YERSGHILLIGE TIJDINGEN. Nécrologïe. Te Antwerpen is, den 6 Juli 1881, overleden, de jj heer August-Jozef Cosyn. Letterkundige, Bestuurder van het' tijdschrift De Vlaamsche Kunstbode Leeraar aan het hooger Handelsinstituut Gister, Zaterdag, heeft zijne begraafenis plaats gehad op het S' Katharina-kerkhof. VOOR TWEE CENTEN MINDER. VOLKSDRAMA IN MN BEDRIJF Personen: Hendrik Herman, timmerman. Helena, zijne vrouw. Leonoor, hunne dochter. Willem, huisschilder, minnaar van Leonoor. Piet Yleems, timmerman. M. Cools, grondeigenaar. Een policie Commissaris. Het stuk speelt in den winter van 1879. Het tooneel verbeeldt eene zuivere werkmanswoning, versierd met: commode, tafel, stoelen, hangende horlo gie, schap met aardewerk bezet, breede vlaamsche schouw, enz. Een O. L. V. beeldje met een niet bran dend keersje boven de schouw. Links en rechts eene deur. Venster ter zijde op den achtergrond. Als de gordijn opgaat, zit Helena aan tafel en is bezig met aan een k'leedingstuk te naaien. Leonoor spint. Het is avond. EERSTK TOONEEL. HELENA, LEONOOR voor het spinnewiel. Sapristie!... Daar, nogmaals mijn draad over... dat voorspelt waarlijk geen goeds. (Zij herknoopt den draad.) Dat is nu reeds de vierdemaal op eene uur tijds. Ik weet niet wat er van denken. En Willem, die heden ook langer dan naar gewoonte zich wachten laat, dat is hij niet gewoon; steeds is hij hier om zesuren, en de wijzer staat reeds op half zeven. Ach! ik ben gansch niet gerust. [Zij doet het spinnewiel draaien en zingt): Muziek van Frans Laumans De liefde. leonoor plotseling opziende. Wat zegt ge, moeder? Niets, in "t geheel niets, mijn kind. Nogthans, ik meende iets over de liefde te hebben verstaan. helena, lachende. Ha, ha, Norken, uwe gedachten zijn dan wel immer bij Willem? O! moeder. Gij bemint den jongen dan wel oprecht? Buiten Willem en mijne goede ouders, moeder, ware er voor mij geen geluk op aarde meer. O! zoo praten al de meisjes die voor het ee.rst bemin nen. Velen komen door zulk gedacht in hun ongeluk en lijden. leonoor verschrikt. Wat ge zegt, moeder; is beminnen dan kwaad? Beminnen in deugd en eere, voorzeker niet, mijn kind. Maar de wereld, de wereld! Gij weet niet, liefste Norken, hoeveel duizende gevaren de maagd bedreigen, hare eer, hare deugd bespringen, bijzonder in deze droevige dagen, dat ds wereld zoo slecht wordt. Zie eens die ongelukkige Maria, wie zou over een tweetal jaren durven denken hebben dat diezelfde Maria thans in het gevang haar zondig leven boet, ten prooi, mis schien, aan de akeligste foltering des harte over den kindermoord welken zij beging.... O! zwijg toch, moeder, zwijg toch in Godes naam... Ik heb zulk een schoonen hemel gedroomd en voor mij nen geest getooverd, verbrijzel hem niet door die som bere waarheid. Nu, wat hebt ge zoo al voor een hemel gedroomd? leonoor verlegen. Ja, moest ik u dat vertellen, ge zoudt zeker met mij gekken- Norken, van wanneer is het dat ge voor uwe moeder iets verborgen houdt? Vergeef mij, goede moeder, ik wil u alles vertellen. [Zij staat van haar spinnewiel op en omhelst hare moederNu, zoo heb ik gedroomd: Ik was met Willem getrouwd en wij waren samen zoo gelukkig. Willem werkte den ganschen dag, en wanneer hij 's avonds., vermoeid door het werk, te huis kwam, zoende ik hem hartstochtelijk want, o moeder! ik zag Willem toch zoo geerne en terwijl ik dan zoo mijne armen rond zijnen hals hield geslagen, glimlachte hij zoetaardig me tegen, en fluisterde me stil in het oor dat ik al zijn heil op d'aarde was. Dat was een schoone tijd, moe der, en toch bleef hij niet duren. Bestendig geluk is er immers op de wereld niet te vinden, moeder? Op zekeren avond kwam Willem later dan gewoonte te huis, en scheen zoo moedeloos als ware hem iets erg overkomen wanneer ik hem wilde omhelzen verwijderde hij me zacht, en op al mijne vragen deed hij niets dan treurig zijne blikken rond de wanden der kamer werpen en zuchten. Wat raadtge, moeder, waarom Willem nu zoo treurig was geworden Zie Norken, dat is nu ook eene vraag hoe zou ik zulks kunnen raden Willem had dien