geheel het land 3,00.
Upersch Weekblad.
voor stad 2,50.
QUINTEN METSYS.
L
OP 500 EXEMPLAREN
KUNST- EN LETTERNIEUWS.
STADSNIEUWS.
Zondag 15" Mei 1881.
5 centiemen het nummer.
jaar N° 16.
2de
DE KUNSTBODE VAN IJPEREN, verschijnt den Zaterdag avond; men abonneert zich bij Charles Deweerdt, drukker, Rijselstraat, 59, IJperen
De prils van het abonnement is fr. 2-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land. -Alle artikelen, verslagen of mededeelingen moeten vrachtvrij aan het bovengemelde
adres -ezonden worden. Aankondigingen den regel 5 centiemen. Rekiamen den regel 15 centiemen. Insertien bij akkoord aan geringen prijs.
Ruiters Optocht.
Zevende. Vervolg.
Eventwel, antwoordde de andere, hebben het groote
meesters ook niet versmaad, zich op de bloemen en
toevallige versierselen vlijtig toe te leggen en daardoor
bewezen dat zij aan deze schijnbare toebehoorten geen
geringen prijs hechtten. Sta mij toe het gezag van een
groot man voor mij in te roepen. Van Eyck, ach! ik zie
het uw oog vonkelt bij den klank van dezen naam,
even gelijk eene zon, die in het diepste van mijn hart
schijnt op te gaan....
Ter zaak, lieve meester, onderbrak De Brindt.
Welnu, gij kent Van Eyck's schoone tafereelen;
hebt gij zelf de pracht, den rijkdom en overvloed van
bloemen en edelgesteenten niet moeten bewonderen
waarmede de goddelijke meester, als 't ware zonder
opzet, eenen straalkrans rond zijne beelden heeft ge
spreid, die in zijne verbeelding geschapen en ons door
zijn penseel voorgesteld zijn. Schijnen u zijne gesteenten
niet als bloemen te ontluiken, en zijne bloemen niet als
edelgesteenten, kleederen en draperijen te versieren?...
Ach, zwijg toch! om Gods wil, met dat ijdel
gezwets, meester De Bos, zoo de bloemen en sieraden
voor u de grootste waarde hebben op de doeken van
Van Eyck, dan hebt gij waarlijk den grooten meester
nog niet begrepen. Maar hoe staat het, haddet gij niet
eenen brief voor mij van uwen vader?
Hier hebt gij hem, antwoordde De Bos met aan-
VI.
Onze feester.
Kinderkoor.
drift, en haalde zeer bevallig een pakje uit zijnen bin-
neozak, dat met een zijden draadje was toegeknoopt.
Ik had voorgenomen er u zoo dadelijk bij mijn intreden
van te spreken, maar eerst had de ontmoeting met de
grove smidsgasten mijnen geest in verwarring gebracht
en later hield ons gesprek over zoo aantrekkelijke
voorwerpen mijne aandacht geboeid.
Na dat De Brindt den brief haastig geopend en met
vluchtigen blik de eerste regels overloopen had, sprak
hij:
Uw vader schijnt over uwe inzichten zeer te
vreden.
Hij acht het zich tot de grootste eer, daar twijfel
ik niet aan, mijn geluk in deze verbintenis te vinden.
De schoonheid en bevalligheid van juffer uwe dochter,
uwe goedheid en uw talent die mij op den weg der
kunst zullen voorthelpen, hetgene ik alles aan mijnen
lieer vader niet verzuimd heb te melden, dit kon niet
anders,zeg ik dan zijnen wenscli vergrooten van eenen
band gesloten te zien waarvan het geluk zijns zoons
afhangt. In een bijgevoegd brieije houdt hij mij vóór
mij in alles, ten opzichte van kontrakten en huwelijks
goederen, naar mijn minnend hart en uw vaderlijk
goedvinden te schikken.
De Brindt had onderwijl den brief van den ouden
koopman doorloopen en vond den inhoud er van zoo
aanneembaar als redelijk.
