geheel het land 3,00.
mijn vriend naar de stad kwam wonen.
Zondag 21" Angusti 1881.
2dejaar N° 29.
5 centiemen het nummer.
KUNST- EN LETTERNIEUWS.
WAAROM
DE KUNSTBODE VAN IJFEREN, verschijnt den Zaterdag avond; men-abonneert zich bij Charles Beweerdt, drukker, Rijselstraat, 59, Uperen
De prijs van het abonnement is fr. 2-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land. Alfe artikelen, verslagen of mededeelingen moeion vrachtvrij aan het bovengemelde
adres gezonden worden. Aankondigingen den regel 5 centiemen. Reklamenden regel 15 centiemen. Insertien bij akkoord aan geringen prijs.
'4: 'èJW
Vlaamsche Letterkunde.
Over eenige maanden verscheen in onze let
terwereld een werkje, dat tot nu toe te weinig
de algemeene aandacht op zich trok. Was het
omdat het geene aaneenschakeling van onver
wachte en ontzettende voorvallen is, zooals de
romans onzer Zuidernaburen? Of omdat de
taal, te eenvoudig, zich met geene pennespron-
gen opsmukt, gelijk deze van eenig nachtdra
ma? Zeker niet. Onze bevolking heeft smaak
gevonden in die ongekunstelde (doch kunstige
voordracht van enkele feiten, zij mogen ook al
of niet aan het dagelij ksch leven ontleend we
zen. Zulks leerden haar Conscience en zijne
volgelingen, in hunne talrijke gewrochten.
Maar een verhaal uit de middeneeuwen is
juist iets dat niet gansch en geheel tot dit
schrijfvak behoort, en daar ligt misschien de
reden van den weinigen geestdrift waarmede
men het Misdrijf uit het Slot, van Komen
schijnt te hebben onthaald.
En men heeft ongelijk, groot ongelijk.
Want de zedeleer in die bladzijden besloten
is minstens zoo verheven als de pratieke zede-
leer in de Burgemeester van LuikSis ka
van Roosemaal, eene Uitvinding des duivels
enz. De booze aarzelt er, vooraleer zijn plich-
dqor H. Van Beveren.
Vervolg.
Zoo kwamen zij al nader en nader het dorp, en had
den elkander bijna alles gezegd, wat op zulke eene
eerste ontmoeting mogelijk te vertellen was. Emma
was in den tusschentijd tamelijk gespraakzaam gewer
den en verhaalde allerlei aardige feiten welke voor
kort in de gemeente voorgevallen waren. Zoo was,
onder andere, de voorganger van Adolf nog al een
goede jongen, maar had het wat hoog in den kop, voor
wat gehoorzaamheid betreftja hij had zicli eens
tegen Oom en den burgmeester durven verzetten,
en leefde hierom ook, met hen niet op te goeden voet.
'T was waarschijnlijk de oorzaak, dacht het meisje,
waarom hij er zoo spoedig van door getrokken was.
Adolf antwoordde op dit alles eenigzins verstrooid, t
want naarmate zijne gezellin geestiger werd en vertel- j
de, werd hij integendeel droomachtiger en koeler, en j
gaf van tijd tot tijd een dubbelzinnig en dichterlijk
antwoord, dat het meisje niet scheen te verstaan, of er
althans geen gevolg aan gaf. Dan gingen zij eenige j
minuten zonder spreken, keken heen en weer en vroe
gen zich af hoe het kwam, dat zij nn niets meer te
zeggen wisten. En wanneer een van beiden het gesprek
herknoopen wilde en hunne blikken zich onderkruisten,
bezagen zij elkander zoo zonderling, alsof zij weder-
zijdsch vragen wilden: Hewel, wat scheelt u dan?
Adolf, die kost wat kost spreken wilde, zegde dan
iets dat noch kop noch steert had, zweeg wederom
tig opzet uit te voeren, en doet in eene welge
paste en verlengde uitboezeming gevoelen,
welke rol het geweten bij den mensch vervult.
De minnezanger, die openbaarlijk en in krach
tige bewoording de misdaad laakt, leert ons
alles te trotseeren om de onschuld te bevrij
den. De laffe Maurits, die, na langen tijd de
trawant van den overweldiger te zijn geweest,
zijn slachtoffer verlost, geeft ons een gedacht
van het ontzag dat de verdrukte deugd inboe
zemt aan deze, die reeds door de wroeging
gefolterd worden.
Vele dergelijke klaarblijkende lessen zou
men bij het doorbladeren van dit verhaal kun
nen opscheppen.
En hoe gemoedelijk zulks is voorgedragen!
De jonker lag, zoover bet zijne ketens toe-
lieten, op zijn muftig strooi uitgestrekt.
Toen Maurits hem zoo de tweede maal vond,
werd hij zoodanig door medelijden en deernis
aangedaan dat zijn harte brak, en hij luidop
zuchtte:
Siegefried!... Heer Siegefried!... Gij
zijt ziek, niet waar!.
En weenend voor den afgematten jonkher
op dc kniën vallende, herhaalde hij:
Vergiffenis!.. Genade! Heer Siegefried!
Vergiffenis!,,,
Bij deze onverwachte smeekingen had de
•■jonkher al zijne krachten verzameld, was als
eene poos en loosde eindelijk een lang verkropten zucht,
waarop het rnrisje met iets dergelijks heel stille ant
woordde.
Nu had ieder het beet, wat er scheelde.
Dat is een beminnelijk meisje, dacht Adolf.
