geheel het land 3,00. IJperseh W eékblad, voor stad 2,50. UfflBRECHT. Zondag 6 Maart 1881. 5 centiemen het nummer. 2do jaar N° 6. OP 5 0 0 EXEMPLAREN. KUNST- EN LETTERNIEUWS. -- DB KUNSTBODE VAN IJPEREN, verschijnt den Zaterdag avond; men abonneert zich bij Charles Beweerdt, drukker, Rijseistraat, 59, IJperen De prijs van het abonnement is fr. 2-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land. Alle artikelen, verslagen of mededeelingen moeten vrachtvrij aap het bovengemelde dres gezonden worden. Aankondigingen den regel 5 centiemen. Reklamen den regel 15 centiemen. Insertion bij akkoord aan geringen prijs. Aan mijne Dierbare Moederuil hinderlijke ge negenheid en erkentelijkheid, eerbiedig opgedragen Moederliefde. ui (I*LICHT Ere LIEFDE Vervolg. Luidsclireeuwend komen Dora en de graaf de kamer binnengevlogen en zinken met de uitroeping broeder, ongelukkige Bruno als levenloos naast het lijk des jongen kampvechters Lambrecht stond als verpletterd eene ijskoude ril ling deed zijne lidmaten krampachtig kraken de bloe dige, de hartscheurende gedachte eenen broedermoord begaan te hebben, had hem door de schrikkelijkste wanhoop verbrijzeld. Door de hulp der toegesnelde dienstboden, kwam Dora een weinig uit hare onmacht terug. Haar eerste blik viel op Lambrecht, en op het bloedige dolkmes... nogmaals stortte zij roerloos op het broederlijk Men droeg haar weg, en de vader, die dit alles tot nu toe met eene doodelijke stijfheid bestaard had, volgde zwijgend. Lambrecht bleef alleen, terwijl de schrik kelijkste gedachten zijn hart vlijmden het geluk, het welvaren der edelste menschen, die hij ooit gekend (1) Naar het Hoogduitsch van Körners Woldemar. had, vernietigd te hebben, Hij hoorde het niet, toen men het bericht bracht, dat de overige vijanden deels neêrgesabekl en deels gevangen waren hij hoorde niets dan verbrijzelende gevoelsschokkingen en gaf zich teenemaal aan zijne droeve smart, aan zijne wanhoop over. Eindelijk verscheen de graaf weder hij was een weinig hersteld en bood den moordenaar zijns zoons stil de hand. Door zijn lijdend gevoel overstroomd, zonk Lambrecht voor zijne voeten neder en bevatte 's vaders handen met warme tranen maar de edele grijsaard trok hem tegen zijne borst: beide weenden overluid, en hunne mannenharten braken in eindelooze smarten los. Toen de graaf nog meer hersteld was, vertelde hij Lambrecht, hoe zijn zoon Bruno in het Fransche leger had dienst genomen, nadat hij zich wegens een twee gevecht had moeten verwijderen; hoe hij hier op 't slot gekomen was, en hoe zij, trots alle aangewende pogin gen, hun lieven Lambrecht daar geenszins vooraf van hadden kunnen onderrichten. De smartvolle graaf zeide nog, hoe Dora aan haren broeder over Lambrecht had gesproken en hoezeer Bruno zich verheugde met de hoop weldra dien lieven vriend zijner zuster te leeren kennen en beminnen. Hoe pijnlijk neep dit Lambrechts hart Als een razende ging hij te werk, en de graaf had moeite genoeg hem liet roode dolkmes uit de handen te grijpen, waarmede hij aan zijne al te groote smart wilde een einde stellen.... Maar in dit oogenblik werden beide als meer en Zucht naar mijne Liefste. Nacht. XII. meer ongerust, toen zij het heen en weer loopen der meiden en dienstknechten van 't slot hoorden met recht vermoedden zij een nieuw ongeluk, Ach Dora, wier zenuwstel docr dit schrikkelijke tooneel zoo zeer geraakt was, lag in doodstrijd Lam brechts wanhoop steeg ten lop hij bad den graaf om Dora nog eens te zien, om zich in dit droevig noodlot niet dieper te vervloeken hij wierp zich voor zijne voeten, en, innig bewogen maar sidderend, stond de vader hem die laatste bede toe, Dora, wier hart nog tusschen afschuw en liefde kampte, was moeilijk te overreden den moordenaar haars geliefden broeders in hare tegenwoordigheid te ontvangen doch, hare schoone ziele, der zaligheid zoo nabij, overwon de oneindeiijke smart, en liet de oneindelijke liefde zegen- pralen. Nopens dat wederzien vinden wij nog bij Lambrecht het brokstuk van eenen briet aan zijn trouwen vriend Hendrik. Hier is hij Hendrik, ik ben vernietigd ik heb het geluk van drie engelen vermoord. Zwaar weegt het bloed op mij, dat ik zoo roekeloos heb doen vlieten, en kokend bruischt de wanhoop in mijne aderen. Hendrik, vloek mij toch nietVreeselijk grijnzen de beelden van 't verleden mij aan;'zij zullen mij nog razend maken waanzinnig ben ik