Nu, zoo zullen wij gaan in onzen schik komen,
zeide hij: en ik denk wel dat Margareta ook zal tevre
den zijn Hoe staat gij met haar, meester Johan? Hebt
gij reeds vandaag met haar gesproken?
In het geheel niet, antwoordde de schilder; en ik
moet oprecht bekennen dat het gedrag van juffer uwe
dochter niet geheel en al is, zooals ik het w'enschte en
De leden van den Kunst-
worgen, hebben Zaterdag,
en Letterkring Rust
7" Mei, eenen buitenge
wonen avond doorgebracht, eenen avond die bij hen
eene menigte zoete herinneringen zal verwekken. Zij
hebben de eer en tevens het geluk gehad den verdienst-
vollen oudheidskundige R. S. in hun midden te ont
vangen.
De nog jeugdige, maar vernuftige spreker handelde,
in eene zoo gezonde als krachtige taal, over de geschie
denis der muntenkunde in ons Vaderland. Hij toonde
op eene zeer behendige wijze de manier, waarop de
eerste munten in Gallië werden ingevoerd door het ont
staan van Marseille (600 v. J.-C.) en het innemen van
den tempel van Delphes door Brenn opperste der
Bolgs. Dan onderzocht hij den toestand der geldspeciën
onder het Romeinsch beheer en haalde eenige wijzen
aan, toen in voege, waarop zij vervaardigd werden.
Onder de Merowingers bestatigt men eene groote
verandering. Men vindt slechts gouden stukken van
dien tijd. Volgens allen schijn was het uitgeven van
geldwaarden rechtstreeks in overeenstemming met de
ontvangst der grondbelastingen. Die munten zijn een
ware spiegel van het Merowingersch tijdvak, waar
twee tegenstrevende godsdiensten over elkander staan.
Pepyn de Korte (Karolingersch tijdvak) bracht het zil
ver in omloop, en onder Karei den Grooten doet de
Italiaansche graveerkunst zich m de munten gevoelen.
Onder Karei den Kale verspreiden de munthuizen zich
in België, onder andere te Bastogne, Brugge, Chièvres,
hoopte. Niet dat ik in ernst vrees haar te mishagen
neen, ik mag, God lof? zonder mij te roemen, zeggen,
tot nu toe, bij het schoone geslacht nog niet ongeluk
kig geweest te zijn, en ook wanhoop ik geenszins door
een straaltje mijner liefde den schijn van onverschillig
heid en achterhoudenheid te doen verdwijnen, die uw
bevallig dochtertje opzettelijk ten mijnen opzichte aan
neemt. Doch, om de waarheid te zeggen, word ik van
haar niet bejegend, zoo als ik van de juffers gewoon
ben en, zoo ik vermeen, in mijne omstandigheid te
mogen vorderen van een meisje voor wie ik mij ver
klaar.
De Brindt zweeg en schudde het hoofd, maar De Bos
nam er geen acht op en ging voort met in den schijn
van bescheidenheid zijne verdiensten te roemen, en kon
niet genoeg zijne verwondering uitdrukken over den
wederstand van Margareta.
Wees niet bekommerd, onderbrak De Brindt zijné
klachten. Ik zal gebieden en Margareta zal gehoorza
men; het is hier geen gebruik dat de dochters in derge
lijke zaken eenen wil hebben. Het ontbreekt haar aan
ondervinding en oordeel, ook zou het voor haar niet
geraadzaam zijn mijnen wil te wederstreven. Wat u
betreft, jonge heer, ik zou u raden met min zelfsbe-
trouwen te werk te gaan en liever te onderzoeken hoe
gij het meisje behagen kunt; want strengheid, harde
strengheid zou ik toch niet geerne ten opzichte van
mijn eenig kind gebruiken.
