geheel het land 3,00. IJpersch Weekblad voor stad 2,50. mijn vriend naar de stad kwam wonen. OP 500 AFDRUKSELS KUNST- EN LETTERNIEUWS. WAAROM Zondag 25" December 1881. 5 centiemen het nummer. 2dr jaar N° 47. DE KUNSTBODE VAN IJPEREN, verschijnt den Zaterdag avond; men schrijft in bij, Karei Deweerdt, drukker, Rijsselstraat, 59, IJperen. De inschrijvingsprijs is fr. 2-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land.Alle artikelen, verslagen of mededeelingen moeten vrachtvrij aan het bovengemelde adres ge zonden worden vóór den Vrijdag avond. Aankondigingen den regel 5 centiemen. Reklamenden regel 15 centiemen. Inlijvingen bij akkoord aan geringen prijs. V. K. Het graf. Het graf is diep en stil Huivringwekkend zijn rand Het dekt, als ijs zoo kil Des huwelijks duursten pand. Het lied der nachtegalen Klinkt niet in zijnen schoot En vrienöeschaps rozen vallen Maar op des heuveis most Vergeefs,de bruiden wringen. De handen zich aan wond Der weezen klachten dringen Niet in den diepen grond Doch hier is niet een oord Geniet men stillre rust Slechts na de donkre poort Is men er van bewust Het arme hart heneden Wien hier toch alles baat Geniet de ware vrede Alleen waar 't niet meer slaat. (Naar het Duitsch van Salts.) Repliek. Nog over den Treurwilg. Oef! 'k ben den adem kwijt na het veror beren van den driekolommigen boterham die A B aan mijn Treurwilg wijdt. Arme wilg wat hebben ze u daar een kleedje aan gepast Ge ziet er zoo lief uit als een uitge plunderd reiziger, men heeft u gevild met de koelbloedigheid van een A B man, van iemand die weken lang konijnen, en zwanen en kikvorschen van een sleurde. door H. Van Beveren. (Vervolg.) Hij zou ons veel vermaak doen en aan Oom ook antwoordde deze, want hij ook bemint hartstochtelijk de muziek, inzonderheid de levendige arias en de kleine stukjes. Ik zou blijde zijn u te mogen verplichten, juffers, maar mijn talent reikt tot de wolken niet,- ik hid u, van mij geen te hoogen dunk te hebben. In een gezelschap van kenners, hield ik maar liefst de handen t'huis. O, gij laat u ook te weinig dunken, mijnheer Adolf, zei Emma met een minzaam lachje. Ik ben voorop zeker, dat niemand der aanwezigen u een kunstenaars trek zal toonen. Komt gij maar vrij op, gij zult ons zeer welkom zijn en uwe les ons zeer aangenaam, niet waar, Tante? Wilt gij, dat ik het nog eens aan mijnheer herhale, zei Klara en bezag onderzoekend de twee jongelieden. Nichte Emma heeft de les gevraagd, dus moet zij ook bij mijnheer aandringen, totdat hij toestemme. Dat is volstrekt niet noodig, zei Adolf. Als juffer Emma mij iets vraagt, ben ik met haast ten haren dienste. De Tante keek Emma nu strak aan en deze werd Waarachtig, ikeenvoudig Ciesje (men noemt mij nu M. Cies, 't is deftiger, 't heeft veel van iemand met 'nen witten halsdoek ik die nu en dan wat verzen maak, ik had niet gedacht dat men aan mijn nietig stukje zoo veel inkt en zooveel papier zou verbruiken doch, hola 'k .heb het vasthet kwam er op aan eenen hal ven Bo te vullen er is bitter weinig nieuws in de kunstwereld. Beklaag u niet, Ciesje, ge moogt antwoor den, zooveel als ge wilt, hoe meer hoe liever, het dubbel van hetgeen A B tegen u schreef, dan staat dé heele Bode vol. De Treurwilg is onder handen genomen, gelijk ze te Gent zeggen, door een zageman. Mijn vitter, mijn lieve haarkliever, verwijt mij dat ik zaag)1) nu enfin 't is liet affaire van den balk en den splinter. En hoe pretentieus dat hij een zageman is, dat betwijfelt niemand, 't is zijn specialiteit, doch dat hij de eerste, de beste is, oh ho dat is verder gesprongen dan zijn stokje lang is. Doch, wat slimme toer Lezer, hebt ge lust om voort te volgen? Lees maar verder, ge zult er niets bij verliezen integendeel, verslindt ge het artikel, want dit zal het geval zijn, na uw noenmaal, uwe digestie zal in de beste voorwaarden geschieden en ge zult geen afdrijvend middel (ho hoe realistisch noo dig hebben. Ik zegde dus, wat slimme toer! We gaan het stukje aanzien als fabel we zien wel dat het niet zijn kan, doch wat geeft het er aan bloedrood en scheen Terlegen om nog iets te zeggen. Komt gij Zondag na de vespers, vroeg Klara, dan hebben wij dikwijls een mooi gezelschap en gij zult te vens met eenige voorname dorpelingen kennis maken. Zoo als u lief is, zei Adolf. Moet ik wat muziek medebrengen? Dat zal onnoodig zijn, wij hebben een buitenge woon volledig