Engeland gezien door Dixmudsche negen
43
(i) Wilde Chicorei.
en een goê broksken van ons zwijn; en Bloe
me en zijn Fiete kunnen er niet van zwijgen,
dat ’t volk van alhier geen verstand en heeft
van eten gereed te doen, en dat ’t al maar
en is met hun «a la soupe» en citter, en
stinkerskaas en beddez(i)....Wij hebben
hier wel gelachen met dat nachtelijk katten
concert, dat gij ons zoo fijn beschrijft.
Mijn bladje is vol dat ’t wel gaat en
tot een beetje later.
Uw genegen
Rick van de Zarre.
-----
(Eerste Vervolg)
Nu iets over ’t klimaat. Wat betreft hitte
en koude dat is omtrent ’t zelfde als in Bel
gië. Anders is het veel vochtiger en meer
overtrokken lucht. Iets wat wij ook veel
meer hebben hier is mist. Iemand die nog
nooit in Engeland geweest is kan zich daar
geen gedacht van maken. Ge ziet dat opkomen
gelijk in golven en het is somtijds zoo dik
dat ge s’avonds geen stap voor U kunt zien.
Ge zijt juist gelijk omringd van een muur en
menschen die geheel hun leven in de zelfde
straat gewoond hebben, verliezen hunnen
weg als ze soms maar eenige schreden meer
van hunne woonst af zijn en zulks duurt
dikwijls twee tot drie dagen aan een stuk.
Natuurlijk is het bij dage wat klaarder maar
toch heb ik het nog gezien dat wij moesten
licht aansteken geheel vroeg in den achter
noen.
Over Godsdienst en zeden zal ik niet veel
zeggen. Immers, Nottingham is eene groote
stad en daar ik nooit in eene groote stad in
Belgie gewoond heb is het moeilijk om te
oordeelen daarover. Nochtans moet ik be
kennen dat ik in die twee zaken min of meer
bedrogen ben daar ik mij de Engelschen al
tijd voorstelde als veel godsdienstiger en
strenger van zeden dan ik ze gevonden heb.
Ik weet niet of iemand van U nog gelezen
heeft over Puriteinen? ik denk wel van ja.
Ehwel, ik dacht dat al de Engelschen waren
gelijk dezenmaar ’t is verre van dat. ’t Is
zooals Pater Callewaert overlaatst schreef in
de stem uit Belgie: «Engeland is ’t land
van de flirt»
beetje den misdag te vierenmaar dat is al
hetzelfde niet lijk over oudsEn al was het
lente en schoon weder, en al verzetten wij
ons op onze familieachtige manier zoowel
als ’t kon zijn,wij voelden ons ten vreemde.
Ge ziet geen enkele kennisse, geen enkele!
Daarbij de steenen vragen u geld, en ge zijt
blijde, dat ge weder bij moeder zijt, op ’t
laatste. Maar a propos ik sprak daar zoo-
even van kennissen tegen te komen, of men
schen te zien van de streke. Een nochtans
komt mij van tijd tot tijd hier bezoeken, al-
zooalle twee drie maanden, en dat is Bloe
me, de schareslijper van «Ter Eist of De
Reest. Hij was veertien jaar oud, toen zijn
vader, Peê Bloeme, hem een schareslijpers-
kraam in d’handen stopte en hem Frankrijk
in zond, moeder mensch alleen, enkel ver
gezeld van zijn hond, «Bout» die onder de
karre hielp het kraam van ’t eene geweste
naar ’t andere slepend, berg op berg af, stad
in stad uit. Hij kwam in ’t eerste, elk jaar
’s winters naar huis, naar Houthulst om uit
te rusten, en zijn geld op te doen; maar ’t
veranderde wanneer hij gelot had, en bij a-
vonture zijne «Fiete» tegen kwam langs de
fransche bane. Fiete is ook een schareslij-
perskind lijk hij: ze was ook van «Ter Eist».
Ze sloegen dan hunne patente te gare, en
die twee «viazeurs» trouwden elkander; ze
kochten eene meerdere slijperskarre, waarvan
ze ’s avonds het wiel, den steen en de wup-
steerten uitnamen, om van ’t getuig een lo
geerkamer te maken.Zij bezitten nu een knap
peerdeken en een schoon kleen hondjen
Poltje geheeten die alle twee zoo dikke
vet zijn als Bloemens Fiete. En zoo gaat hij
zijn gang, jaar in jaar uit, en dat sedert meer
dan twintig jaren. Hewel die mensch, dat is
hier mijn overkomste. Die man is zoo
vlaamsch gebleven in doeninge, spreken en
manieren als toen hij een jongen was en bij
de Broeders te Houthulst ter schole ging.
De réfugiékens in Frankrijk en Engeland,
die al hun «vlaamsch zijn» verlaten, om hen
met uitheemsche pauwpluimen te tooien, of
ze peizen het, zouden daar les mogen op ne
men. Hewel ja, vriend Freê, dat is hier mijn
overkomsteheel de streke door is het ge
weten dat hij van mijn payie is. Wanneer
Bloeme komt, zet hij zijn karre op het hof,
bij steekt zijn peerd in ’t stal, en ’s avonds
eten wij al te gare rond onzen vlaamschen
pot uit moeders keukenerpels met sausse
der, geloof ik, die in Engeland wonen heb
ben zulks ondervonden. Er is geen twijfel
dat ze buitengewoon goed geweest zijn voor
de vluchtelingen en zulks nog zijn voor de
gene die wat tact hebben. Natuurlijk is die
genegenheid wat verminderd, wat, door den
lange duur en de menige miseriën die ze
zelf hebben, onvermijdelijk is. Daarbij, die
verkoeling is ook in menige gevallen de
schuld zelve der Belgen, die, zooals ieder
een weet, allen geen engels van geduld zijn.
