geheel het land 3,00. IJpersch Weekblad. voor stad 2,50. TROMPÉ, NIAIS FIDÉLE. OP 500 AFDRUKSELS. KUNST- EN LETTERNIEUWS. Zondag 7" Mei 1882. 5 centiemen het nummer.- 3de jaar N° 14. DE KUNSTBODE VAN IJPEREN, verschijnt den Zaterdag avond; men schrijft in bij Karei Deweerdt, drukker, Rijsselstraat, 59, IJperen. De inschrijvingsprijs is fr. 2-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land.Alle artikelen, verslagen of mededeelingen moeten vrachtvrij aan het bovengemelde adres ge zond worden vóór den Vrijdag avond. Aankondigingen den regel 5 centiemen. Reklamen den regel 15 centiemen. Inlijvingen bij akkoord aan geringen prijs. Sint-Maartens-avond. [Aan M.K. Van Kemmel, vlaamschen kunstschilder.) NOUVELLE. Suite. La blonde et timide enfant avait tenu longtemps les yeux baissés, tant son émotion était grande, mais sou- dain elle leva la tête. Sur sa figure, qu'animait une légère rougeur, brillaient les signes d'un inexprimable bonheur. Elle semblait envelopper Alfred d'un regard d'une tendresse et d'une douceur ineffables; elle y fit passer tout ce que sa jeune et belle &me devait ressentir en ce moment solennel. Soudain elle voulut parler, mais aucun son ne put s'échapper de ses lèvres émues. Chère Léonie, soupira le jeune homme en serrant sa main dans les siennes; vois, autour de nous tout s'ai- me dans la nature!... Ettoi, Léonie, ettoi?... Moi, répondit doucement la jeune fille, en têehant de sourire a travers les larmes qui s'échappaient de ses yeux, moi, je t'aime aussi!... Jamais, dans sa naive innocence, Léonie n'avait pu définir ce sentiment, cette attraction inexplicable qu'elle avait ressentie pour le jeune Alfred. Un éclair venait de jaillir. Elle venait de tout comprendre, et l'amour le plus saint, un amour sans hornes, venait de naïtre dans son coeur. Ah, que leur ange gardien dut sourire aux mots de divine tendresse que prononcèrent leurs voix émues!... Depuis quelques jours déja, les habitants de la maison de campagne n'avaient pu se rendre compte du change ment survenu dans l'existence de leur unique enfant. Gaie, sans soucis autrefois, elle était devenue parfois triste, le plus souvent pensive. Puis quand, par hasard, au milieu de sa rêverie, le père prononcait le nom d'Alfred, comme mue par un ressort inconnu, comme une personne qui recoit un choc électrique, elle levait la tête, et une toute autre expression paraissaii sur son visage. Souvent la mère, plus clairvoyante que le père, elle qui avait été jeune aussi et dont le coeur, qui sait? avait eu aussi des secrets, la mère, dis-je, dont la sensi- bilité ne s'était point complétement émoussée au contact des choses matérielles de la vie, avait bien des fois sur- pris une larme dans l'oeil de sa fille. Pourtant, quand elle s'informait discrètement de la cause de ces larmes, l'innocente enfant, qui ne savait point mentir, l'embras- sait en rougissant et ne répondaitpas. Elle en conclut que sa fille devait aimer Alfred, ou du moins ressentir pour lui un de ces sentiments qui ne différent guère de l'amour. Le père et la mère se dirent pourtant que le départ prochain du jeune étudiant pour l'Université, l'absence et le temps, ces grands médecins qui guérissent les plus cruelles blessures du coeur, étoufferaient aussi ce germe d'amour chez leur enfant; c'est pourquoi ils ne s'en ef- frayaient pas trop. Alfred cependant avait remarqué que les propriétaires de la maison de campagne étaient- devenus plus réservés envers lui, et qu'ils mettaient moins d'instances dans leurs invitations. Aussi l'idée d'une opposition insur- montable qu'il devait attendre de le part des parents de Léonie, fit passer en eet instant de bonheur un nuage sur son front radieux. Léonie le vit. Qu'as-tu done? Serais-tu triste maintenant? ajouta- t-elle avec un ton de doux reproche. J'ai le ciel dans mon coeur, répondit le jeune hom me, mais j'ai l£t aussi un triste pressentiment. Tes pa rents sont riches, Léonie, et moi, je n'ai rien... me com- prends-tu?... Tranquillise-toi, reprit la jeune fille; pendant ton absence je parlerai souvent de toi, de tes succès, de les males vertus, et mes parents, qui t'aiment et t'estiment déjk, t'estimeront tous les jours davantage. Done, cou rage et espoir. Le lendemain, le jeune homme alia faire ses adieux aux parents de Léonie. Ils semblèrent se départir de leur réserve des jours précédents, et lui firent l'accueil le plus bienveiliant. Ils étaient, en effet, heureux au départ de celui qui, par sa seule vertu, avait conquis le coeur de leur enfant. Les jeunes amoureux se méprirent sur eet intérêt feint et sur ce semblant d'amitié; aussi quand, au moment de la séparation, leur regard se rencontra, ils y firent passer toutes leurs joies et toutes leurs espérances. Un courage sans bornes remplissait maintenant l'ame de notre heros. II était aimé de Léonie! A lui maintenant de se rendre digne d'elle, a lui de briller par son tra vail et de combler, par la renommee et la gloire, la distance que les gens du monde, dans leur matérialisme, établissent entre les adorateurs du Veau d'Or, et ceux que la fortune ne combla pas de ses faveurs. (A continue)'.) Dr G. Paret. Ben ijzeren cither zing' lijden en bloed; nooit kende mijn zangster die tonen.... te steil en te stroef is die baan voor heur voet; haar stemme klinkt beter voor 't edele en 't goed' zij leerde wel kussen maar straffen noch loonen. I. 