dag in een rijk huis gewerkt daar had hij eene vrouw gezien met een zuigeling aan de borst, de vader er fier zien over-heen buigen, en het lieve wichtje eenen zoen ontstelen. Dan had Willem de gelukkige moeder, door een onuitsprekelijk zalig gevoelen overstelpt de vader zien toelachen en hooren fluisteren Welhaast zal het reeds Vader kunen sta melen. VaderOdat woord was hem als een bloedig verwijt door de ziel gedrongen, en op dien stond be sefte hij dat zijn geluk niet volkomen was. Zulke smart, liefste Norken, heb ik ook gekend. O! dan begrijpt gij beter dan iemand wat het zeggen wil kinderloos te wezen. Maar luister, moeder, mijn droom is nog ten einde niet. Nu werd het zoo treurig in ons huis, Willem scheen als de spraak verloren te hebben, zijn mond klaagde niet, maar uit zijn oog straalde mij duidelijk een zielelijden tegen. Ik deed al wat in mijne macht was om Willem op te beuren; te vergeefs, niets bate. O! moeder, toen nam ik mijnen toe vlucht tot God! en, o geluk! de Heer zag met deernis op onze smarten neder, want zie, een schoonen morgend mocht ik Willem de blijde hoop verkonden dat ik.... Gij moet daarom niet blozen, Norken, uw droom is schoon. O! vervulde die droom zich het ware de innigste wensch van mijn hart. Goede Moeder. Nu, dat alles is mogelijk. Willem is een braaf en op passende jongen; is met die ongelukkige kwaal van dronkenschap niet behebt, dikwijls zoo eigen aan den werkman, en bezit volgens mijn inzien al de deugden om eene vrouw gelukkig te maken. Zulke taal, moeder, doet mijn hart van vreugde pop- pelen. Ik zie dus wel, moeder, dat ge niet geheel onge negen zijt aan mijne vrijagie met Willem. Fleemend En ik durf hopen dat ge van avond wel een klein woor deken zult medespreken, ten onzen voordeele, aan va der, opdat hij niet weigeren zou mij met Willem naar het bal te laten gaan. Als Willem komt zeker, mijn kind, en vader zal toe stemmen, daarop hebt ge mijn woord. leonoor verheugd. Als IFillem komt, moeder? O! zeker zal hij komen Mij dunkt dat ik hem reeds hoor... [beidevrouwen zien met gespannen verwachting naar de deur.) [Wordt voortgezet État-civil du l1' au 8 Juillet 1881, MAISSARICES Sexe masculin 1. id. féminin 5. mariages Pierre Dufoor, colporteur, et Marie Vangheluwe, col- Honoré Sambaere, commis-voyageur, et Julie VancaD- pel, sans profession. 1 Jeiière°0laeSlie' •'our'nalier' et PranQoise Oreel, journa- Henri Christiaen, peintre, et Emelie Peeters, servante. Augustin Vermander, officier pensionné et Reine Cou- chez, cabaretière. F=iSTbier' colporteur' et Séraphine, Leterae, Slelilïen. Het uitroeien van stekken zal binnen kort weer aan de orde komen. Reeds werd er op gewezen, dat deze lastige en schadelijke tuinbezoëkers geschiktelijk door zout konden verjaagd of vernietigd worden, doch er zijn nog een voudiger en zeer zeker goedkooper middelen, daargelaten nog dat eene groote hoeveelheid zout nadeelig is voor den grond. Men neme kleine plankjes of koolbladeren, besmere die met ranzige boter of vet en plaatse ze daarna tegen den avond op een afstand van acht a tien meters van elkaar, op den grond. Den volgenden morgend vindt men ze bedekt met slekken, die dan gemakkelijk gedood kunnen worden door ze even van het plankje af te strijken in een bakje met petrool. I>o lichtgevende verf" vindt reeds allerlei toepas singen in Engeland. Zoo liet Spottiswoode, de voorzitter van de engelsche Royal Society, het plafond van zijn bureel er mede beschilderen tot proef, en met verrassenden uitslag. Bij nacht wordt de kamer als door een zachte maneschijn verlicht, ja zelfs na eenige minuten in die kamer te hebben doorgebracht, kan men duidelijk de wijzers van eene horlogie onderscheiden. Merkwaardig is ook de eigenschap dat het licht geren van die verf in hooge mate wordt versterkt door verwarming. Eene bus van zink of tin, uitwendig met die verf bestreken en gevuld met warm water, verlicht zoo sterk af dat men er ge bruik van kan maken als van eenen lantaarn. Ieder begrijpt, dat op duizende manieren deze lichtgevende verf kan toege past worden. Is de verf