recht
die heropbeuring en herstelling verdient.
Zoo spreek ik voor 't stoffelijk, ’t steenen
Dixmude, wier verrijzenis uw werk moet
zijnmaar de geest de ziel van Dixmude ’t
zedelijk Dixmude blijft leven in U zijne bur
gers.
Tot dat Dixmude richt ik mij heden en
vraag hem van met mij wat dieper te drin
gen in onze beschouwing.
Paschen, wel is waar is het zinnebeeld
van ’t nieuw leven, maar ’t is oorspronkelijk
■een godsdienstig feest een hoogdag voor de
zielen.
Was het niet voor onze zielen dat de Za
ligmaker leed, stierf en verrees?
De nacht, de winter, de doodslaap der
ziel dat is de Zonde waarin een christen
mensch valt, meest altijd uit krankheid, uit
reden der groote gevaren die hem omringen
uit onwetendheid, heel zelden uit boosheid.
De dood der zonde beneemt het boven
natuurlijk leven der Heiligmakende gratie
aan de ziel, ’t Wordt nacht, de nacht van
het graf in zulk een zielede verdiensten ba
rer goede werken en deugden gaan verloren
en komt zij in dien staat van de wereld te -
scheiden ’t is het eeuwig ongeluk voor
haar.
Paschen is de tijd om uit dat graf op te
staan door eene rechtzinnige biecht en een
welgemeend berouw, om de warme lentezon
hoopvolle beloften van nieuw leven na win-
terdood.
Het krijgsgeweld richt mijne inbeelding
eenige dorpen verder oostwaarts naar mijn
geliefde stad Dixmude en spreekt mij van
gloeienden haat van dood en graf.
Daarin mijn stad, is ’t daar ook de blijde
paaschtijd, de rijzende lente, de belovende
toekomst die tegenlacht?
Eilaas, neen nietwaar?
De vierde Paschen, de vierde lente nu be
leeft ons Dixmude in koude afgrijzingswek-
kende dood.
Zij, de vroeger zoo vreedzame, zij is het
tooneel geworden van roemvollen helden
moed en laf verraad.
Tusschen beider machteloos pogen werd zij
verpletterd.
Onze stad, schreef ik.
Mag ik nog stad noemen wat er van
over schiet?
Telken jare werd zij meer en meer toege
takeld. Huis voor huis, steen voor steen,
wierd zij afgebrokkeld, niet door den teren
den tand van den tijd maar door ’t vernie
lend geweld van schroot en staal.
Zij ligt nu nog in kouden winterslaap, in
de dood, in het graf.
Nog geen lentezon komt haar verwarmen
en tot het leven wekken.
Nog is voor haar de dag der verrijzenis
niet aangebroken.
Maar dunkt u niet, dat het geheim van
Paschen ons een voorsmaak moet geven van
de blijde gebeurtenis welke voor ons de ver
rijzenis, de herleving zal zijn onzer nu nog
doode stad?
Dunkt u niet dat het geheimzinnige der
levenswekkende paaschdagen ons hope moet
in ’t herte spreken en doen betrouwen op de
verrijzenis van ons Dixmude?
’t Zaad wordt begraven en schijnt te sterven
in den grond om herboren te worden en
veelvuldiger te leven na zijne opkomst.
De natuur ontwaakt en herleeft na de
winterdood.
De Christus de zoon Gods stond, als een
opdagende zon, uit het graf op na zijne lij-
densdagen en bovenmenschelijke helden
dood. Hij had verraden geweest door zijn ei
gen vriend en leerling, ter dood gebracht
door dezen die evenals de duitschers heden
18
19
-0—---