1.1 perscli Week blad.
geheel het land 3,00.
voor stad 2,50,
mijn vriend naar de stad kwam wonen,
OP 500 EXEMPLAREN
KUNST- EN LETTERNIEUWS.
WAAROM
Zondag
October 1881.
5 centiemen het nummer.
2de jaar N° 38.
9 on
A O
DE KUNSTBODE VAN ÏJPEREN, verschijnt den Zaterdag avond; men abonneert zich bij Charles Deweerdt, drukker, Rijselstraat, 59, ÏJperen
De prijs van liet abonnement is £r. 2-50 voor stad. l'r. 3-00 voor geheel het land.—Alle artikelen, verslagen ol'mededeelingen moeten vrachtvrij aan liet bovengemelde
adres gezonden worden. Aankondigingen den regel 5 centiemen. Reklamenden regel 15 centiemen. Insertien bij akkoord aan geringen prijs.
Onze Vi&amsche Schrijfsters.
Conscience heeft zoi)d«g van zijn bemind Vlaanderen
eene welverdiende hulde ontvangen, eene hulde welke
nimmer, in ons land, een letterkundige te beurt viel.
Maar hier in Vlaanderen hebben wij nog Mevrouwen
Courtmans en Doolaeghe, die langs hunnen kant sedert
jaren talrijke werken en dichten uitgaven; die even als
Conscience op de bres stonden om onze bevolking den
lust tot lezen in te boezemen; die in de verschillige
letterkundige prijskampen zich roemrijk hebben onder
scheiden; die door hunne gemoedelijke geschriften zoo
menig een traan deden vloeien en opdrogen. En o hoe
worden zij vergeten.
Waarom ook hunne verdienste niet beloond? Waarom
die vlaamsche borsten niet met het ridderkruis versierd?
Wie, wie vindt in dit edel paar minder verdiensten,
omdat een vrouwenhart in hunnen boezem klopt.
In de kleine steedjes Dixmude en Maldegem leven zij
stil en nederig; maar daar ook wonen Vlamingen, daar
ook werden en worden hare pennenvruchten gretig
gelezen en is menig man van de herberg te huis ge
houden, terwijl hij aan den gezelligen huizelijken haard
gezeten, aan vrouw en kroost de talrijke werken voor
las die de kunstenaressen uit hun rijk gemoed hadden
geput en op papier gebracht.
Wanneer, Staatsbestuur, zullen die waardige vrou
wen hun loon ontvangen? Wanneer, Vlamingen, zult
gij haar zoo niet dezelfde, dan toch de zoo waardig ver
diende eer bewijzen?
door H. Van Beveren.
Vervolg.)
Hot duurde niet lang, of hij was den trap af en liet
viel hem nu juist te binnen, dat hij na dernis van zeven
ure, M. Pastor eens moest bezoeken. Hij groette den
onderwijzer en diens wederhelft, antwoordde op hunne
vraag, dat hij geslapen had als eene roos en plaatste
met beide echtgenooten aan den disch, waar hij, al
hoewel aan het vroeg ontbijten niet gewoon, met
ongemeenen smaak at eri dronk, 't Scheen hem toch
alles zoo goed en zoo vriendelijk dien morgen....
Na de maaltijd klom hij weder in zijne kamer en
plaatste er zich voor den spiegel, om te zien hoe hij
er wel uitzag. Het zij ter zijner eere gezegd, dat een
overtollig spiegelen bij hem geenszins in de gewoonte
lag, maar wijl hij nu bij den pastor ging, en er mis
schien de lieve Emma zien zou, mocht hij toch minstens
het uitzicht niet hebben van een ongekamd veulen.
O, jongens, jongens wat wordt delompste onder u
toch eene gekke modepop, zoohaast eene evasdochter
hem den bol doet draaien
Wat zou mij dat voor een heerschap zijn vroeg
hij zich af, en terstond herrinnerde hij zich 's meisjes
laatste woorden Zoo gij hem maar niet tegenkant,
^Vordt gij goede vrienden.
Dat is zoo al ietsmeende hij verder. Nu, wat
kon het hem schelen hij was immers inschikkelijk en
beleefd, en al sloeg M. Pastor soms een lioogen toon
aan, dat zou er ook wel doorgaan de donder had hem
nooit verschrikt.
