STADSNIEUWS. Het treurende Meisje. (Naar het Hoogduitsch.) De slimme Buit. (Aan een hekelzuclitigen beoordeelaar Vredelied. Ma een Lentevlaagje. Redevoering van den heer Conscience, Ziehier de vertaling der redevoering van den heer Hendrik Conscience, in de koninklijke academie uitge sproken Mijnheeren, het zal u misschien vreemd voorkomen dat een vlaamscli schrijver, als zoodanig geroepen tot de eer om hier in dit midden het woord te voeren, zich in het fransch uitdrukt. Ik heb inderdaad lang geaarzeld alvorens er toe te besluiten, om mij in uwe tegenwoordigheid van eene taal te bedienen, In welke mij de letterkundige onder vinding moet te kort schietenmaar aangezien mijne redevoering vooral bestemd is om verstaan te worden door de personen die weinigof niet met het vlaamscli hekend zijn, kon ik enkel verhopen mijn doel te berei ken, als ik mij aan die noodwendigheid onderwierp. Gelieft mij dan, ik verzoek het u, met groote toege vendheid te aanhooren. Het werk dat ik mij voorstel u te doen kennen is eene schets, zoo vluchtig mogelijk, van de geschiedenis en de stichting der vlaamsche letterkunde, vooral sedert onze staatkundige vrijmaking in 1830. Reeds in de eerste eeuwen der kristelijke tijdreke ning, toen de talen van vele groote volken nog niet uit de versmelting van het latijn met de volksspraken wa ren opgestaan, had het vlaamsch (het dietsch) reeds zijne dichters, waarvan eenige werken, zoo als Goe- droen, Hildebrand, Bieioulf en Heiland, tot op onze dagen zijn overgebracht. Die letterkundige werkzaamheid werd onder Karel- de-Groote en zijne opvolgers voortgezet, want uit dat tydvak zijn er ons eenige schoone riddderromans over gebleven. Doch de ware vlaamsche letterkunde, die welke hare ingevingen rechtstreeks uit het volk puttende, zijne zeden afschildert en zijne gevoelens, smart en hoop ver tolkt, ging voor ons slechts aan bij de verschijning, in 1180, van het prachtige en levensvolle dichtstuk Rei- naert de Voseen meesterstuk van beschrijvende poëzie, sierlijken stijl, bijtenden geest, volkswijsheid en burgermoed, vertaald of nagevolgd door alle germaan- sche of Scandinavische volken. Te dien tijde, onder de bescherming van nationale vorsten, vooral gedurende de zoo lange regeering van Filips van den Elzas, zag men op den vlaamschen grond die vrije gemeenten verrijzen en zich ontwikkelen, wier nijverheids-voorspoed en volksmacht, benijd of betracht werden door de volken, die nog onder het juk van het feodale lijfeigenschap waren gebogen. Maar dewijl liet ontstaan der vlaamsche gemeenten en het verschijnen eener onafhankelijke Burgerij, het oppergezag der heeren bedreigde, moesten deze, ten prijze van de grootste opofferingen, de nieuwe klasse pogen te versmachten of terug te drijven, aangezien ieder barer stappen in de baan des vooruitgangs, eene vermindering der feodale macht was. De koningen van Frankrijk, de erkende opperhoof den en verdedigers dér ridderschap, namen natuurlijk plaats aan het hoofd van die beweging, die strijd voerde tegen burgerij en tegen vlaamsch. Na eenige bloedige oorlogen, van tijd tot tijd door de kruistochten onderbroken, overweldigde koning Filips- August, in 1205, de erfgenamen van het graafschap Vlaanderen, Johanna en Margaretha, om ze aan het hof van Frankrijk op te voeden en haar uit te huwelij ken aan heeren van zijnen keuze. Zoo zullen onze graven voortaan vreemdelingen zijn, onbekend met de vlaamsche taal, vijanden onzer volks vrijheid, verachters van onze nationale zeden en letter kunde. Gwyde van Dampierre, een fransch heer, werd onze graaf door zijn huwelijk met Margaretha van Vlaan deren. Vriend van vermakelijke minne-histories gai savoir), riep hij de fransche minnestreels tot zich, over laadde hen met gunsten en betuigde slechts onverschil ligheid of verachting voor de vlaamsche dichters, Hij legde het gebruik van het fransch als hoftaal op, en werd de vooruitzetter