lad. geheel het land 3,00. IJpersch voor stad 2,50. mijn vriend naar de stad kwam wonen. Zondag 20" November 1881. 5 centiemen het nummer. V 2dejaar N° 42. vw t* OP 500 EXEMP AREN KUNST- EN LETTERNIEUWS. WAAROM m DE KUNSTBODE VAN IJPEREN, verschijnt den Zaterdag avond; men abonneert zicli bij Charles Deweerdt, drukker, Rijselstraat, 59, IJperen De prijs van het abonnement is fr. 8-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land. Alle artikelen, verslagen of mededeelingen moeten vrachtvrij aan het bovengemelde adres gezonden worden. Aankóndigingen den regel 5 centiemen. Reklamen den regel 15 centiemen. Irisertien bij akkoord aan geringen prijs. Hos ik het min. door H. Van Bever ex. (Vervolg.) Adolfs vriend had hem inderdaad, tijdens hun verblijf in Brugge, dikwlijs, van zijne geliefde gesproken. Zij was het eenig kind van een zeer weihebbenden land bouwer, maar die, om zijne overdrevene staatkundige drift, zich den afkeer van menigen dorpeling had op den hals gehaald. Hare moeder integendeel de arme vrouw was sinds twee jaren, aan de gevolgen eener kwijnziekte, verscheiden werd door elkeen hoog geacht, en geen enkel noodlijdende of gebrekkige was er in den omtrek, die haar niet als een zalvenden engel, als eene troostende moeder beminde. Onder stoffelijk opzicht, was hun huwelijk zeer gezegend geweestde gansche hoeve, met de daarrond gelegen vette rrieersch- landen, was hun eigendom geworden, maar over den huisdrempel, luid hot ware echtelijke'geluk nooit geene schrede gedaan. De vader, wel is waar, was onder verstandelijk oogpunt, niet onbedeeld en mocht daaren boven oppassend en vlijtig heeten, inaar hij was met eene nimmer zwijgende lieerschzucht behebt en was bui tenshuis hoovaardig en barsch, terwijl hij bij vrouw en kroost, zich maar al te vaak tot opvliegendheid en veel te strenge dwangzuclit liet vervoeren. Neen het mocht gezegd worden de gemoedelijke Kristina had op geene rozen gewandeld, en de jeugdige Leonie, die haar evenbeeld was, zou ook, zoo vreesde men, de lente jaren. niet ver overschrijden. Van jongs her was zij De Viaamsche Knaap. droomachtig en terughoudend geweest, had altijd als een gehoorzaam jakind, vaders grilligste bevelen nage komen en had, op achttienjarigen leeftijd, de wereld, door het kleinste hoekje van haar verleidend bloemgor- dijn, nog niet mogen beschouwen. Op de kostschool was Edgard's zuster hare boezem vriendin geweest en zoo was, door wederzijdsche bezoeken, de genegenheid, welke de jonge lieden als schoolkinderen voor elkarir gekoestert hadden, steeds aangroeiend en ien langen laatste, in een teeder liefde gevoel veranderd. Edgar beminde Leonie uit ganscher ziele en dikwijls had hij zijnen vriend de hoop op eene bloeiende toekomst voo gespiegeld, maar ook telkens versomberde zijn gemoed en schoten er tranen in zijne oagen. want hij kende 's meisjes wankelegde gezond heid en vreesde dat het gevoelen der menigte weieens mocht bewaarheid worden. Dit alles wist Adolf en zoo kwam het, dat hij, voor aleer haar onheil gansch te bevatten, de maagd met den naam van ongelukkig meisje - bestempeld had. Doch bij het ver ïemen dier rampvolle tijding, stond hij ais aan den grond genageld, want alles scheen hem zoo ongehoord, zoo onmogelijk, dat hij er vast zou aan getwijfeld hebben, hadde het hartscheurend gesnik der maagd hem de werkelijkheid liaars verdriets niet beves tigd. Slechts gehoor gevende aan zijn innig medelijden, wipte hij in een sprong over de omheining, en de han den voor het gelaat van het arme kind wegtrekkende, sprak hij: Acii! Jufvrouw Leonie, in 's hemels naam. schei uit met dat wanhopig weenen. Alles is niet reddeloos verloren; neen, neengij doet u zeiven te veel verdriet aan: gij moogt zoo niet* overdrijven. Kom, droog uwe tranen, meisje; luister, niets is Onherstelbaar.... Edgard zal terug keeren; betrouw u op mij.... O, ik ken hem, hij mint u te veel en gij zult hem spoedig, spoedig we Nu gaan we 'nen gang! derzien.... God! mocht het waar zijn.... mocht hijmaar neen, neen.... nimmermeer. Maar, gij mooet zoo niet vertwijfelen. Toe, troost u maar en hoor eens wel hier. Ik zal hem opzoeken, ziet gij, en ik wil hem schrijven, hem hart inspreken; zeg gen dat ik hier op het dorp ben, dat hij alles veel te hoog heeft opgenomen, kortom dat hij eene heel gekke, onbezonnen daad heeft begaan. Ik voeg er bij, dat nog niets in het dorp daarvan bekend is, dat hij zich moet haasten terug te komen; wil hij de opspraak vermijden, in een woord, dat zulk flauwemansgedrag noch kant noch wal raakt en was zeker kijkdaar heb ik het gevonden ik schrijf hem dat gij onpasselijk zijt ge worden, dat gij erg ziek zijt.... ha, daar vat ik hem bij de zwakke zijde Al ware hij in het