geheel het land 3,00, voor stad 2,50. mijn vriend naar de stad kwam wonen. Zondag I5n Januari 1882. 5 centiemen het nummer. OP 5 0 AFDRUKSELS KUNST- EN LETTERNIEUWS. WAAROM pp jy i KUNSTBODE VAN IJPEREN, verschijnt den Zaterdag avond; men schrijft, in bij Karei Deweerdt, drukker, Rijsselstraat, 59, IJperen. De inschrijvingsprijs is fr. 2-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land.— Alle artikelen, verslagen of mededeelingen moeten vrachtvrij aan het bovengemelde adres ge zond worden vóór den Vrijdag avond. Aankondigingen den regel 5 centiemen. Reklamenden regel 15 centiemen. Inlijvingen bij akkoord aan geringen prijs. Arnold. III. Arnold, was ten strijd gereden. Maanden reeds was hij uit 't oord, En sinds had men op 't kasteele Nog van hem geen enkel woord. Was hij dood? zat hij gekluisterd Ergens in een diep gevang? Ach! dat wist men niet, en twijfel, Twijfel maakt het hart zoo bang. Godzoo zuchtte soms de grave, Neèrgekromd door leed en smart God! heb deernis meteen vader, Erbarmenvoor een vaderhart. Laat mij kennen. Al voorziende, Of mijn kind, mijn zoon nog leeft; Waar het lot hem henenvoerde, Of hij arm, of hooploos zweeft. Godo Godlaat mij niet sterven, Vooraleer ik weten mag, Of Arnold, mij niet gevloekt heeft, Op zijn laatsten levensdag? -> En ook de arme, schoone Mina, O zij leed een wreede pijn. Kon zij zonder Arnold, ooit nog, Hier op aard' te vreden zijn? Neende wereld mocht verstuiven, Keeren tot een dwarelkloot; Voor haar waren al de vreugden, Zonder Arnold, treurig, dood En zoo liep het jaar ten einde, door H. Van Beveren. (Vervolg.) Dat het verzoek van Oom voldaan werd, in min tijd dan er tot liet beschrijven noodig is, hoeft niet gezegd te wordem. AllerkluchtigSt was liet nogtans te zien, hoe de heide jonge lieden, die niets beters wenschten dan eikaars gezelschap, elkander niet schenen te bemerken, hoe Emma zich zoover mogelijk van 'tte keeren muziek blad afhield, en hoe het prélude van Adolf schier in de piano scheert te verstikken. Eindelijk toch geraakte de speler op zijn gemak en tokkelde met veel gevoel, de heerlijke walzer An den schonen hlauen Donau wier melodische tonen de dichterlijke onderpastor met. wellust te genieten scheen. Doch telkens de maagd het blanke, mollige handje vooruitstak om het blad te wen den, schemerde het voor de oogen van Adolf, en de drij maten welke hij hierop volgen liet, hadden voorwaar met het prachtige stuk van Strauss niets gemeens. Ar- mand zette nu in het eerst als verwonderd wijde oogen open, maar alsof hij de oorzaak dier onsamenhangende uitvoering welhaast verstaan had, glimlachte hij schier onmerkbaar en blikte toegevend door het venster. Aldus bemerkte hij de koddige houding der twee ove rige toehoorders niet: Oom had de duimen achter de riem gestoken en trommelde met de overige tastorganen op zijnen buik, terwijl kozijn Staelens zijn zwartgebrand Achde tijd is maar een stroom 't Leven, niets dan een ontwaken, 't Sterven slechts een nare droom. Immer kan de mensch niet treuren: Wen hij hooploos neder valt, Heden, zal hij zuchten, klagen, Morgenhij een loflied scliall Zoo ook ging het op 't kasteel, en De graaf ten eind getreurd, Had, gelaten in zijn ramplot, Moedig 't hoofd weer opgebeurd. Mina, ook zeer dikwijls had men Voor haar leven sterk gevreesd; Doch al langzaam kwam de vreugde Weder in des meisjes geest. Arnold, ach! het kon niet missen, Liet zijn leven in den strijd. 