Bij het Conscïenee-feesL
En Emma dan ho, de gedachte aan haar deed zijn
blik fonkelen.
Na vijf minuten trok hij ietwat aangedaan, aan de
bel des pastorij. Eene vrouw van rond de veertig.jaren
deed open en, alsof zij hem reeds kende, verzocht hem
lachend en uiterst beleefd te willen intreden. Adolf
zette het doel zijner komst uiteen en volgde de dame in
eene kleine spreekzaal, waar zij hem verzocht, een
weinig te willen wachten. Zij nauwelijks de deur uit,
toen eene andere zich opende en de pastor binnentrad,
de eene hand achter de toogeriem, en in de andere eene
overgroote, blinkende gouden snuifdoos houdend.
Adolf boog eerbiedig, Mijnheer knikte, borg de doos
achter den wijden band en wreef zich de handen.
Gij zijl waarschijnlijk de nieuwe onderwijzer
Zooals M. Pastor zegt. Ik heb het mij eene plicht
gerekend mij onmiddelijk bij hem aan te bieden, daar...
Allo, goed dat is inderdaad wel van u wil u
zetten, heer
De pastor schoof eenen stoel bij en liet zich in eenen
zetel vallen.
Naar allen schijn moest hij een vijftiger zijn, en zag
er zoo treffend tijpisch uit, dat men bij den eersten
oogslag zou geloofd hebben, hem meer dan eens te
hebben ontmoet. Van zeer middelmatige gestalte was
hij, kaal van hoofd en zwart van trekken, maarzoo
uitermate dik en vet, dat het hoofd hem met de schou
deren, zonder tusschcnkomst van den hals, scheen in
verhand te staan. De zwarte vetglimmende priesterrok,
waarover de wijde gordel zeer onhandig gebonden
was, deed de bolheid van zijnen buik nog meer uitko
men, en de breede platte gespenselioenen zonder hielen
bewezen beter dan alle natuurkundige stellingen, dat
de ondersteuningsbasis in direkte verhouding staat,
tot de groote vetmassa die zij onderschragen moet.
Mijnheers gezicht volgde het overige, 't is te zeggen,
was rond en rood als eene volle maan, en steeds met
een' zwaren gouden bril versierd, die tot het topje van
Rosa's aandenken.
zijnen neus afhing en bij gewoone omstandigheden,
buiten gebruik was.
Of er op het gezicht van zulk een kompetent man
zelftevredenheid te lezen stond, laat ik u oordeelen.
•Na Adolf met veie luidklinkende hm 's, van hoofd
tot voeten gemeten te hebben, hernam hij
Ik was reeds van uwe aankomst verwittigd. Gij
zijt naar het schijnt, gisteren met mijne nichte van het
Spoorbaanhof gekomen. Wat belieft er u Ja, zij heeft
tiet mij gezegd. Is 't niet
Ja, lieer Pastor, mejufier uwe nicht was de
eerste dorpelinge, met wie ik het genoegen had kennis
te maken.
Ha, zoo kennis te maken.... (En hier keek hij
met zijne kleine, grijze oogjes Adolf strak aan). En zijt
gij reeds bij den Burgmeester geweest? Wat belieft
er iiJa, zeker gij zult er geweest zijn.... Heeft hij u
gesproken van bij te komen Neen, zeker, wat zou
hij hij is daar. te onbeleefd voor,.... Gij moetu ook
eens bij den onderpastor aanbieden vandaag nog....
Wat belieft er u Gij kunt gaan n.- de klas, om half
vijf zoo. Is't niet Hoe vindt gij et dorp nog?...
Zult. gij er u kunnen gewennen tt belieft er u
ik zal doen zooals gij mij aanraadt, Mijnheer,
wedervoer Adolf op dien woordenv. d, en voor wat
het gewennen aangaat, dat is ook al lenlijk, denk ik.
