Verslagen van bet Weit derViuchtelingen
van Oimede i« de Panne
23
Zitting van 14 Maart 1915 om 5 ure
namiddag.
Lezing wordt gegeven van ‘t vorig verslag
dat zonder opmerkingen wordt goedgekeurd.
In de zitting zijn tegenwoordig de Heeren
daten, vier andere mannen en wat vrouwvolk!
Langs deze kanten vervalt het volk heel en
gansch in een nieuwsoortig heidendom, met
het verschil dat het niet weet van feesten. De
menschen werken en sparen en ravelen om
ter meest en ’t is alMr Pastor vertelde, dat
Sinte Genoveva te Parijs den wreeden Attila
tegen hield en dat ze naar deze streke kwam
om graan te bedelen voor hare hoofdstad en
het volk, dat danig van den hongersnood te
lijden had; ’t schijnt dat de heilige te Se-
mentron nog al wel vaarde, en dat ze daar
voor van God de weldaad bekwam van eene
overvloedige klare waterbronne te Semen-
tron te doen vloeien. Test-Milon was zeker
vele gieriger, ’t bleef hier drooge: en tot nu
toe blijft het alzoo, want mijn steenput is
wel 5o voeten diepe, en nu staat er nog geen
half voet water in, al is het ’t regenseizoen,
en de Test-Milonnaars van hooge tot leege
en zijn geen wegsmijters. R. zegt daar juiste
dat ik moet opletten of dat ik ook ga van
die ziekte meêdeelen. Ze zegt dat ik altijd
wil ’t gazetje «Dixmude» hebben en dat ik
nooit en stuivere. Ja maar wat date mensch
moet gezeid zijn. Ik schoot daarop in eene
grootefransche kolere en in een botte van vrij
gevigheid. (’k Verdreegde eerst van naar den
Congo te gaan; maar ja,ik hield me in ;’t wa
re daar ook entwat,) en niettegenstaande
mijn gazettelezerie reeds een kalveke met
twee drie lektootjes is,’k zal ik ook een abon-
nementje pakken, niet op zijn Kareis al nijpte-
viesten, maar met groote vrijgevigheid zal
ik aan U of Mr Van Ryckeghem den jaarprijs
doen bestellen.
Indien onze brieven malkaar kruisen, ik
zal u weder eerst laten het offensief nemen
omdatomdat ge den oudsten zijt, en ou
ders vooren, zegt ons oud spreekwoord, en
vele groetenissen aan uwe huisgenoten en
vrienden, van uwen gansch toegenegen]
Rick Van de Zarre.
goedhertige kolonel, waarmêe we ’t eerst
’t was in vredestijd kennismieken op ons
Eessensch tooneel, nu nog zoo verre in Fran
krijk op de planken zijne perten komt spelen;
kwestie of weet het zijn meester in ’t hoofd
kwartier te Hondschoote?
In eenen brief van Eessensche vluchtelin
gen staan er schrikkelijke dingen vermeld,
over twee onzer dorpsgenoten, die door de
Duitschers in 1914, levende zouden begra
ven zijn, en van twee andere boerenzonen,
met hunnen schoonbroeder, welke zouden
doodgeschoten zijn, onder de oogen hunner
moeder en zuster, op Babbe Becuwes mes-
sink, bij 't Hooglandeken. Wat al gruwelijk
heden, die nog altijd uitkomen! Laat ons
hopen, dat ze onwaar, of ten minste over
dreven zijn; de waarheid is ongelukkiglijk
reeds genoeg om aldie duitschemoordenaars
voor eeuwig te haten en te wenschen dat wij
van ons leven nooit geen eenen meer zagen.
Schrijf mij eens als Zulma van 't Gemeen
tehuis genezen is van hare oogkwale; ’t
mensche komt ook vele tegen. Onze oom
«Wies» doet al sakkeren en al grollen, op
den oorloge, op het fransche, en op de jon
gens die ’t al in cigaretten versmooren, een
rondeken door den sneeuw naar detabakbu-
reau’s van ’t omliggende, om een pakjen
tabak machtig te worden65 centim. de 40
grammen. Gelukkige menschen die niet ’n
smooren, want een neuzebrandertje doen
rooken om de verveling te verdrijven, gaat
ook op een laatsten afgeschaft geraken. Zie!
’k Wilde dat al die moffen, die mijnen schoe
nen hoop goeden tabak gestolen en ver
smoord hebben, die ik in «'t Merelnest» heb
moeten achter laten in hun broek deden.
’k Geloof dat wij allichte van onze
peerden «Fauvette» en «Souris» kachtel
zullen hebben. Als ’t God belieft dat 't al
mag mêe slaan, we gaan en heel tropken
krijgen, lijk een Hebreeuwsche ezelkudde in
Jacobstijd, en ik zal ze meebrengen naar de
Belzieke, bij maniere van spaarspot en om
de streke ginder te bevolken in peerdebees-
ten. ’t Was Donderdag laatst feestdag van
Ste Genoveva en «gedurige aanbidding» te
Sementron. Wat een verschil bij den Eessen-
schen biddag die valt den 29 dezer.
