IJpersch Weekblad. i B RECHT. geheel het land 3,00. voor stad 2,50. OP 500 EXEMPLAREN KUNST- EN LETTERNIEUWS, Zondag 27 Februari 1881. 5 centiemen het nummer. 2dejaarN° 5. DE KUNSTBODE VAN IJPEREN, verschijnt den Zaterdag avond; men abonneert zicli bij Charles Beweerdt, drukker, Rijselstraat, 59, IJperen De prijs van het abonnement is fr. 2-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land.—Alle artikelen, verslagen of mededeelingen moeten vrachtvrij aan het bovengemelde adres gezonden worden. Aankondigingen den regel 5 centiemen. Reklameii den regel 15 centiemen. Insertien bij akkoord aan geringen prijs. Aan een Vlaamschen Dichter. LICHT EM LIEFDE.) Vervolg. Twee uren later. Hendrik, het ruischt vreeslijk in mij; mijn duister vooruitzicht gaat zich opklaren! De generaal heeft ons bijeengeroepen en zendt de vrijwilligers om om Stockhem te bestormen. Ach! zeide'ik 't u vroeger niet? Ach! de vijanden hebben Stockhem bezet!... Wat schrikbaar nieuws! Dat ik de eerste was, die vóórtrad, begrijpt ge; ik zal mijne Dora uit het geweld der vijanden bevrijden: welk goddelijk gevoel is dit voor mij Maar ookik zal moorden op die vreedzame vloe ren! Ik zal dat, schoone, dat stille leven gaan storen; dat leven waaraan ik door zulke innige liefde verknocht lig: kan ik zulks? durf ik het? strijd, plicht Doch in alle geval moet ik het waagstuk volbrengen; ik moet er doorheen. Het zal eene heete, zeer heete (1) Naar het Hoogduitsch van Körners Woldemar. Mijn' teedre Zielsvriendin. De Lucht. Pol. Weet gij wel, waarom mijnheer Zoo keer op keer, De vensterramen opentrekt? Dat is zeker voor de klucht? worsteling zijn: een strijd, hemel, lieve hemel, geef mij toch kracht en mannenmoed! Mijn hartlieve Hendrik, gij zult zeggen, dat ik 't al te dikwijls herhaal maar, 6! dwaal ik?... Ik weet het niet, nauwelijks gevoel ik nog, dat ik leef.... Stel u eens in mijnen toestand toestand, dien ik u reeds zóóveelmalen met al zijne kleuren heb afgeschil derd en wat zoudt ge doen? hoe zoudt ge gesteld zijn? wat zoudt ge beslissen?... Dat de vijand niet onsterk zal zijn, daaraan behoeft niet getwijfeld te worden; dat hij alle middelen, allen oorlogslist zal inspannen om ons, zoo niet heimelijk te overrompelen dan toch in onze posten eenen weerstand eenen weerstand zal bieden!... Hendrik, mijn algoede vriend, vergeef mij de flauwhartigheid, waarin ik thans zweef... Hendrik, ik ben de voormalige, strijd zuchtige, temlooze Lambrecht niet meer vergeef mij! Ach! bedenk het wei, ons troepje is maar klein, en, dat ik andere mannen onder mijn bevel krijg daar aan moet ik zeer twijfelen, vermits de generaal nie mand meer kan missen en ook zijne vóórmannen de eerste, de beste schermutseling tegemoet zien. Alles loopt er op af; van den oogenblik, dat ik u den tegen- woordigen in voller haast toestuur, ben ik wellicht geene uur meer van den strijd verwijderd... Welke plotselinge verandering! Eerst brandde ik rechtstreeks den oorlog in te gaan; en nu, ach! ellen dige, die ik ben!... Ik kan toch niet eindigen vóór ik u aan mijne geliefden herinnere; want, slechts voor hen. leef ik nog. Stel Gust. Mis, baaske! 't is om versclie lucht Te laten in het schoolvertrek De lucht is voedsel voor ons bloed Die in de klas was niet meer goed. Zoohaast ze maar een gaatjen vindt, Dan vlucht zij, als een speelziek kind, Ten huizen uit en op de straat. P. Ja, dat is wel gepraat.. Maar,... al die lucht, waar zit zij dan, Dat ik ze maar niet merken kan? G. O! jongen, maakt des geen verdriet: De lucht, 't is waar, gij ziet ze niet, Maar voelt haar wel. Wanneer het waait En zij u 't onderst boven laait, Die felle wind, dat loeigerucht Met ruk en schok, dat is de lucht; De lucht die rolt en draait dooreen. P. Ha, zoo! ik vat het gansch bedrijf: Wij krijgen dus den wind in 't lijf? G. Wel zeker! Wind of lucht zijn één. Zij komt de borst in, langs uw mond Of neus, en draaft uw' longen rond; Haar zakken zitten volgepropt, Met zekere stof die gij niet kent, Maar die het bloed zoo gretig slokt, Als wij 'ne vette suikermenth. En heeft ze haar korven leêg gedaan, Dan mag zij nog eens wandlen gaan, Langs 'tzelfde poortjen daar ze kwam... P. O! dat is aardig! Zie ik wou Dat ik het ook zoo weten zou. Nu leer ik dapper en met lust; Ik luister goed, 'k ben niet gerust Tot dat ik, zooals gij en Jan, Yan wind en lucht meêpraten kan. Kees. Aan mijn Kempenland. Romance. 