reeds Eene allerlaatste maal heb ik haar gezien, zij, wier geluk ik verbrijzeld heb eene allerlaatste maal ontving ik den blik, die de uitdrukking der oude liefde droeg L Zachtjes murmelde zij I VI lil 'Tï l»Mll DE KUNSTBODE Moederliefde ofzaligmakend woord Aan den schoot van God ontvallen Helder daglicht dat op aarde gloort Immer glansrijk voor ons allen Woord vol zalvend- zoete melodij Vóórsmaak van het eeuwig leven Moedermin van aardschen kluister vrjj, Die een God alléén kan geven Wie, wie acht zich wijs genoeg en sterk Om dat wonder klaar te ontleden 'I Dat geheim van 's grooten Meesters werk, Werk. nooit wel, te veel doorgrond, aanbeden Stout te peilen in het grondloos diep Dat zich uitstrekt voor onze oogen Voor Hem, die de liefde kwistig schiep, Stijge ons dankend lied ten Hoogen O, dat woord moest met een gouden stift Onuitwischbaar, kunstig tevens, In het menschlijk harte zijn gegrifd Als een heiige plicht des levens Wat al bange kommer en verdriet Wat al moeite, wat al zorgen Kost het duurbaar kroost zijn Moeder niet Ziet haar zwoegen van den morgen Immer moedig, soms den ganschen nacht, Zonder klacht noch zuchten loozen, Zich vertrouwend op haar eigen kracht- Slechts bij enkle tussclienpoozen Valt de nijdge slaap haar grimmig aan. Maar zij weet hem 't hoofd te bieden 't Waarde kroost moet boven alles gaan Slechts dan schijnt haar moed te ontvlieden Als haar teeder wichtje op 't krankbed ligt, En geen hoop meer op genezen Haar benepen moederhart verlicht. Ach hoe treurig is haar wezen, Wen het moeilijk, lastig adem haalt 't Moederhart moet pijnlijk lijden Hoe de smart en droefheid afgemaald Die haar boezem wreed doorsnijden Ach hoe aaklig steent en kermt zij nu 't Koortsig zweet leekt van haar wangen.... Moeder beeft, arm schaapje, slechts voor u Eindlyk richt z' haar kranke geest tot God, Want in 't ondermaanse h gewemel Heeft geen stervling deernis met haar lot. Al haar toevlucht, haren troost alléén Op God, bron van goedheid, liefde De gezondheid schenken, kloeke leèn Zal Hij haren teergeliefde Dan, het wichtje betert langzaam voort Thans de hoop niet opgegeven, Hare vuurge bede werd verhoord Moederliefde put nieuw leven Weder valt haar 't slaven'licht. Nu haar lievling is genezen Liefdedronken prangt z'hem nogmaals dicht Aan haar borste, lijk voordezen O, hoe smoorlijk heeft zij hem toch lief! Al zijn pijnen zal zij sussen, Graag hein heeten haren hartedief En zijn koontjes warme kussen 's Werelds pracht en weelde, geld en goed, Voor zijn welvaart wil ze ontberen Offiren haren laatsten druppel bloed Voor zijn heil en deugd en eere Met een engelachtig, taai geduld Kwijt zij stipt haar Moederplichten. Thans dat al haar wenschenzijn vervuld. Moet zij voor geen rouw meer zwichten. Waar genoegen, reine zielevreugd Mag zij onverstoord nu smaken God zal loonen hare Moedervleugel, 't Onheil zijn vervolging staken. 't Onmensch, dat zijn Moeder zielleed baart Door zijn slecht, onstuimig leven Dat zoo laf is en zoo diep ontaard Om haar angstig te doen beven, Wacht een strenge, welverdiende straf, Schande en oneer te allerwegen Godes vloek vervolgt hem tot in 't graf, Doemnis grijnst hem eeuwig tegen IJperen. G. Rotiers. Ik denk aan U, als 't meirde zonnestralen, In rijke kleuren wederstraait. Ik denk aan U, als door de stille dalen Des maantjes licht in 't stille beekje daalt. Ik zie uw beeld verschijnen op de wegén', Waar argeloos de wind speelt met het blad. Ik zie uw beeld wanneer de maagd verlegen Bij nachte siddert op het eenzaam pad. Ik hoor uw stem, als met een dof geschater Het water uit de bron naar boven stijgt. Ik hoor uw stem, bij 'svolgelkens geklater, Ik hoor uw stem, zelfs als het heelal zwijgt. Ik ben bij U, wie durft ons heil versperren Maar och! wat is 'tl een droom is wonderbaar De zonne zinkt dus lachen weer de sterren O waart ge daar. O Liefste waart ge daar Heijst-op-den-Berg. Ph. Caluwaert. Daar rolt een walsjen trillend têer, Weemoedig van den beiaard nêer En twallef ronde hamerschomlen Doen middernacht het ruim doordomlen; Eentoonig in de holle straat, Fluit stil de waker op zijn' maat Nog zit de jongling op 't verdiep, Waar hij reeds menig blad doorliep. Te droomen aan den studiëdisch, Aan wat al waar of roerend is Maar 't weidend lampje zegt hem zacht En kwijnend, dat de rust hem wacht T is nacht

HISTORISCHE KRANTEN

De Kunstbode (1880-1883) | 1881 | | pagina 1