hart van England, gij zult hem zien komen als eene zwaluw. Neen, aan den invloed die ik op hem bezit, kan hij niet weèrstaan o, hij moet haastig terug komen. Morgen vroeg, of liever onmiddelijk wil ik bij den doktor aanbellen; ik laat mij kennen, ik krijg zijn schuilhoek te weet en gij zult eens zien Die vlugge, vurige woorden brachten den gewensch- ten indruk te weeg. Het onervaren meisje glimlachte tusschen hare tranen heen Dank, dank, goede heer Verhoogen, sprak zij. O, wat al hoop, wat zielsopbeuring schenken mij uwe woorden. Neen, onze scheiding is niet onherstelbaar. Ik ben niet onvoorzichtig geweest, al kende ik u nau welijks, mij door mijn verdriet te laten medeslepen en 11 alles openhartig te bekennen. Mocht gij er in gelukken, hem terug te vinden en hem herwaarts te brengen, zie mijnheer, ik zou u mijn leven lang, als een broeder lief hebben. Welnu, lang mij maar de zusterhand, want dat ik zal gelukken, is buiten allen twijfel; ik sta er voor in, i, 't Wordt winter en de middagzon kijkt streelend neer door 't dun gordijn, en maalt een gulden drijhoek, op het vloerkleed van mijn kamerlijn. Zonneken lief, zoo bleek en zaeht, - dij heb ik gansch de week verwacht; want ja, ik min dij toch zoozeer, blij straalken in den winter Maar mooi in 't zuiden ginder, lacht er mij tegen, met warmen schijn, het zonneken van de liefde mijn, en zie ik het wat minder, ik min 't oneindig meer. II. 't Wordt winter en de middagzon kust zoelig 't laatste bloeisel nog. Het vinkjen gelijk, die eens ter loops om 't nestjen gleed voor 't henen trok. Bloemeken, door den herfst gespaard, - dij pluk ik van de stervende aard', en toch, ik wijd dy toon noch lied, klein fleurken in den winter Want mooi, in 't zuiden ginder, prijkt er my tegen, zoo geurig-zoet een bloemeken vol van liefde gloed geniet ik het wat minder, 'k vergeet het daarom niet. lil. 'T wordt winter en de middagzon trekt lange schaüwtjes op het gras. en boven 't zaailand tjilpen musch en kwikstaart, of het kermis was. Vogelken, geel en bont van zwing, zeg mij, waar leidt uw' wandeling? Vlucht gij wellicht naar 't.zuiden voort, - bij 't naadren van den winter Och breng mijn liedjen ginder; leg het er, nog voor het avondrood op 's lievekens zachten maagdenBchoot, dat het haar zienzuclit linder' met zalvend liefdewoord Yperen. Pöi-.irt. Al ben ik slechts een prille knaap, Al kan ik op geen schat van rijpe kennis roemen, Toch wordt het mij steeds goed om 't hart, Zoo dikwijls ik den naam van Vlaanderen hoor noemen, Ja 'k min u, zalig oord, waar moeder mij eens baarde.... 'k Heb u voor immer gansch mijn harten ziel verpand O Vlaanderen u mijn zang... o roemrijkst land der aarde 1.. O teerbeminde grond, o duurbaar Vaderland Wanneer ik uw geschiedenisboek De glorievolle daan der vaderen hoor melden Wanneer ik weet, hoe zij hun recht Tot spijt van 't vreemde rot soms vreeslijk deden gelden... Dan schiet mij 't jeugdig bloed in vollen stroom door de adren..- 'k Geef dan den vuurgloed lucht, die in mijn boezem brandt, 'k Zie dan den Vlaamschen leeuw omkransd met lauwerbladren En 'k juiche bij den roem van 't duurbaar Vaderland, 'll Zie innig blij, de Viaamsche zaak Herglanzen met een kle ;<1 van schitterende kleuren, 'k Zie weer het lang reeds werkloos volk Zoo moedig als voorheen, het fiere hoofd herbeuren. 'k Zie d'ouden Vlaamschen geest in 't jong geslacht herleven Vooruit dan reiken wij elkaar de broederhand En zij ons eenig doel, het eedle van ons streven Gewijd aan het belang van 't duurbaar Vaderland. En mochte ook soms der tijden loop Een schrikkelijke proef voor Vlaanderen verbergen, Mocht ooit een vreemdling het bestaan Het dappre leeuwenvolk op zijnen grond te tergen Dan zullen we ons aldra met 't wrekend zwaard omgorden En vallen we ook ter neer door 's vijands kracht vermand, Dan nog roept m' als een spot tot zijne woeste horden Zij sneefden eerlijk voor hun duurbaar Vaderland Woumen. C. Calle. (AAN EEN VOOR MIJ ONBARMHARTIGEN DISCIPEL VAN ZOOÏL.) Tenhuidigen dag vliegt alles zoo snel, zoo snel dat de oogen 't niet halen; van Brussel naar Pekin, dat reisje is een spel, een dichter kan thans het betalen. De taal rijdt op 't ijzer het aarderijk rond; de kool en de teer maakt de menschen gezond: de stoom die ons sleurt met geschok en geruchten, zal haast voor de flitsende barnekracht duchten, 't verstand loopt op wieltjes, in ondicht en zang wat gaan wij, och Heer, toch 'nen duivelschen gang! Verstomd staat mijn geest en gespalkt mijn gezicht, wen ik in de krant vind te lezen, wat wondren door Edisons tuig, uit het licht der maan of der roetkaars verrezen En heeft de man zonen, dan zal men nog wel A

HISTORISCHE KRANTEN

De Kunstbode (1880-1883) | 1881 | | pagina 1