't Was winter, 't was koud en het waaide zoo fel, de drafsneeuw bedekte de wegen. Hoe voelde de weelde zich wonnig en wel, hoe voelde zich de armoê verlaten, verlegen! 't Werd avond, en midden de duistere straat verrezen ontelbare lichtjes, met zingend gegiggel en lustig gepraat, met hemelsche lachjes op rozengezichtjes. En ieder was vreugdig gezind in de stad de wandlende, fluistrende paren, het zingende kind, dat de koude vergat, de damekens, die, met gemaakte gebaren, in 't winkel daar stonden te dingen, te biên, met lekkers het korveken vulden, en 't grootere meisje, dat mede kwam zien, en, onder het proeven, pasteijekens smulde.... O, feeste der onschuld, wat wekt gij genot, tot diep in de manlijkste harten Men zag er, der snerpende buien ten spot, den knikkenden oude de jaren nog tarten; men vond er, bij 't dansende licht van het gaas, den jeugdigen, droomenden heere, die, 't haar in den wind en den neus in den jas, den piependen voetweg ging over en weêre Men zag er.... Maar, Zangster, laat varen dien toon, bematig uw' tripplende snaren 't was alles dien avond geen schitterend schoon, o neen, wat de neevlige maan kon ontwaren. Zij kon er in 't duister een lijdensbeeld zien, het beeld van de prangendste ellende, zij mocht er eene edele weldaad bespiên waarvan zij allééne den dader erkende. Verhaal ons die weldaad op trageren voet, kom, 't zal ons de ziele verwarmen, de tranen ons lokken in 't vatbaar gemoed.... Kom, Zangster, ik open mijne armen II. Warm en diep in pels gehuld, trad een jeugdig heer, de handen bergend in de diepe tessche, en den hoedrand op 't gelaat, langs de huizen over 't voetplein. Stond hij hier en daar wat stille, vluchtig was het, toen hij voor 't glanzend, bonte raam voorbijtrad, waar de knappe winkeldeernen, met haar kluchtig handgebaar en bevallige aangezichtjes, aan den klant gelooven deden, dat een' nooit gevraagde waar hoog de mode en zeer gewild was. Soms ook, boog hij zich voorover, wen hij bij de straatlantaarn doorging, waar een meidengroepje, door de mantelkap onkenlijk, half en half aan 't feezien stond over wind en wéér natuurlijk Ja, hij loerde sluiks ter zijde, of hjj daar zijn flink katoen Liesken-Mie niet mocht bemerken, 't poeslig dingsken, blond als honig, en met vlechtjes die, zoo lief als den top der wingertranke, over 't blozend zichtje krulden; want, in 't hart en door de ziel, was dat jonge heerschap Vlaming en hij minde als recht en schoon is, Vlaanderens mooie maagden zeer. En zoo slentert hij al verder, gaat en keert terug, en staat op eens nu boomslag-stille voor 't winkel eens gevierden bakkers, waar een prachtig suikerlandschap de aandacht trekt van elk ende een. 't Is een aardig puikgewrochtje schilderachtige kasteeltjes, teeder loover, groenend mos, waar in 't goud gevachte geitjes azen, tusschen tlikkerrotsen van het zoetste beetkristal aan den steilen, blauwen bergwand, dien een roosgemaskerd lampje zacht met kleurig licht bestrooit. Daarenboven, om de aanschouwers en de kleine lekkerneusjes, die er kijken staan, te doen watertanden, werd het voetstuk van dat meesterwerk der bakkunst uit een reuzenkoekebrood tarwebloem met room vervaardigd. leder noemt het fraai en slaat de handen saam. Demoeder wenscht, dat de tijden toch wat beter wezen zoudennijverheid en handel drukker; ietwat meer klanten voor de toonbank. Dan, ten minste, zou ze zonder merklijk nadeel aan de kas te doen, 't lieve ding daar, als sint-Maartens gifte voor heur meisje koopen. Maar nu, lacie! 't springt al op krukken Rijken kunnen enkel tegen zulke kosten op, en de armen mogen kijken... Zoo denkt de moeder en, waarachtig 't is der wereld gang, gewoonlijk. Ook de knaap, die 't blonde hoofd, borend door 't gedrang, vooru itsteekt wijl de wind het kaarsjen uitblies binnen 't uitgehold pompoen, dat geplet nu aan zijn arm hangt, ook hij trekt de wenkbrauwbogen hoekig naar omhoog en denkt Drrrommesl(zou de meester zeggen) jongens, jongens! da's geen kleinbier! 't Heeft bijkans een uitzicht, lijk 't uithangbord van 't nieuwe taphuis Zxoitserland in de Apenstrate. Jammer, Pauwel, dat die klomp centen uit den aarden spaarpot, sinds de laatste groote foore, 't hazendrafje aan 't loopen zijn! 't Zou een flink effektje maken, zoo een prettig tafereeltje midden in de beste zaal; of nog beter boven 't kasjen, aan den kant van moeders werkplaats!... Maar 't is uit met de oordjes, fut Zeker zal 't een rijke koopen!... och, 't is alles voor de rijken Oud en jong vertelt aldus eigen voeling en begeerten, maar eenieder wilde rijk zijn, wilde 't stuk voor zich alleen 't geen gelooven doet, dat dc erfzond'

HISTORISCHE KRANTEN

De Kunstbode (1880-1883) | 1882 | | pagina 1