't Was Gods wil, en deze wille Zij alom gebenedijd 'k Zeg het nogmaals, immer treuren, Neen, dat kan een mensch toch niet. Beter is 't te leven, lieven, Voor de vreugd dan voor 't verdriet IV. Een kreet ging door Europa, heen. Een vreugdekreet door groot en kleen Met blij gejuich vernomen. Napoleon, de sterke held, Verslagen in het russisch veld, Was thans niet meer te schromen. Gevangen en zijn macht verplet, Was hij op 't eiland Elbe gezet, Voor 't einde zijner dagen. Nu zou de vrèe keeren. Dra Zou weêr de ploeg, de eg en spa, Door d'akkervelden jagen. pijpje stopte en, als een volmaakt kenner, bij iedere maat zijn wijsgeerig hoofd in beweging bracht. De zoogenoemde laving door Klara opgediend, be wees duidelijk dat oom Pastor een goeden kelder had en allen, uitgenomen de onderpastor en het jonge meisje, deden den gastheer, die immer zelf inschonk, ferm be- scheed. De rijke landbouwer bijzonderlijk liet het zich lekker smaken, en telkens de pastor hem zegde: Kerel, dat gaat u, liee! Wat belieft ei' u! liet hij zijne tong tegen zijn verhemelte klakken en bezag zijnen vrijge- vigen kozijn met een blik, waarin aide ikzucht van eenen vrek te lezen stond. Middelerwijl werd het gezelschap luidruchtiger, de jongeren spraken van muziek, terwijl Oom en zijn ko zijn'weêr op lmn roozen-stokpaardje zaten, dat;voor een derden persoon alles behalve rozig mocht, genoemd wor den. Emma, die in het klooster had geleerd, wat gezicht eene juffer in de tegenwoordigheid van heeren moet uit hangen, hield zich achteraan en werd vurig rood (dat had zij in 't klooster niet geleerd) telkens Adol fli aar het woord toestuurde, alsof zij vreesde dat hij raden mocht, wat haar in het hart omging. Na nog verscheidene stukjes muziek, werd er door Oom besloten, dat er zou gezongen worden. Doch daar niemand zicli aanbood, en dat kozijn Staelens zich ver ontschuldigde met te zeggen, dat hij het liedeken, in 1830 tegen Willem Kaas op het aria van Pier-lala ge maakt, volkomen vergeten had, moest de onderpastor kost wat kost een der liederen zingen, welke hij in het seminarie geleerd had. Hij liet zich niet lang hidden, Adolf begeleidde hem ten beste mogelijk en met eene krachtige barijtonstem zong hij De krijgers keerden uit den strijd; De oorlog moê, het hart verdijd, Niets kon hun vreugde hindren. De moeders staakten hun getreur, De vaders liepen voor de deur, En zegenden hun' kinderen V. En op 't kasteel van graaf de Sartor, Werd er ook gedanst, gefeest. Vierde men Arnold's terugkomst? Neen, 't was daar een ander feest. Mina, de eedle, reine, ranke, Zij, die eens bij dieren eed, Arnold, trouwe min dorst zweeren, Praalde thans in 't bruiloftkieed. Aan beur zijde zat de broeder Van Arnoldus, kozend nu s' Meisjes, rozen roode wangjes, LispelendEeuwig min ik u Mijne liefste. En de maget, Sloeg heur armtjes teêr en malsch, Met eene onuitdrukbre liefde, Om des jonglings blanken hals. En in kusjes ganscli verloren, Overstelpt door 't hoogst genot, Dachten zij, niet eens het gaat zoo Aan Arnoldus, aan zijn lot Drinkenvrienden, discligenooten Riep de graaf, verheugd van geest. Hoog den beker, voor de vreugde Van mijn kindren's bruiloftfeest! Drinken! laat de wijn maar schuimen.- Dreunt gezangen, klinkt nu luit; Ruisclit, cijmbalen, snaren, trommen, <- Heilden bruidegom en bruid En men dronk, en lachte, en juichte. Homen danste ondereen. DE DEUGD. Uit het vurig woord der waarheid Lacht de Deugd u, sterv'ling, aan, Tot het rijk der eeuwige klaarheid, Leidt zij de enge strijdershaan. Vreugdig waait met blij gewemel, Op den berg der hoop huur vaan, En men ziet haar in den hemel, Midden onder de englen staan. Schoon is 't kleed van 't jeugdig leven, Met den gulden draad doorweven Van geluk en liefde En toch, De eedle deugd is schooner nog! Hemelbloeme, blanke leelje, Gij verlangt geen aardsche loon, Want de mond van 't Evangeelje Versprak u een godent roon. Puikgesteent van 's menschen gaven, Uw volmaakte glans bereidt Reeds het vrome hart der braven Tot hun' later' heerlijkheid Moed en Hoop in 't zwaarstlijden, Heul waar de onschuld stil iweent Waren, Deugd, in alle tijde Als uw kroost, mét u vereend. Heiige Waarheid was uw' Lioeder En aan 't, hobblig levensstr. id, Smaakt het waar genot u ;ter, Aan der Vriendschap zuster;,and. (Voort te zetten.) 1 t V. t I DICHTKUNDIG VEEHAAI. DOOR PH. CALUWAERT. (Vervolg.)

HISTORISCHE KRANTEN

De Kunstbode (1880-1883) | 1882 | | pagina 1