Hier waren er in de misse maar twee sol-
allichte eene kaarte geven om temogen gaan
offeren in den offerblok voor de vruchten
der aarde, om reden dat zulke buitenspo
righeden te vele de spijsvertering bevorderen;
wat gaan wij nog al hoorenEerst alles naar
den dieperik zenden, en dan de sukkelaars,
iedere weke hunne buikrieme van een scha-
kelgat doen inkorten. Dank je! Maar ja, wat
wilt ge er aan doen’t is voor ’t Vaderland,
en ik en wil daartegen niet meer reklameeren
of een ander, al is het dat ik terwe kweeke,
om gruis te eten’t moet voor allen gelijk
zijn. Ik ben nu zelve in 't middels beramen
om eene partij land, die, vage ligt, te
doen ommewerken met eene van die trac-
teurs» om er te kunnen haver en geerste
zaaien't zoün al levensmiddels zijn en bij
«geerstenbrood» zoudt ge ook geen honger
lijdenmaar ‘t zal we! beter gaan of dat wij
peizen.
d'Oorlogsbazen zullen misschien algauw
verstand gebruiken, en elk het zijne geven
de oorlog zou dan algauw gedaan zijn. Dat
is nogtans zoo moeilijk niet dat elk het zijne
heeft en Pietje zijn knikkersieder volk, ie
der land, ieder ras, meester in zijn kot en
van zijne levensbestemming; en daarbij nog
dit: potjen breek, potjen betaal, en die er
schuld in heeft, herstelle wat hij gebroken
heeft. Er is al vele genoeg dat niet meer kan
hersteld worden, te beginnen met die dui-
zende jonge levens van onzeschoone jongens;
en zoo velen in alle landen, welke onschul
dig hebben moeten geslachtofferd zijn op
dat gruwelijk oorlogsaltaar. Maar ’t dunkt
mij dat het gevloekte militarismus op zijn
Pruissensch dezen keer den kop in moet;
waren er geene aanvallers er zouden geene
verdedigers moeten zijn, en waren alle na
tiën als eerlijke trouwe broeders in eene na-
tiëngilde vereenigd, zij zouden aan den wulf
die er kan inkomen, wel zulk eene bolwas-
sching toedienen, dat hij onmogelijk kan
zijn perten spelen, en de fraaie menschen
moet gerust laten. Gave ’t God!
Ik lees in de Stemme van België dat ze
te Rouaen, verledene weke, ’t kluchtspel
«Kolonel Poerpot» gespeeld hebben. Hij en
zijn schalksche ordonnans hebben daar, naar
’t schijnt, de menschen doen lachen, dat de
tranen onder hunnen stoel vielen ;ik zei voor
mijn redenshoe dat die oude sture, maar
mendheid dient behandeld te worden, om
hem op de hoogte te houden, van wat er in
de wereld zoo al ommegaat! Maar ja! ’t zit
min eerbied in dat volkje voor gewezen en
aan kant gezette krijgsmachten of dat er zat
in d’Eessensche droeve jongens en kerke-
klappers voor den witgepluimden en met
goud geborduurden zwijgenden Bijtebouw,
ofte «Suisse», alsook in de onafgerichte gar-
decivieksche boeresoldaten voor hunnen 011-
gepluimden bevelhebber0) Wat wilt ge’t en
is al niet meer lijk over ouds!
’k Verwacht ook altijd eenen brief van u;
ik ben misschien wat haastig, bijzonderlijk
als het zake is van brievente ontvangen.
Ik van mijnen kant schreef u kort vóór Nieuw
jaar. ’k Weet wonder zoo ze daar langs uwe
kanten, ook zouden van Berten gebaren, en
al de brieven in eens te gare geven.... zoo
omtrent lijk de koorzangers deden in den
tijd te «Oostai» die al hunne completen te
gare zongen, ter grooter alteratie van Sophie
Parrein, de stoeltjezetster.
Wij zijn nu hier ten volleji in het noten-
kraken om er olie van te makende noten
gaan hier negen frank de twintiglitermate
het is vele geld en de olie verkoopt men ze
ven frank de liter. Van eene mate noten be
komt men een liter en half oliege ziet dus
dat er met kraken ook al niet vele te ver-
kieskassen is; maar alzoo krijgt ge goede
olie voor het huishouden en het economisch
vraagstuk geraakt eene van de bijzonderste
voor eenen huisbaas, in dezen tijd van kaar
ten en rantsioeneerenze gaan ’n mensch
22
1. Schrijver van Kolonel Poerpot, Frederik Loncke
van Eessen. tot wien dezen brief gericht is heeft im
mers zijn verblijf te Hondschoote.
1Schrijverdezer was Bevelhebbber der Eessensche
Burgerwacht in werkelijken dienst bij de eerste aan
komst der Uhlanen op zijn gemeente.
2. a/ Hoogstade (tusschen Vcurne en Yper...) in den
wandel Oostai genoemd.
b/ Tijdens een Concert door den studentenbond
gegeven in de Kloosterschool, 't jaar 1881 werd eene
bijgevoegde vertooning gegeven waar iedereen zon
der betalen toegang had. Sophie hoorde dat in een
koorzang De Brugsche roep al de zangers door
een zongen. Niet wetende dat het zoo behoorde te
zijn dacht zij dat de zangers aldus zongen om ge
daan te maken met de vertooning. Sophie die op
haar tonge niet gevallen was peisde dat zij moest
de verdediging nemen der arme menschen. Zij stond
recht in de zaal en trok er van deure al luide pro-
testeeren. Ziet ge ’t nu met dat concert voor de
arme menschen. zei ze, die schoone meneeren zin
gen al hulder liedjes te gare om er ter eerder van
af te zijn, 't Is allichte wel genoeg voor ons.»