'vVat zijt ge schoon met uwe vlakke heide, Uw stille dalen en die zee van zand. Wat zijt ge schoon met uwe groene weide En lommerdreven, O! mijn Kempenland. u vader dien edelen man, dien grooten graaf van Stockhem vóór, zooals ik hem u vroeger afgeschetst heb; verbeeld u die hartlieve, die hoogedele moeder, de gravinne, die thans... ach, ik kan mijnen tranenvloed niet weerhouden die thans in 't slot ligt te zuchten. Zie mijne zielsbeminde, mijne volschoone, deugdzame Dora!... en zeg mij nu eens, het hart op de lippen, of men van droefheid, van innig boezemleed niet zou bezwijken?... Dat mij God bescherme! Moedig zal ik thans mijn verloren geluk weerkoopen! Plicht en liefde roepen mij?... Zoo luidden Lambrechts brieven. In eene bange stemming trok hij weldra, van zijne wakkere schutters vergezeld, naar Stockhem op. Reeds kregen zij de vijandelijke posten in 't gemoet, en vóór dat Lambrecht, zoo als 't zijn plan wasop de hem wel bekende wegen door het heesterbosclije onbemerkt in de nabijheid van 't slot konde komen, rukte hem het vijandelijk korps, dat hem reeds had zien naken of aan wien men zijne voornemens verraden had, moedig op het lijf. De strijd begon. Weldra was men handgemeen; want Lambrechts schutters, alsof zij wisten, dat zij voor de bruid huns hopmans moesten strijden, drongen vreeselijk en woe dend in de gelederen des vijandsmet hunne strijdkol- DE KUHSTBODE Dichter, heerlijk zijn uw zangen Als liet dagen van de zon Helder, rein is uw verlangen Als het water van de bron. Wen ge voor de deugd uw snaren Tokkelt, 't stemmen van uw lied Wijst het menschdom de gevaren Die gij aan de kimme ziet. Wreed aan de ouderen ontnomen Schildert gij het doode wicht Als 't gelispel van de boomen, Klagend, zuchtend luidt uw dicht. Treffend maalt ge 's minnaars liefde, Die zijn teeder liefje wacht Of wanneer hem wanhoop griefde, Hadt ge meelij met zijn klacht. Krachtig, kernvol klinkt uw tale, Schetst ge Waandrens vroeger macht Bijtend is ze voor den Wale Die ons Moederspraak veracht. •Uwe muze duldt geen ruste; Aan verpoozing denkt ze niet 't Mag' uit leed zijn of uit kiste. Als de vogel fluit ze een lied Werker, minnend uwe hoeken, Steeds met moed bespeelt ge uw lier, En vermaak wilt ge niet zoeken In der wereld ijl getier. Smeedt gij op uw kamer 't wapen Dat, den bastaard treffen zal, Zoo hij laffe legerknapen Bijstaan dorst tot Vlaandrens val? Vlaamschgezind zijn is uw leven Tot het welzijn van ons Volk Zoudt ge strijden, gaarne sneven 't Redden uit verslavingskolk 1 Krijgsman, die uw blanken degen Onbevlekt met eere draagt, Toekomst lacht u roemrijk tegen, Wijl ge bastaardij verjaagt (I) Liévlingsdichter, volksverlichter, Waarheidsprekend is uw woord, Dat ons brengt bij Gode dichter En uw vriend zijn hart bekoort Vruchtbaar is lAv denkvermogen Wie, wie stortte in uwe ziel 't Dichtervuur dat zonder hogen In geen rijper nederviel De Onbegonnen, de Ongeborene Was het die u denkkracht schonk, U verkoos als uitverkorene, Waardig van deez'heilge vonk IJperen. G. Rotiers. Ginder langs den heldren vliet, Pronkt het blauw vergeet-mij-niet 't Is daar dat 'k de tuiltjes pluk. Waarmede ik de horst opsmuk Van mijn' teedre zielsvriendin. Ginder aan het donkre boscli, Gloort der rozen liefdeblos. Zinnebeelden ken ik met, Waarmee 'k beter 't hart uit giet Aan mijn' teedre zielsvriendin. Ginder in de groene laan, Weet ik madeliefjes staan. Nooit schenkt zij mij milder blik, Dan wen ik ze in de haren schik Van mijn' teedre zielsvriendin. 'k Hecht haar nu een ruiker bont 'k Gaar er mirt en meibloem rond. Zie, haar oogjes van azuur Tuigen van haar liefdevuur O mijn' teedre zielsvriendin Dadizeele, 13 Februari 1881. G. Callebert.

HISTORISCHE KRANTEN

De Kunstbode (1880-1883) | 1881 | | pagina 1