repertorium. Breng slechts uw best ta lent mede en uwe geestige schoolgrapjes van daareven; gij zult M. Pastor eens in goede luim helpen. Nu waren zij aan de woning der vrouwen gekomen. Adolf beloofde nog eens. zich niet te laten wachten, de beleefde Klara bedankte hem voorop, Emma herhaalde tot viermaal toe: Tot Zondag dus, niet waar! en zoo namen de drij nieuwe bekenden van elkèar afscheid, de bejaarde juffer zeer voldaan over de taal en het voorko men des jongen onderwijzers-en de beide jongelieden nog veel blijder, dat zij eene gelegenheid in 't verschiet zagen, om nader zich te leeren schatten en... natuurlijk te beminnen. De uren kropen zoo traag voort, de twee volgende dagen, en het was duidelijk dat de groote slingerklok inde klas van Adolf koppig was of het podagra had, want zij hing daar te druilen en te sammelen alsof de dag nooit eindigen zou. De zon scheen ook geen troef in zijne kaart te willen spelen; zij deed als de kleine jon gens: talmen en pruilen vooraleer in haar bad te gaan. Ja, erger nog, het was alsof zij den ongeduldigen jonge ling er bij uitlachen wilde, want zij had den ganschen zomer zoo lang en zoo flitsend aan den hemeltrans niet we kunnen er een twintigtal lijnen over schrij ven; 't is weerom zooveel gewonnen. A B, wie steekt er u in den koker, want ge hebt 'nen koker, dat het stukje wes kwestie eene fabel is Het is, met uw verlof (als 't u blieft) de eenvoudige vertelling van eene eenvoudige gebeurtenis, die waar gebeurd is vraag liet liever aan Mdoch neen, 'k moet verdui veld mijn incognito bewaren, gelijk de ge kroonde reizigers, of anders ben ik plat. Mijn Treuwilg, gelijk A B gedurende de tijdruimte van eenige lijnen wil zeggen, maakt voor geene vijf centiemen aanspraak op poëzie. Van dichterlijk Ciesje nooit hooren gewagen Si non e vero...., zoo een klad latijn zet een mensch dadelijk op 'nen geleerden voet. Qa fait bien dans ie tableau. Ik ken geen latijn, kameraad A B ik kan u dus daarop niet veel zeggen enkel zal ik u doen opmer ken dat onze wilg een rechten stam had en gij er eenigszins over spreekt als een -blinde over de kleuren evenals over het hol gerucht door liet zwaaien der takken veroorzaakt, 't Is jammer, dat de 'boom er niet meer staat, u bij windrig weer kunnen van gevoel heeft men ge zoudt er overtuigen. Bravo het rijm is eene belemmerende nalatenschap uit de barbaarsche middeleeu wen. 't Is daarom dat zelf groote dichters zicli ten huidigen dage geene moeite meer geven om rijmen te hekomen. Moest A B verzen hij zou liet anders aan boord leggen. Daar steekt wat in, lezer; docli hij maakt geen verzen. En hiertoe heeft niemand de wind zien geblonken. Daarom ook mocht Adolf h; ar niet lijden en lag de zoogewenschte Zondag hem ai tijd boven. Het meisje kon hij maar niet veel te zien k "ijgen, al hadde hij reeds van uit zijne klas, met geheel liet lichtsijsteem der pastorij eene verkenning gemaakt, ca 's avonds wel tienmaal de straat en de lindelaan op en afgewandeld. Wie niet verscheen was Emma of hare Tante. Eindelijk toch geraakte het zaterdagavond en het geborsten bedeklokje van uit liet nonnenklooster ver telde, dat het tien ure was althans voor hetgeen men van zijne taal verstaan kon, want van de vele sclioone gebeurtenissen, op welke het, van uit zijne hoogte, had neergestaard en die het misschien ook verbabbelde, daaruit kon men niet wijs worden. Ja, het wras tien ure, maar Adolf sliep niet en het geraakte elf, midder nacht en hij draaide zich nog zenuwachtiger onder zijn lijnwaden deken om, want het was heet en mat om een kei te doen zweeten. Donders! dacht hij bij zich zeiven, hoe prettig blonken hare zwarte kijkers dezen morgen, toen ik haar van verre een oogje pinkte, en wat tandekens, wat porseleinen tandekens liet zij zien, toen ik haar aanlachte! Hij vergat te zeggen, dat hij onvrijwillig met de hand, van den mond af door het ruim, eene zekere beweging- gemaakt had, gelijk aan die, met dewelke men kleine kinderen leert groeten, en dat nichtje lief, met eene kleur als eene provincieroos, zich teruggetrokken had Maar hoe kan ik daar zoo gek naar zijn? dacht hij verder. Morgen is de groote dag; hoe zal ik trachten iets puiks af te trommelen! Ha, jamaar, dat is niet genoeg; A DE TBODE (1) Wij moeten getuigen, dat wij in het art. des h» A B zulk verwijt niet hebben aangetroffen. Red.

HISTORISCHE KRANTEN

De Kunstbode (1880-1883) | 1881 | | pagina 1