IJ persch SS' eekblad geheel het land 3,00. op 500 exemplaren. voor stad 2,50. QUINTEN METSYS. Zondag 17 April 1881. 5 centiemen het nummer. 2de jaar N° 12. KUNST- EN LETTERNIEUWS. DE KUNSTBODE VAN IJPEREN, verschijnt den Zaterdag avond; men abonneert zich bij Charles Deweerdt, drukker, Rijselstraat, 59, IJperen De prijs van het abonnement is ft'. 2-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land. Alle artikelen, verslagen of mededeelingen moeten vrachtvrij aan het bovengemelde adres gezonden worden. Aankondigingen den regel 5 centiemen. Reklamenden regel 15 centiemen. Insertien bij akkoord aan geringen prijs. De Romandichters. TEIRLINCK - STIJNS. De Vlaamsche dorpsgeschiedenis, vak dat men aan het groot en gelukkig talent van den nationalen Hen drik Conscience te danken heeft, bezit in den laatsten tijd even zoo gemoedelijke beoefenaars in Teirlinck- Stijns, die door hunne Oost-Vlaandersche zedenschetsen Bertha van den Schoolmeester (Brussel 1877) en Frans Steen (Brussel 1878) bij hunne landgenooten zich eenen naam van goeden klank verschaft hebben. Zij verdienen echter ook dezen in wijdere kringen, want het zijn echte dichters en zij beheerschen hun vak met de lichte en zekere hand van den geoefenden kunste naar hun komt het er op aan den innigen samenhang van Natuur en Kunst ter kennis te brengen, terwijl zij beelden leveren voor wie het vaderlijk landschap geene willekeurige versiering is, maar de ware atmosfeer voor de zieltoestanden hunner handelende personen levert. Hoe eenvoudiger hunne schepping zich voor doet, hoe naïever zij hunne karakters ontwikkelen en laten handelen, des te roerender werken zij met de middelen, welke het onderwerp van zelfs hun te bieden schijnt; zij spreken eenvoudig en uit het hart en dus is het geen wonder dat zij in de hart dringen. Deze hardvochtige boer, Baas Colder, die type van den dorpsvrek, die de moeder van zijnen zoon liet sterven van honger, dezen zoon, eenen lammen kreupele, als veehoeder verdrukt heeft en zijne echte dochter, de schoone Lisa, van haar levensgeluk berooven wil, is, sedert Auerbach en Conscience, eene blijvende figuur in de dorpsgeschiedenissen de valsche, roofzuchtige knecht Giers is het ware toevoegsel voor den ons wel bekenden zin en streven zijns heeren en meesters, wien hij van zijnen kant have en goed ontnemen wil. Ook de jonge notarisklerk Bruno Stevers, die zich later als een scheppend muzikant kennen laat, is voor ons geen vreemdeling, evenmin de nevenfiguren des Romans, als bijv. de jonge woesteling Tony, voor wien Colder zijne dochter bestemd heeft. Doch, niettegenstaande al Derde Vervolg. De toonen eener zeer kundig gespeelde luit trokken hen tot eenen hoop busschutters, die zich tot het doel- schieten verzameld hadden. Een aantal burgers, in zwarte zondagkleedij, stonden in een met sparretakken opgesierde tent, rond een jong en wel gemaakt mensch, die zoo even een stuk op de luit uitgevoerd had. Het scheen dat het maar eene verpozing van het doelschie- ten was. Thans vatte hij weder het vuurroer. Ho, ho, Metsys riepen de overige busschieters. Hij zal er ons weder van gaan geven. Neem ons toch niet alles van voor den neus gij hebt reeds het meeste deel der prijzen weg Metsys dacht Margareta dat is de naam van den flinkschen smid en zij richtte hare blikken op merkzaam naar den busschutter. En waarlijk, hij was lietOok hij, ontwaarde haar op het oogenblik, hij staarde haar aan als een verschijnsel, zijne hand beefde, hij moest het vuerroer laten zinken, en nauwelijks had hij bezadiging genoeg om het