in ons land nog niet te bekomen Ons dunkt dat er voor onze huisschilders daarmede goede zaken zouden te doen zijn. ZonderderSinge afkeei^gheden. Er zijn mensehen die van een of ander bijzonder voorwerp een onwil- lekeurigen afkeer hebben, dien zij zeiven niet verklaren kunnen en onoverwinnelijk noemen, maar die toch zeker bij een ern- stigen wil in de meeste gevallen te boven gekomen kan worden. Van zulke afkeerigheden worden een aantal voorbeelen ver haald die soms bijna ongelooflijk schijnen. Zoo kon de hertog van Schomberg, een dapper soldaat, niet in dezelfde kamer zitten met eene kat, en zelfs niet onder een uithangbord gaan waarop eene kat geschilderd was. Hendrik III van Frankrijk had dezelfde afkeerigheid. Peter de Groote, die later eene vlot bouwde, had van zijn zesde tot zijn veertiende jaar zulk eenen afkeer van wat er dat hij het gezicht ervan niet vedragen kon en niet in den tuin van. het paleis wilde wande len, omdat de Moskowa dar langs, stroomde, terwijl hij niet over eene brug durfde gaan. La Mottu de Vayer kon geene muziekinstrumenten verdragen, terwijl hij gaarne den donder hoorde. Grétry, de componist, en Anna van Oostenrijk hadden beiden een afkeer van rozengeur. De geleerde Dr. Beattie verhaalt van gezonde, sterke mannen die altijd een onaangenaam gevoel kregen bij het aanraken van fluweel of bij het zien hanteeren van eene kurk Zimmer man, de naturalist, spreekt yan eene dame, die geene zijde of satijn kon aanraken. Een graaf van Barrymore vond in een vergeet-mij-nietje iets verfoeielijks, en de ongelukkige prinses Lamballe had een afschuw van viooltjes. Scaliger, de beroemde philoloog, weerd bleek bij het zien van waterkens en kon geene melk drinken. Men verhaalt van een daper soldaat, die zich niet schaamde de vlucht te nemen voor een takje wijnruit. Oosten en Westen-Er zijn vele zeden en gebrui ken, die de Arabieren en Turken tot onze tegenvoeters maken. Zij scheren zich het hoofd niet de kin, en wij doen dat om, gekeerd. Bij ons is het afnemen van het hoofddeksel in tegen woordigheid van den ander persoon een teeken van achting- bij hen een blijk van minachting. Als zij eene kerk binnen treden, houden zij den tulband op het hoofd en doen hunne schoenen of pantoffels uitwij doen het tegenovergestelde. Zij bestijgen een paard van de rechter zij, wij van de linkerzijde. Wanneer wij iemand op straat ontmoeten, wijken wij uit beleefdheid voor hem op zijzij drukken zich bij het ontmoeten van een meerdere tegen den muur van de huizen. Zij schrijven van rechts naar links, wij van de linkcr-naar de rechterzij. Aan tafel houden zij 't fatsoenlijk, zich zelf 't eerst te bedienen wij zorgen eerst voor onze gasten. Als ons een vriend naar de ge zondheid onzer vrouw vraagt, dan beschouwen wij dat als eene beleefdheid de Oosterling houdt het voor eene beleediging als men vraagt hoe zijne vrouw het maakt. Hunne rouwkleeding is wit, de onze zwart. Wij wasschen'onze haüden door ze in het water te steken; zij, door zich waler over de handen te laten gieten. ISiMisscl. De inrichtingscommissie der Nationale feesten van Augusti heeft de bijzonderste punten van haar programma vastgesteld. Er zal een groote fakkeltocht plaats hebben op Zaterdag 20 Augustides Zondags, festival en volks spelen 's Maandags, plechtige intrede van den koning voor dit punt zal men echter eerst de goedkeuring des konings moeten vragen. De feesten zouden gesloten worden door een groot volksfeest in Terkameren-Bosch. De National zegt, dat het ministerie besloten is den heer Leenaers, oppercommissaris, af te zetten het besluit van af zetting zou omtrent 15 of 20 Juli in den Moniteur verschijnen. DOOR PlHLIMOND Caluwaert. LEONOOR. Snorre mijn wieleken, bromt. Snorre mijn wieleken zacht, Snorr e lustig tot hij komt Waarna mijn herteken tracht. HELENA [Zacht). HELENA. LEONOOR. LEONOOR. HELENA. LEONOOR. HELENA. HELENA. LEONOOR. HELENA. HELENA. LEONOOR. HELENA. LEONOOR. HELENA. LEONOOR. HELENA. LEONOOR. HELENA. LEONOOR. HELENA. pO" iGUSG.

HISTORISCHE KRANTEN

De Kunstbode (1880-1883) | 1881 | | pagina 2