geheel het land 3,00. IJ persch Weekblad. voor stad 2,50. mijn vriend naar de stad kwam wonen. OP 500 EXEMPLAREN. KUNST- EN LETTERNIEUWS. WAAROM 1 u Zondag* 16" October 1881. 5 centiemen het nummer. 2dejaar N° 37 DE KUNSTBODE VAN IJPEREN, verschijnt den Zaterdag avond; men abonneert zich bij Charles Deweerdt, drukker, Rijselstraat, 59, IJperen De prijs van liet abonnement is fr. 2-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land. —Alle artikelen, verslagen of mededeelingen moeten vrachtvrij aan het bovengemelde adres gezonden worden. Aankondigingen den regel 5 centismen. Reklamenden regel 15 centiemen. Insertion bij akkoord aan geringen prijs. Vooi? twee eenten minder. Drama in een bedrijf door Pil Caluwaert, IJperen, bij K. Deweerdt, Prijs f. 0,60 Dit kleine stukje, 't welk de schrijver, in zijne hoe danigheid van eerelid der Vlaamsche Ster, aan dit gezelschap komt te schenken, mag zonder omweg een hoogst verdienstelijk gewrochtje geheeten worden. Het is een alledaagscli huiselijk drama, zooals wij er in de dagbladen onzer groote steden, maar al te vaak vinden aangestipt. Een werkershuisgeziri, uit béide ouders en eene eenige dochter bestaande, leeft gerust van het arbeidsloon des reeds grijzenden vaders en bereidt zich, eerlang de voreeniging der geliefde Nora, met Willem den huisschilder te vieren. Het eerste tooneel geeft ons de gelukkige droomen en lachende vergezichten der jonge verloofden terug, doch wordt plotseling door de te huiskomst des wanhopigen vaders onderbroken. Deze is timmerman sinds dertig jaren bij den liarteloozen De Croon, die hem voor twee centen dagloon minder, onbarmhartig heeft weggejaagd en vervangen door een gekenden tuischer, Vleems. Het eerste gevoel van ver- slagenheid is goed te begrijpen, doch de moeder wil alles goed helpen zij zal Mev. De Croon, die er een goedaardig mensch uitschijnt, eens bidden gaan, haar gezin toch niet in de ellende te dompelen en is voorop zeker, niet te worden afgewezen. Willem brengt ook het zijne bij om den timmerman te troosten en belooft, werk voor hem te helpen zoeken. Nu de kalmte wat hersteld is, wil de vader dat beide verloofden zich naar het feest begeven, waar zij bij zijne tehuiskomst zich bereidden hêen te gaan, 't geen zij niet zonder eenige aarzelingen aannemen, belovende binnen kort terug te zijn, om het goede nieuws van moeder te vernemen. Wanneer allen nu vertrokken zijn en de werkman zich weer aan zwarte vooruitzichten overgeeft, komt Cools, de huismeester, binnen. Deze is een eerloze bloedzuiger en bovenop een laffe verleider, dien Nora vroeger reeds, met een handkus op de kaak, heeft aan door H. Van Be veren. (Vervolg.) II. De nacht vloog heen; de mane zonk en het jonge schemerlicht verdreef allengs de zwarte schaduwen, welke de hooge boomgestalten op de vlakte afteeken- den. Plant en dier, uit den zoeten morgendroom ont waakt, beurden het hoofd omhoog en naar het oosten, en begroetten in verrukking het klimmende morgend- rood, dat als eerie oiijfdruppel op onbevlekt papier, den ganschen gezichteinder doorkleurde. Daar hief zich de guldene zorme, traagzaam en statig uit den diepsten rand dei' donkei'groene kimme; hare milde, warme stralen scheurden tooversnel het verkwikkende nevel kleed vaneen, waai onder de vlakte rustte en joegen er de overblijfselen van, in wapperende vlokjes hemel waarts. Flora's lievelingen openden haren bonten kleu- renschoot en lieten wellustig de frissche dauwdruppelen als paarlen in hare kransen smelten, terwijl het gevleu geld koor, door juichend gezang, een loflied tot den Vader van