Nu, te beter, te beter. Gij zul ten minste wat
verstandiger en beleefder zijn, dan uw voorganger. Die
was als het schurftig schaap van het Evangelie. Ik ben
verplicht geweest, hem met pak en zak aan de deur te
gooienWat belieft er u Maar, 't zal wel zijn.... Ik
zie in u heel wat anders steken uw wezen bevalt
mij.... Hoe laat zou't nu zijn? De school begint om
halver negen... is 't niet
Hier haalde hij diep adem en nam een snuitje
Ja, ja, aan de deur zetten.. Want er was met die
kerel geen huishouden meer. Eene maal 's jaars ging/
hij te biecht, was van alle feestpartijen, liep wel eens.
(25 SEPTEMBER 1881).
Aan Vlaanderens twee beroemde dichteressen Mevrouw
Van Achere en Mevrouw Courtmans.
Eüropa heeft den man gevierd
Die met een rijken eerekrans
De moedertaal heeft opgesierd
En schittren deed in vollen glans
Voor de oogen van 't verhaasd Euroop'
Gedurende den langen loop
Van bijna halfeen eeuw.
Nog hooren wij zijn wapenschreeuw
Weergalmen - Vlaanderen den I.eemv
Nog zien wij Ylaandrens fiere helden
De Coninck, Breydel. Artevelden
Vergeten in hun gloriegraf
Dooi' zijn bezielden tooverstaf
Verrijzen uit den nacht dier graven.
Om d'onverbleekten roem te staven
Van 'tland dat hun het aanzien gaf.
Conscience uw naam blijft d'eer des lands
Waarin Gij zooveel goed mocht zaaien.
En Neêrland vlecht dien naam een krans
Die met geen eeuwen zal verwaaien.
Maar vat dien naam, vereerd, beroemd,
Heel Ylaandrens letterroem te zamen,
Er zijn toch noch andere namen
Die Neêrlands volk met eerbied noemt.
Er zijn er twee vooral, twee vrouwen,
Wier prachtig lied en krachtig woord.
In 't immer vrijgestemd akkoord
Der taal een eerzuil mochten bouwen,
Van hoop ons spraken en vertrouwen
Sinds vijftig jaar en immer voort.
Vorstinnen op 't gebied der kunsten.
Begaafd met ai de kracht des mans,
Straait van hun rijken letterkrans
De luister van 't land.
Noglans
Heeft 't land zoo mild in zijne gunsten
En eerbewijzen, 't edel paar
Miskend en 't plechtig jubeljaar
Dat onze weêrgeboorte vierde,
Ons vijftigjarig zelfbestaan
Als land en volk is heengegaan.
Voor 't eerekruis de borst versierde
Dier beide vrouwen die zoo lang.
Voor dweepers noch vervolgers bang,
Het vrije woord en 't vrij gezang
Verhieven, welk een storm en gierde
Het was hun niet alleen om 't. schoon
Der kunst te doenhun moedig streven
Zag op een doelwit meer verheven
Dan gunstbewijs en eerbetoon
lu Vlaandren 't geestejuk verbreken,
Aan 't volk van plicht en rechten spreken,
De taal op ieder onrecht wreken,
En Vrouwenvaststaan, onbezweken
Waar mannen zelfs den strijd ontweken
Mijn land, waar blijft hun eerekroon
Laken, 25 September 1881. Karei. Bogaerd.
(Romance.)
Zoo wreed een woord klonk nimmer mij in de ooren;
Zoo koel een hart had ik u niet gedacht.
'k Heb u voor eeuwig, Rosa, dus verloren
Wij werden voor elkander niet. geboren
Zoo hebt gij mij den zielsteek toegebracht
En ik, onzaalge, die aan later heil dorst denken,
Die mij een hemel schiep van liefde en zaligheên,
Nooit mag ik in uw' arm des levens honig drenken....
Daarheen, daarheen!...
Gij blijft mij lief toch, als niet eene op aarde,
Als de eerste zoon, dien God der moeder schonk,
Lief als de hoop, waarop mijn oog eens staarde,
Eer 't wanhoopswoord zich grievend openbaarde.
'En mij als brandend gift door de aadren drong;
Gij blijft mij liefAl komt mij nooit uw weermin streelen,
En vlucht gij als de beek, in 't. diepe dal beneên,
Toch kunt gij nooit uw beeld uit 'l harte mij ontstelen.
O neen, o neen