van dat noodlottige stelsel, dat onze vorsten vreemdelingen maakte voor hun volk en vijandig aan alles wat cns nationaal karakter uit maakte. Helaas, die onnatuurlijke toestand heeft tot op liet einde der verleden eeuw voortgeduurd! Tijdens de regeering van Gwijde van Dampierre leefde in Vlaanderen een der grootste schrijvers der XIIIe eeuw, Jacob Van Maerlant, dien zijne tijdgenoten en opvolgers noemden den vader der dietsche dichters altegader. Zijne groote dichtstukken, ten getalle van ongeveer tien vormen ih hun geheel een inderdaad reusachtig werk. De tegenwoordigheid der vreemde minnestreels aan het hof die Van Maerlant verteller van loghen en boerden noemt en zijn haat tegen de verdichtsels, welke zoo overtollig in de ridderromans voorkomen, dreven hem ongelukkiglijk te verre in de terugwer king. Al zijne werken zijn leerdichten, en hebben niet ten doel het volk en zijne verzuchtingen af te schilderen, maar wel het onderwijs van nuttige dingen dit getui gen de titels van zijne werken, onder welke men vindt de Rymbybel, Spiegel Historiael, der Nature bloeme, Van den lande over see. (Vervolg bij naaste). Maatschappij van Onderlingen Bijstand. De jaarlijksche openbare zitting dezer voortreffelijke Maatschappij had, verleden zondag, om 10 j2 ure 'svoor middags, in de repetitiezaal der Pompiers, ten Stad- huize plaats. Boven een groot getal leden en eereleden, troffen wij er verscheidene gemeenteraadsleden, alsme de eenige voorname ingezetenen onzer stad en de onder wijzeressen onzer gemeentescholen aan. Nadat de heer secretaris lezing had gegeven des ver- slags der werkzaamheden des verloopen bestuurjaars, en de heer schatbewaarder den geldelijken toestand der schatkist had doen kennen, verleende de lieer Voorzit ter het woord aan den heer X.die eene zeer belang rijke voordracht hield over; "Het Onderwijs en de Op voeding der Meisjes De achtbare spreker, die voor de eerste maal in het publiek als conferancier optrad, kweet zich tot elks voldoening van zijne taak. Stond hij hij ons, sinds lange jaren, ais een der verdienstelijkste onderwijzers onzer gemeentescholen bekend en had den wij hem in den Kunst en Letterkring' dezer stad als overtuigd vlaming, die zijne moedertaal niet slechts met hart en ziel is toegedaan, maar ze daarenboven nog op uitstekende wijze weet te schrijven, leeren waardeeren, dit maal leverde hij ons het bewijs dat hij, door onvermoeibare studie, opgewassen is om zich met gunstig gekende vlaamsche redenaars te meten. Het zou ons te ver leiden, moesten wij deze uitmuntdende voor dracht in haar geheel ontleden. Vergenoegen wij ons met te zeggen dat de behendige conferencier zeer gepast de middelen aanwees, welke dienen aangewend te wor den om aan het meisje van den vlaamschen werkman, van zijne prilste jeugd af, liet geestesvoedsel te ver schaffen; kortom om zijne zedelijke verstandelijke, en stoffelijke welvaart te verzekeren. Daartoe zegde hij ie vecht, is eene goede opvoeding en een degelijk onderricht onontbeerlijk, allernoodzake lijkst. Wijders gaf hij nog eenige breedvoerige wenken over de manier op welke er dient te werk gegaan te worden om van onze dochters, verstandige en handige huismoeders te vormen. Onnoodig te zeggen dat de ta lentvolle spreker meer dan eens luidruchtig werd toe gejuicht en hem, bij het verlaten van het spreekge stoelte, een daverend, langdurig handgeklap ten deele viel. Ook kwam men uit alle hoeken der ruime zaal toe- geloopen om hem gulhartig en ongeveinsd geluk te wenschen en hem, op vlaamsche wijze, broederlijk de hand te drukken. Elk was het eens te verklaren dat hij als welsprekend conferencier, voor geene vreemde sprekers hoeft onder te doen. Niets anders meer aan de dagorde zijnde, verklaarde de heer Voorzitter de zitting gelieven. Reistor. Maandag 11. heeft buiten de Rijselpoort bijna een droevig ongeluk plaats gehad. I)e lancier D. kwam met zijn schadron terug van een uitstapje. Zijn paard, Het eikloof suizelt, de wolken vliên Wie zou aan den oever het maagdlijn bespiên Hier breekt zich de golfslag met kracht, met kracht. En zij zucht zoo beangst in den duisteren nacht. Wijl tranen haar oogjes omzweven Mijn hart is gestorven, het Heelal treurt, Sinds de hoop in de verte geen baken bespeurt. Roep, zalig Verscheidene, uw kind uit druk. 