2e Beleefdheid. En daar kunnen wij, Belgen,
over ’t algemeen, een puntje aan zuigen en
geen kleintje. Iedereen, bijna zonder uitzon
dering, is beleefd en welgemanierd zoowel
de lagere standen als de hoogere. Zoo bij
voorbeeld als ze iets vragen zullen ze nooit
laten van te beginnen met als ’t u belieft.
Als ze iets ontvangen, van te zeggen «dank
UAls ze voor U moeten voorbijgaan ver
ontschuldig mijin treins of trams als alle
plaatsen bezeten zijn en er oude menschen
of vrouwspersonen inkomen, de jongeren
staan recht en staan hunne zitplaats af. Aan
schouwburgen en cinemas als er dikwijls
honderden te wachten staan is er nooit geen
hutseling en butseling om eerst ingelaten te
worden, neen, ze staan in eene reke, twee
of drie man breed, en als de deuren open
gaan iedereen begeeft zich op zijn gemak
naar binnen. Als er iemand U komt bezoe
kende mogen U nog zoowel kennen,ze zullen
nooit ongemeld binnen komen doch kloppen
en wachten tot ge komt opendoen. Zoo zou ik
nog vele voorbeelden kunnen aanhalen doch
’t is moeilijk om daarover een juist gedacht
te geven. Ge moet zulks zelf ondervinden,
’k Geloof niet dat ’t Fransch volk dat noch-
thans gekend is voor zijne beleefdheid, daar
aan kan. Stil en gezapig zijn ze ook en zoo
zult ge overal waar er veel volk is, zooals
in openbare plaatsen van vermaak, herber
gen, enz. maar half zooveel gerucht en ru
moer hooren dan in Belgie. Zelfs de kinders
zijn veel stiller en kunnen veel langer gerust
zitten dan bij ons. Zoo bij voorbeeld in onze
kerk in de hoogmis die nochtans een uur en
half duurt is er niet een kind dat roert ge
durende al den tijd.
Niet gauw komen ze ook in ruzie en ge
hoort maar zelden van gevechten. Als het
gebeurt dat ze in onverschil komen dan vra
gen ze gewoonlijk elkaar buiten en boxen
een partij tot dat een zegt dat hij verloren
Een dingen hebben ze hier nochtans veel
meer dan in Belgie en dat is verdraagzaam
heid in zake van godsdienst. Ik heb met ve
len gewerkt die nooit naar kerk noch kluis
gingen, doch nog nooit heb ik tegen den
godsdienst hooren uitvallen, ’k Heb nu en
dan eens eene schimpscheute gehoord tegen
de dominees doch zulks ook maar zelden.
Een ander bewijs van verdraagzaamheid
is dat hier overal ongehinderd gepredikt
wordt in de opene lucht. Zoo ziet ge hier
’s zondags avonds op de groote markt of op
den hoek eener straat groepjes volk staan te
luisteren naar een man die uitleg geeft over
den Bijbel en sommige onder de toehoorders
stellen hem dan vragen over ’t een of ’t an
dere. Soms is er ook een harmonium bij en
’t volk zingt dan ondertusschen godsdiensti
ge liederendoch nog nooit heb ik iemand
gezien die daartegen opkwam. Die niet luis
tert gaat zijn gang en laat iedereen gerust
Merk wel op dat zulks al Protestantsche
predikers zijn. Of de katholieken zoo wel zou
den varen weet ik niet, doch ’k heb geen
reden om ’t tegendeel te denken.
Eene andere eigenaardigheid die ge hier
veel te zien krijgt dat is de Salvation Ar
my» of Heilsleger. Dat is ook een soort van
religie. De aanhangers ervan gaan rond in
de verschillende wijken van stad met een
muziek aan ’t hoofd gevolgd door mannen
en vrouwen in uniform. Ze spelen en zingen
godsdienstige liederen aan de hoeken der
straten en een van hen doet een soort van
sermoen waarna ze rond gaan achter geld
waarmede ze dan armen en gebrekkelijken
helpen. Over de verschillende secten zal ik
niets zeggen, zulks is te hoog voor mij en
wie meer daarover verlangt te w’eten kan
het vinden in de Stem uit Belgie waar eene
uitgebreide en grondige studie daarover ge
geven wordt.
En nu over ’t karakter van ’t Engelsche
volk. Dat is ’t moeilijkste doch ’k zal trach
ten mijne indrukken daarover zoo juist mo
gelijk te geven. Merk wel op, nochtans dat
ik maar kan oordeelen over ’t volk waar
mede ik omgegaan heb en dat ik spreek in
’t algemeen, in andere woorden dat er uit
zonderingen zijn die vallen boven of onder
de gaven en fouten die ik opgemerkt heb.
De Engelschen dan hebben in ’t algemeen
de volgende gaven: ie Goedhertigheid en
medelijden. Alle Belgen, en wij in ’t bijzon-
42