al dat sclioone opwaarts zond. Alles ontwaakte, alles bewQnderde!... Alle»?....Neen; de mensch, de gevoellooze mensch, hij die alleen haar begrijpen kon, bleef bij zooveel heerlijk- de deur gezet. Hij heelt vernomen dat de vader zonder werk is, en zich willende wreken, komt hij ongenadig de huisheur, eenige franken, op staanden voet eischen. De werkman die niet kan betalen, smeekt hem wat geduld te hebben, doch Cools valt in scheldwoorden tegen hem uit, noemt hem luiaard en dronkaard en hitst den ongelukkige zóó op, dat deze hem een bijl achterna slingert en op Cools moordgeroep wanhopig naar buiten vlucht. Intusschen komt de moeder terug en ook de huismeester met den dronken Vleems, die beweert het tooneel van op straat gezien te hebben. De anne, ziekelijke vrouw bezwijnt schier van schrik, doch de heide haterlingen vinden er een helsclx genoegen in, haren angst nog te vergrooten. Cools gaat zelf zoo verre te beloven, den vader te redden op voorwaarde, dat Nora hem worde afgestaan. Op dit oogenblik treeden Willem en zijne verloofde binnen. Hij ziet den gehaten Vleems en hoort de moeder om hulp roepen. Hij wil Vleems aan de deur werpen, doch deze biedt weerstand en er grijpt een hard gevecht tusschen hen plaats. Dit treft zoo zeer de zieke moeder, dat haar eene geraaktheid overvalt, en zij in de armen liarer kinderen sterft. Te midden van dit rumoer komt een politiekomissaris aankondigen dat men het lijk van den ongelukkigen timmerman uit een binnenwater heeft opgevischt. De ontknooping is meesterlijk Nora wordt zinne loos, Willem staat verpletterd, de nuchter gewordene Vleems huilt om vergiffenis, terwijl de onmensch Cools met duivelschen glimlach op zijne slachtoffers neer ziet, en aan den getroffen politiedienaar verzekert dat hij in de zaak niet betrokken is, en er toch niets aandoen kan. Hier is niets bij te voegen. Wie nog op de planken verscheen en ons viaamsch publiek kent, is voorop verzekerd dat eene goede uitvoering van Voor twee centen minder met luidruchtig liand- geklap gesloten, en meermalen zal hervraagd wor den. Wij hopen dat de Vlaamsche Ster de eerste zal zijn, om de verdienste van een harer leden recht te laten we- dervaren. Kees. beid onberoerd, en beschaduwde door zijnen looden slaap, het prachtigste natuurtooneel. Geen zucht in het dorpje getuigde nog van leven, en de Wakkere reiziger die er op dit uur doortrok, zou niets ontwaard hebben, dan de trippelende musch op den boord van het dak, en hier of daar eene wantrouwi ge kat, die na een nachtelijk concert, het ontwaken haars meesters op den drempel der huisdeur afwachtte. Van iemand mocht er nogtans gezegd worden, dat hij tot het getal der halfdooden niet meer behoorde, en dat hij den heerlijken zonopgang misschien voor de eerste maal in al zijne grootschlieid bewonderd had maar dat hij zich te dezer oorzaak den slaap onttrokken had, daarop mocht hij zich niet beroemen. Deze iemand, gij, kent hem, Lezer; het is Adolf, dien wij gisteren bij zijn ingang in het dorp verlaten hebben. Ter loops zij hier gezegd, dat bij M1'. Raes, notaris en burgmeester der gemeente een allergulst onthaal had genoten, en door den onderwijzer en diens vrouw als een huisvriend werd ontvangen. Zooveel verschillige en aangename aandoeningen hadden den jongen gansch verwaaid, zoodat hij 's a- vonds slechts laat was ingeslapen en na eenige uren reeds de oogen opentrok. Zijne ontmoeting van gisteren, het beeld van het lieve meisje, stond nog altijd op den voorgrond. Adolf had het venster zijner kamer geopend en lag nu, nog half in bedkostuum naar het oosten