neder te leggen en te zeggen dat hij niet schieten kon. Wat overkomt u, mijnheer Quinten riep een bedaarde oude man, krijgt gij zwijmelingen gij zijt immers gansch rood en wit geworden die herinneringen aan 't reeds bestaande, bevallen de personen der dichters ons, daar zij als karakterschil dering uit het leven gegrepen zijn, daar echte werke lijke menschen in waar ongekunsteld voelen en handelen ons te gemoet treden en daar de tragiek en de ontknoo ping uit hun innigste zijn en denken voortvloeit. Het heroïsmus van den armen veehoeder Dirk, die Bruno en Lisa slechts hierdoor te vereenigen weet, dat hij de laatste zoo arm maakt als haar geliefde het was, en ten slotte de hoeve van Baas Colder in brand steekt, heeft als grond de gansche lijdensgeschiedenis van dit braaf, maar door Colders wreedheid erg verbitterd gemoed, en dezelfde jongen, clie zoo onwetens de roof zucht van den knecht Giers in de hand werkt, sterft aan de gevolgen van doodelijke wonden, die hij, het vee van zijnen natuurlijken vader willende redden, be komen heeft. Dat Bruno, die kort vóór den brand be merkt werd en zelfs de eerste toebereidselen voor het blus§chen leidt, door Giers als brandstichter verdacht kon gemaakt werden, terwijl een oogenblik rustig na denken aan de boeren het uitzinnige hunner handelwijze had moeten toonen, is een bewijs hoe juist de verhalers het karakter van den landsman nagevorscht hebben immers een diep ingeworteld mistrouwen jegens alle studeerenden behoort tot zijne grondtrekken en voorzeker vooral op den zwaren, vetten bodem van Oost- Vlaanderen. De snel over Giers stortende Nemesis is even getrouw der werkelijkelijdheid afgeluisterd de booze knecht vertrouwt het gesloten geld aan het water der gracht, doch bij het ophalen van den schat verliest hij het evenwicht en komt om. De ondoorgron- grondelijke domheid, welke achter iedere boevenstreek schuilt verheft zich met tragikomische klaarheid uit de beschrijving dier katastroof, welke den wakkeren Bruno weder eer en aanzien brengt, ja hem tot onder werp eener ovatie der dorpelingen maakt, doch daaren tegen den veldwachter, die het lijk met het geld uit het water optrekt, eene duchte verkoudheid bijbrengt. Dirks dood en het vinden van het lijk van Giers hebben eindelijk Baas Colders hart geroerd en hem betere ge dachten ingegeven. Zoo is dan een vroolijk huwelijk der verliefden het slot van liet boekje, dat de gerechtig heid bevredigt en, zoo origineel is het in de ontwikke- Drink: een teug, sprak een tweede, en hij bracht den bedwelmden jongeling een glas wijn. Nu had zich Quinten weder hersteld, hij zag op het was geen droom, de betooverende verschijning stond nog op dezelfde plaats, het dacht hem eene verwarring, die hij vroeger bemerkt had, op haar gelaat te ont waren, hij vatte het vuurroer. Zij, die hij in stilte als een heilige aanbad, was nu bij toeval hier naartoe ge leid, en ging zien dat het den nederingen vergeten jongeling ook niet gansch aan edele behendigheid man gelde hij spande hij mikte zijn blik was door Margareta op de schijf begeleid de bout vloog weg en... Vivat, vivatweerklonk hetmidden in het zwarte Quinten Metsys draagt den prijs weg Een purperrood glom op 's jongelings gelaat. Het volk juichte en klakte de handen. Men bracht de schijf aan, waar de bout nog in vast hing al de schutters prezen zijne kunst. Ook De Brindt was genaderd, hij dacht aan zijne jongelingsjaren en aan menig dergelijk vermaak. Zijne dochter stond nevens hem, en thans voor de eerste maal, ontmoetten zich de blikken der jonge lieden