UIT IIET SLOT VAN DANEST. TAFEREELEM Zesde vervolg en einde. VIII. In het voorjaar komen er soms dagen waar do menscli noch aan onheil, noch aan smert of verdriet kan denken. De zwierige natuer schijnt hot onder- maansche in eenen hemel herschapen te hebben. Boo- nieu en planten zijn zwanger van groen loover, kleuri ge bloemen en bekorende vruchten; de vogels dartelen en kwelen in bosschen en velden koeien en schapen huppelen en weiden langs heuvelen en bergende neerstige bieën vliegen gonzend van bioerne totbloeme, en keeren met honig beladen naar hunnen zeemkorf terug; de werkliedenfdoeninkoor hunne machtige stem- meninhet veld weêrgalmen; in een woord allesdoet van geluk en liefde dwalen En op dit heerlijken tafe reel giet de glanzende zon hare gulden stralen. Zoo schoon een dag was het-... Er moest iets bijzonders in Danestsiot plaats hebben. Plotselings was het treurige eenzame kasteel als tot een nieuw leven opgeroepen. Prachtige rijtuigen kwamen gedurig op het voorhof aangereden, en hier-en daar zag men ridders eh edei- vrouwen, in sierlijk gewaad, heen en weêr wandelden. De voormuren van het slot en van het neerhof wa ren met groen loover en geurige bloemen behangen. De knapen en meiden der omstreek hadden hunne ge touwen en spinnewielen verlaten, en liepen vrolijk door de groote dreef van het slot, of zaten koutend op het heerlijke gras-en bloemtapijt, dat zich voor het kasteel openspreidde. Op eens scheen het binnenhof weder ontvolkt, en hadden niet eenige knechten soms haastig heen en weêr naar de stallen getoopen, geen menscli .ware er nog te zien geweest. Op dat QÖgenlijk trappelde eene menigte jongens en maagden op het neêrhof samen, en de andere, die dit zagen, kwamen uit de weide en uit de dreef geloopen, om te weten Wat daar te zien was. Een jongeling herhaalde verscheidene malen een op schrift. dat ginds boven de valbrug te lezen hing Dat God het edel paar In deugd en heil bewaar!! Leve wulfried-Adela Het feest, dat op Danestsiot plaats had, was dus de bruiloft van dén ridder Wulfried de Montreuil met Adela Het was nu reeds middag geworden. In de groote zaal van het slot zaten aan een rijk op- gedischte tafel een veertigtal ridders en edelvrouwen, die allen van vreugde en geestdrift blaakten. Aan het midden der tafel zag men Wulfried met Adela Wat een geluk, wat eene zalige hoop straalde op beider wezens hoe mannelijk en schoon was Wul fried!! en hoe minnelijk en betooverend was Adela!! Recht over het gelukkig paar zat Maehteldde ramp zalige gravin. Kon er nog vreugde pf geluk op haar bè'éhig gelaat zweven men hadde er gezien. Zij deed alles wat in hare magt was, om Wulfried en Adela door droefgeestigheid in hun geluk niette stoo- ren. Ja, zij toonde zich soms vrolijk, en weigerde tot nu toe, niet eens met de overigen den beker te le digen, en hier en daar van de lekkere spijzen te proe ven. - - - -c Beurtelings stonden de ridders1 op en stelden in geestige spreuken heildronken voordan steeg een gerucht van handgeklap, blij geroep, en glasgetik in de zaal op en galmde door de breede gewelven des slots heen. Op eens staat, aan het einde der tafel, een schoone ongeling recht... hij houdt een perkament in de hand, en toondt zich gereed, het edel paar, dooreen gedicht, gelukMe wenschen. Aller oogen vestigden zich op den jongen, ridder.... en 't gerucht stierf in eene plechtige stilte weg. Hij begon met eene vurige aanroeping tot alle nim fen en zanggodinnen, en als waren zij in zwerm, bij zijn gebed, in de zaal toegevlogen, ging hij in geest drift voort Hoort hier, zoo zoet, in Danestwallen De blijde stem der nimfen schallen, Hoort hun gezang, ziet hun gegroet, Wat is uw lot, toch godd'lijk zoet Reine Adela, Hier wierd zijn gedicht onderbroken door een dof gerucht Al de ridders verbleeken en springen ragt Adela laat een gekerm hooren Machtekl zonk als levenloos op den grond De ongelukkige gravin was onder den pijnlijken in druk harer gedachten bezwemen Zij was bij het zien van Adela's geluk in diepe droo- meu weggedwaald Eens zat zij ook zoo hoopvol aan de zijde eens teede- ren bruidegoms.... Eens smaakte zij even zoet genot. Een engel volmaakte haar geluk.... Maar 't wreede noodlot heeft haar alles ontrukt ja voor altijd zonder hoop Deze overwegingen hadden hare levenskrachten overmeesterd en zij was gevallen De zoete vreugd was in eens in een naar gewar ver anderd Haastig droeg men de bezwemene Maehteld naar hare kamer, terwijl een groot getal ridders en edelmannen haar door den gang volgden Eensklaps valt de klophamer drijmaal op de duur des slotsmen opent Een man staat voor den ingang... hij is groot van gestalte... een lange kolder valt in vouwen langs zijne leden hij houdt een jongentje aan de hand, en buigt zich eerbiedig neèr. Op dit zicht wierden al de ridders door medelijden bewogen!Een noodlijdende!en wat schoen blond jongentje, zuchtte eene jonkvrouw,.... misschien hebben zij honger Zij meende het kind bij de hand te gaan nemen, en het te streelen.... maar de vreemde deed een stap vooruit, en zei met geheimzinnige stem ja, gij hebt medelijden met mij.... mij waant gij een bedelaar en toch, ik ben ridder Als viel de bliksem voor hunne voeten, verschrikten de ridders Allen zagen hem verstomd aan... Ja, hernam hij, ik ben ridder En dit is mijn zoon, dien ikHet noodlot heeft mijne trekken uitgeveegd, mijne hairen vergrijsd maar heeft mijne mannelijke fierheid niet kunnen uit- dooven Ik heb geworsteld tegen doodsgevaar en ramp en verwonnen!.... ik heb mijn dierbaar kroost uit de handen der moorders gerukt Graaf van Danest Graaf Jan Heer Graafgalmde verward door den gang terwijl eenieder poogde zijne voeten te kussen, zijne hand te vatten om hem te omhelzen... Ja, edele ridders, ik ben graaf Jan Waar is .Maehteld, mijne dierbare gemalin Leeft zij nog? Waar is zij Onder deze woorden trokken de ridders graaf Jan naar de kamer der gravin, terwijl Adela Robert in de armen drukte en teederlijk zoendemaar Wulfried schoot vooruit in de kamersprong weêr voor den

HISTORISCHE KRANTEN

De Kunstbode (1880-1883) | 1880 | | pagina 3