te turen. Hij verweet zich, tot nu toe aan het alledaagsche mor- gendtafereel onverschillig te zijn geweest, en dwaalde met zijne gedachten ai verder en verder in dichterlijke mijmering voort, toen een licht gerucht, als dat v^n Een prozaïsch gedacht, in verzen. het openen eens vensters, er hem schielijk uittrok. Een vrouwenhoofd verscheen aan den overkant der straat, blikte eene wijl links en rechts, en verdween dan zoo snel mogelijk. Het was Emmazij had, zoo als zij 't gis teren dacht, van den jongen gedroomd; zij was opge staan om als naar gewoonte, door 't venster te zien, en beschaamd, zoo vroeg in haar slaaptoilet verrast te worden, had zij zich spoedig teruggetrokken. Een groote fransche dichter vergelijkt de jonge maagd aan de zon. Dat kan ik zonder moeite aanemen; in haren eenvoudigen tooi en versch ontloken blik, is zij 's morgends het bewonderendswaardigst, en de blozende kleur liarer wangen is zoo lieflijk en aanlok kend als het uclitendrood. Dit ondervond Adolf op dat oogenblik; gisteren had hij Emma mooi gevonden, nu scheen zij hem een engel, en die engel, die hij pas eenige uren kende, was reeds met zijn hart gaan vliegen. Hoe meer hij dit bij zich zeiven overdacht, des te klaarder scheen het hemhij was verliefd, dat geloofde hij vast. Nu, daar willen wij ook wel niet aan twijfelen, en gij zult hem zijne zwakheid van gemoed gemakkelijker vergeven, Lezei'es, zoo gij wilt in aanmerking nemen, dat verliefd zijn toch met de dooden niet gebeurd Daar zwaaien met geklikklak en gepiep de vensters eeniger burgerwooningen open, alsof eene onzichtbare hand ze draaien deed. Op het dorp worden de venster luiken, als in den goeden ouden tijd, nog langs binnen gegrendeld; er hoeft dus enkel een goede vuistslag der huismoeder, opdat er onmiddelijk licht worde. Adolf deed juist het tegenovergestelde hij trok voorzichtig het raam dicht en hield zich achter 't gordijnlje schuil, van waar hij het gansch tafereel der dorpsontwaking in I'fjj KUNSTBGli Vrienden, slechts één dag is zeker Heden juicht gij, morgen niet. Weg de smarte, hoog den beker, Sluit uw boezem voor 't verdriet 'T leven is, met liefde en waarheid. Een armzalig mistgordijn Neen, 't genot alleen is klaarheid Vieren is gelukkig zijn. Gij. die voelen durft en denken, Die nog droomt aan zielsgenot, Niets dan zuchten, spierenkrenken. Arme dweepers, is uw lot Ziet, hoe u de wereld handelt, Hoe zij afplukt en vergeet, fin geniet en verder wandelt, Ziet, en smoort uw harteleed. t' Heerlijk kind, dooru aanbeden, Wien de ziel uit de oogen straalt, Zwoer zij u, voor God, niet heden Eeuwge trouwe De avond daalt En uw bloedvriend glijdt in 't duister Haar betoovrend lustbed in Hoor hun streelen, zuchten.... Luister! Wandel heen en vloek de min Morgen komt ze u voorhoofd bieden, Nog van wulpsche kussen heet, Doch gij kunt geen wolkjen spieden, Dat haar wandaad rijzen deed Morgen drukt de hartelooze U geveinsd op zijne borst En hij noemt u Vriend de booze, Die uw schat ontheilgen dorst. Ja, zijn hart is koud koud als marmer, Doch zijn blik kwetst onbeducht, Eln zijn armendruk is warmer. Dan uw schuchtre liefdezucht En wat kan haar zielsheil geven l Nimmer droomt zij zij gevoelt Slechts genot van dartle leven, Dat haar vrouwenvuur bekoelt. Heden, toen de dag ontwaakte, Zong een vogel blij en los, Wijl een giftige adder naakte Bij zijn kroost, benêen in 't mos. Liefde zong hij vriendschapsdroomen, Gij zijt leugen, dwazen schijn; Nooit zal deugd op aarde komen Lust is liefde, vriendschap wijn

HISTORISCHE KRANTEN

De Kunstbode (1880-1883) | 1881 | | pagina 1