een wederzijdsch blozen maakte lien te vens verheugd en verlegen. De Brindt sprak nóg eene wijl met de burgers, en vernam van hen, dat de behen dige busschutter dezelfde was die zich in zijn werk onderscheidde, en liet beroemd traliewerk op de markt- plaets vervaardigd had. Aan De Brindt was dat werk zeer wel bekend, en hij wist het naar weerde te schat ten. Met een vriendelijken lach en eenige eervolle woorden, nam hij van den jongeling afscheid, en ver wijderde zich met zijne dochter, om bij andere groepen ling aangelegd, niet tot zijn nadeel aan menige der schoonste plaatsen der schrijfmanier van onzen Berthold Auerbach denken doet. Trauttwein von Belle. De Banneling. Mijnen vriende J. D. W. de spelen en dansen naar te zien. Alom zag men vreugde en vermaak ook de toeloop was groot De Brindt vond weldra bekenden, die allen in den schoonsten opschik, met vrouw en dochters, zich bui ten de stad waren komen verlustigen. Zij vielen weldra in een gezelschap, men zette zich onder eene tente aan tafel, men at en dronk, lachte en praatte tot tegen den avond. De Brindt had onder al deze verstrooiingen weldra zijne ontmoeting met den jongen smid vergeten, uit liet gedacht van Margareta verdween de jongeling met zijn muziek niet meer, en nog veel min zijn rood worden, en de blik dien hij op haar gehecht had. Zij hield niet op in zich zeiven te onderzoeken, wat toch de oorzaak zijner verwarring raocht geweest zijn, daar hij bijna zijn roer niet spannen kon en toch een meester stuk uitvoerde. Maar eene geheime stem, die immers in de borst van elk meisje klinkt deed haar maar al te goed deze vleiende teekenen verstaan. Maar, dacht zij, hij, een arme smidsgast, en ik, de dochter van den aanzienelijken en rijken schilder En deze oogenbiikkelijke overweging was toereikend om haar al het tegenstrijdige dezer betrekking te doen bevatten. Zij deed haar bést om het beeld van den jon gen schutter uit haren geest te bannen, dat er zich steeds indringen wilde. Den anderen mergend ver scheen hij [in de smis niet, noch den overmorgend, noch den derden morgend, want zijne moeder was ziek; en den vierden dag was het haar een soort van verras sing, als zij hem weder voor het aambeeld zag staan. Hij is toch schoon gewasschen, dacht zij. En in zijn M KUNSTBODE (ROMANCE.) Gij, blanke tortel, beeld der teêre smarte, Die als een vlokjen 't zuiden tegensnelt, O voer 't verlangend zuchten van mijn harte, Tot haar, wier englenbeeld mijn' ziel omknelt Streel haar zoo zacht en zoo weemoedig tevens Kir haar in 't oor, hoe Lente en Liefde praat, Hoe al wat voelt de wellust smaakt des levens, Terwijl alleen.... haar minnaar sterven gaat De bloemenkrone Ontvalt der schoone, Eer d'heilzon nog heur konen heeft bestraald Zooals de winden Heur blaan ontbinden, Zoo waar ik heên waar nimmer Lente daalt. Herinner haar het koortsig krimpend stenen, Dat mij de borst ontwelt, wen 't koeltje rust; Zeg haar boe 's nachts, door woel'ge droomen henen. Haar toverschim mij zalig-tergend kust.... En hoe ik wanklend, somber en verlaten, In 't maanlicht bij de wilg welhaast mijn graf Te weenen zit, daar we eens zoo minnend zaten, Toen men er zich en hart en leven gaf. Mij bloeit vergevens De jeugd des levens Zooals de olijf in 't barre Noord verplant, Doen heimatspijnen Mijn' krachten kwijnen Ik mis een hart 'k verloor een Vaderland. Zeg haar hoe 't scheidingsuur mijn' ziel doorgriefde Hoe 't duister oog geen enkle straal meer blaakt Hoe op mijn wang, de rozenlach der Liefde

HISTORISCHE KRANTEN

De Kunstbode (1880-1883) | 1881 | | pagina 1