Dezen nacht zal ik van dien jongen droomen,
peisde Emma'.
O! wat ben ik toch een bloodaard niets te vindon
om weer op liet punt te komen, dacht hij verder.
Dat hij zoo iets zegde, wenschte de maagd, maar
hij zwijgt dat hij zweet.
Wat schpone wandellaan, hervatte Adolf, toen zij bij
den ingang van het dorp gekomen waren, hier zou 't
mij bevallen 's avonds de lucht te scheppen; onder het
'donkere loof der kastanjaboomen voelt men zich her
leven.
Ja, des avonds bijzonderlijk is het er aangenaam.
Zie, ik weet niet wat een gedacht'hier de menschen
hebben moeten, die gansche avonduren voor de huis
deur te blokken zitten. Tante Klara zegt het met mij, en
zij wil alle dagen een stapje langs hier komen doen. Het
is er dichterlijk, zegt zij, maar zoo eentoonig, Mijnheer,
zoo eentoonig, want wij zijn er altijd alleen.
Wel, daarover zult gij niet meer klagen. Vanmor
gen af is er een wandelaar meer te zien, die ik zal zijn.
Ja, het zal Tante verheugen, wanneer zij van het
schoon uitzicht wat zal kunnen praten, want dat doet
zij bijzonder gaarne; soms zooveel, dat ik er van moede
word, en dan zegt zij dat ik geen gevoel heb....
Daar is zij zeker mis, onderbrak Adolf. Zoo zij
maar eens goed in uwe oogen zage, dan trok zij wel
aanstonds dat woord in, overtuigd, dat er achter zulke
tintelende spiegels, wel eene teere, dichterlijke ziel
moet huizen.... Maar ja. de oude menschen zien niet als
de jongelingen. Moest ik mijne zienwijze....
Hoor nu eens, wat vleierij!... Maar dat Tante zich
bedriegt als zij dat zeggen durft; dat mag zij weten.
verschrikt recht gesprongen en zag nu daar
den snooden Maurits, als een vuigen slaaf,
om vergiffenis en genade smeekend, voor
hem over den grond kruipen.
v Vol verontwaardiging bezag hij den die-
naar, die als een misdadig kind zat te wee-
nen, en antwoordde;
Ga uwe genade, uwe vergiffenis bij den
snooden Gozewijn afsmeeken, die.- mij hier
van gebrek en ellende doet wegkwijnen. Ga
uwe vergiffenis vragen aan den snoodaard,
wiens laffe medeplichtige gij zijt....
De dienaar was ais met verlegenheid of
schrik geslagen. Hij sprong plotseling recht,
stapte met hevige gebaren tot bij de ijzeren
deur, luisterde eene wijl, trok ze met voor-
zorg toe, en kwam dan weder om vergiffenis
en genade smeekend, zicli voor Siegefried
nederwerpen.
De jonkher scheen door de wanhopige ge-
baren des dienaars getroffen; hij kon niet
begrijpen wat er gaande was, of wat de on-
wone smeekingen van Maurits mochten be-
j> duiden en vroeg:
Wat wilt gij van mij? spreek, Maurits!
Heer Siegefried! genade vergiffenis! Ik
heb u helpen met ketens overladen... Ik heb
u helpen mishandelen, martelen. Ik breng u
hondcnvoedsel: water en brood! en helaas dit
alles was en is de wil van den snooden Go-
O, zeker bedriegt zij zichWeihoe! zoo oen engel
ais gij, Mejuffer, die alles wat schoon en zielvol is, in
zicli vereenigt, zou aan de heerlijkheden der natuur
ongevoelig zijn? ha, wat ketterij! Zie, ik kan 't langer
niet zwijgen, maar uit heel uw lief gelaat straalt iets
zoo onloochenbaars, zoo treffends, dat hoog en luid mij
toeroept, dat in u het schoonste, en,... mag ik het
zeggenhet nibpiendste hart der wereld klopt.
Emma trok db schouders op, doch bloosde en zag
nederwaarts, terwijl zij met geveinsden ernst hernam:
Wat al flauwe praat vertelt gij mij daar, Mijnheer
Adolf? Gij wilt u ten mijnen koste wat vermaken, he?
Ziet gij ginds dat gebouw met den donderschernr? Dat is
de school, en links die hooge witte gevel is die van ons
huis. Wij zijn er toch gekomen. Nu zult gij u algauw
bij burgmeester en schepenen eens aanbieden; die zullen
u misschien ook nog bij Oom zenden, wie weet liet al,
en Oom zal u goed ontvangen, wees zeker.
De jongen die heel iets anders verwacht had, werd
uiterst rood en geraakte tèonemaal van zijn stuk. Doch
Emma merkte het niet en hij hervatte zich ook aan
stonds.
Ja, dat .is heel waarschijnlijk, sprak hij; nu ga ik
maar seffens aan; wij zullen hooren waf ze mij al zingen
zullen. En bij M. Pastor kom ik natuurlijk ook aanzei
len, het is eene plicht.
Dus wil ik onmiddelijk uwe aankomst .meiden bij
Oom; spreek hem maar niet tegen, en meteen zijt gij
goede vrienden. Dus tot later.... Vergeet de wandeling
maar niet, Mijnheer?
Vast en zeker, ik zal mij niet laten waclilen. Tot
weerziens, Jufvrouw.
Tot weerziens, Adolf, zei ze nauw hoorbaar toen
hij haar de hand reikte, werd op nieuw heel rood en
sloop het hekken in.
Dat hetu niet onslichte, schpone Lezeres, onze beide
DE
o