'K heb volop genoten het aardsche geluk Ik smaakte de liefde en het leven - Al vloien er tranen uw' konen ter neer, Toch wekken uw klachten de dooden niet weer; Doch noemt mij den balsem voor't kwijnend gemoed, Na den zoeten vervlogenen liefdegloed, 'K wil hem uit den Hemel u schenken Laat. rollen uw' tranen als parelen neer Uit het doodstille graf rijst de Liefde niet meer De lavendste troost voor een treurend gemoed is, aan den verzwondenen liefdegloed, u Bij klachten bij zuchten te denken... J H. D. Piet Verhammen kreeg 't jaar Dertig. In den krijg een ooge kwijt En toch zag hij onbermhertig, Met zijn ander oog, vol nijd Op een' armen bultnaar neder, Die eens met het schoone weder Ging in't veld'nen uitstap doen. Zeg eens, schilpad, vroeg hij toen, Waar zijt gij zoo vroeg aan 't loopen, Met uw' kas zoo hoog gevuld Gaat gij menschenvleesch verkoopen Vriendschap, sprak de slimme bult, Gij zijt heden laat ontkropen Wilt gij eens mijn doel bespiên. Trek uw ander venster open, Gij mocht soms wat klaarder zien Kees. KOOR. De blijde maar d mr'loopt het gansche land 't Is vreê 1 Gestaakt wordt 't doemend menschen schieten! TruimfTruimfklinkt het ten allen kant Verbrijzeld is thans de overeeuwsche band 't Onschuldig bloed zal nutloos niet meer vlieten 't Is vrée Wij zingen van den zoeten vreê Nu allen meê Ja, ja, 't is vreê I Wij zijn als 't schip in veilge reê 't Is vreê Hoezee Dit woord heeft geklonken van monde tot mond, Het schijnt als door hemelsche geesten verkond, Het vredeverbond. Eenieder heeft genot in vredestijd De werker krijgt het loon van deugd en vlijt Hij stemt een vroolijk liedjen van den vrede, En heel 't gezin neurt uitgelaten mede De moeder blijft van angst en kommer vrij De zoon staat zijn bejaarden vader bij Genoegen smaakt de man bij zijne vrouwe Hun woning wordt gespaard van druk en rouwe Ten Hooge stijgt hun vuurge beê Tot uw behoud, o zalvend zoete vreê De welvaart groeit en bloeit alom Daarom, o zalvend zoete vreê Behoeder van ons heil, wees wellekom I 't Is vreê Wij zingen van den zoeten vreê Nu allen meê Ja, ja, 't. is vreê Wij zijn als 't schip in veilge reê 't. Is vree Hoezee IJperen. G. Rotiers. Uit de onuitgegeven liederen mijner jeugd.) Als een zegen Veel de regen Op natures vruchtbren schoot En nieuw leven Werd gegeven Aan al 't geen der Lente ontsproot. 't Alle kanten Boomen, planten Zijn hersteld in groen!e en pracht Blaren, bloemen Juichend roemen Zoetes regens wonderkracht Na het vlaagje Is het haagje Zoo verkwikt in zijnen dos Zie zijn takken Nederzakken En zoo zwanger, vei en los. Ook ter wegen Heeft de regen Koel het vlugge zand gebluselit En de menschen, Lijk zij wenschen, Zijn van stuivend zand gerust Komen. Hoor hoe 't water Met geklater Door de beekjes henenbruischt En al vluchten, Diepe zuchten Ons zoo lief in de ooren suist. Haar de vooglen 't Dal begoochlen Met hun zoet en klinkend lied Hoor ze kwelen De ooren streelen, Wen nu alles groeit en schiet In de dalen Zou men dwalen Aangedaan door lieime macht Balsemgeuren, Tooverkleuren Baart nature in hare pracht 't ls al even In nieuw leven Wat der Lente feeste viert 't Is al groeien En al bloeien Wat in pracht nature siert O wat blijheid En wat vrijheid Heeft dit vlaagje ons" aangebracht Menschen, dieren Juichen, zwieren Als vervoerd door toöverkracht! Heel de jeugdzang Is een vreugdklank Die weerklinkt ten hemelboog, Om te loven Hem, hierboven Voor hetgeen zijn hand ontvloog P. P. Denys.

HISTORISCHE KRANTEN

De Kunstbode (1880-1883) | 1881 | | pagina 2