De Bos neigde zich glimlachend en sprak:
Ik zal, waarde vader, op hoop veroorlof ik mij
u zoo te noemen uwen raad te baat nemen, het zou
nog al zeldzaam moeten in zijn werk gaan zoo het juist
hier tegensloeg.
De Brindt had gedurende deze laatste woorden ziin
DE KUNSTBODE
Nog week de nachthet Oosten i
Voor 'tjonge licht zijn' poorten open,
En daar kwam reeds op veldhoornklank,
Het marschbevel door 't kamp gevlogen.
Zoo rolt bij zomer avondgloed,
l)e donder langzaam in de verte,
En brengt aan 't afgematte veld
De hoop eens zacht.en regens mede
Zco blij ook deed die fiere toon,
Het hart der dappre krijgers trillen
Die toon op d'aam der morgenwinden,
'T strijdzuchtig speeltuig uitgevlucht.
En door de harten bruist het bloed,
En 't pantser wordt der borst te enge,
En hunkrend wacht de kloeke schaar,
Op 's veldlieers woord vooruit te snellen.
De vlag van elk gelid ontrolt
Zich kronklend boven vederbossen,
En op die roembanieren spert
De zegeleeuw zijn klauwen open
De dag rees op rees statig op.
Uit 't diep der eindelooze vlakte
En maalde Aurora's rozenheeld
In helmenspiegels en kurassen.
Waaruit de gulden zonneblik
Een stralengloed welhaast deed spranklen,
Ringsom en duizendvoud herkaatst
Men zou 't van verre een' woudbrand heeten
Het vurig strijdros briest en schudt
Zijn rinklend tuig en 't klettrend wapen.
En 't machtige commande woord
Gelangt nog slechts verdoofd ter oore
Voorzichtig als de veldheer is,
Ducht hij des vijands hinderlagen,
Want zie daar vliegt op zijn bevel,
Ben lichte ruiterstroep daarhenen,
En in de verte ziet men reeds
De zwarte drom de voorwacht zweven,
Die eiken dwasrpaal der Natuur,
Met reuzenkracht omver zal rukken,
Geen kuil te diep Hij wordt gevuld
Te dicht geen boscli't wordt neêrgeschoren
Vooruitzoo klinkt het hoofdgebod,
Vooruithet galmt van rang tot rangen,
De'geest der vlakte beeft verschrikt
En antwoord met een dreunend zuchten
En doffer bromt hij daavrend voort,
Als kon de grond dien last niet dragen
De hoefslag stuift het zand Vooruit
Het heer glijdt sneller dan de winden
Zoo breekt de hoog gezwollen golf
Eens reuzenvloeds zijn' zwakke boorden,
En stort in woeste razernij,
Vergelding uit in stad en velden
--- Het steune kloek, des vijands rot.
Het steune kloek --- Vooruitwij komen
- Ons hemt geen walgracht, ons geen vloed
Geen bergen die wij niet bestijgen
Ons stuit geen ondoordringbaar woud.
Geen sperenrei, geen muur van ijzer
Wij komen komen onze vlag
- Zal met ons door zijn rangen booren;
Zij dringt met ons door storm en vuur
Ter glorie heen!Zij vah niet eerder,
Dan als de laatste van ons all'.
In 't stof zijn' laatsten zucht zal loozen
11. D.
KINDERPOËZIE.
1.
Onze Meester is de man,
Die ons veel goeds leeren kan
Hoog staat hij bij ons in eere
Hij is over ons voldaan.
Als wij naarstig en goed leeren
O, wat vreugd naar school te gaan.
2.
Wij verhoogen zijn gezag
Door ons deugdzaam, vroom gedrag
Hij die als een goede vader
Steeds beoogt ons waar geluk,
En ons lief heeft al te gader,
Blijv' gespaard van wee en druk
IJperen.
3.
Als de bede van een kind,
Bij u, o God toegang vindt,
Schenk gezondheid, heil en vrede
Aan den leider van ons jeugd,
En hierna in 't zalig Eden
't Eeuwig loon voor zijne deugd.
G. Rotiers.