geliee! het land 3,00, IJperseh Weekblad. voor stad 2,50. Le vice Président, F. LIGY. Zondag 10" September 1882. 5 centiemen het nummer. 3de jaar N' 32. OP 500 AFDRUKSELS NOUYELLES LOCALES. DE KUNSTBODE VAN IJPE'REN, verschijnt den Zaterdag- avond; men schrijft in bij Karei Deweerdt, drukker, Rijsselstraat, 59, I Jperen. De inschrijvingsprijs is fr. 3-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land.Alle artikelen, verslagen of mededeelingen moeten vrachtvrij aan het bovengemelde adres ge zonden worden vóór den Vrijdag avond. Aankondigingen den regel 5 centiemen. Reklamenden regel 15 centiemen. Inlijvingen bij akkoord aan geringen prijs. Het licht de;* Toekomst. Reeds heeft men onze eeuw de eeuw der electri citeit v genoemd. Misschien is die naam wal te vroegtijdig toegepast. In de uitgestrekte palen der elektrieke natuurver schijnselen heeft men, wel is waar, wonderlijke treffen de, tooverachtige ontdekkingen gedaan, ■Maar tot hier toe, heeft de electriciteit, buiten hare toepassing in de telegraaflijnen of den spreekdraad nog aile diensten niet bewezen die men met recht van hare grootsche macht kan verwachten. Dat onvatbaar, alomverspreid vocht, onbekend in zich zelve, maar werkzaam en bestudeerbaar in zijne uitwerkselen is daar ten onzen dienste, het verwacht slechts de bevelen van den mensch om, zooals het tot nu toe gedaan heeft, niet alleen ons te dienen als bood schapper, maar ook als verlichter, als kracht, als beweger als geleider. Wie kan zeggen wat de electriciteit al niet bespaart voor de na ons volgende geslachten Welke verbeelding is stout en groot genoeg om alle de wonde en te droomen die nijverheid, kunsten, koop handel, weelde en volkswelzijn zullen te danken hebben aan dien ahnachtigen invloed. Dit is een geheim der toekomst. In afwachting, zijn er zoekers, geleerden, die vol moed en geduid peilen, beproeven, nagaan en ontleden, Zij dringen tot in de geheimvolste verborgenheden van deze zoolang onbekende kracht. Laat ons dus hopen, dat, meer nog dan de onze, de de toekomende eeuw, de glorievolle twintigste eeuw welke elk van ons zou willen beleven, laat ons hopen dat zij ten volle de naam van eeuw der barnkracht zal verdienen, vooral der praktische barnkracht. Wij hebben aan den damp bijna alle de groote wer ken doen volbrengen die wij rechtmatig daarvan mogteri eischen. De damp wordt geketend, getemd, geen weerstand is hem meer mogelijk, de mensch gebruikt hem als een eenvoudig werktuig, de damp is onze ge wone toebehoorigheden. Dit, wel te verstaan, onder oogpunt der beweeg kracht. Doch, ook de barnkracht zal eensdaags tot ons ge bruikt moeten doen dienen, de onbepaalde macht die zij bekwam is in 't werk te stellen, gebonden, geleid; gevoegzaam en handig gemaakt, zal zijmoeten voor ons een deel van het werk verrichten, dat de damp thans volbrengt. En, kan zij er ooit komen, dit alles te volvoeren zon der de schrikwekkende gevaren aan te bieden waar mede de damp ons gedurig bedreigt, zij zou er te liever om gezien en gezocht worden. Dus als beweegkracht, als sleper en voerder is de electriciteit nog niet doelmatig en in breede maat kun nen gebruikt worden. Maar, darentegen, als lichtvoeder is zij veel meer gevorderd en zij begint hier en daar hare oude mededingster de gaz, den baard af te doen. Ja, de gaz, zoo zijniet betert, zoo zijniet zoeter, dienstwilliger, gevoegzamer wordt zal zij veroordeeld worden, zij zal dalen en die daling zal de dageraad zijn van het elektriek licht. Want de gaz, heeft reeds hier en daar, kwade streken gespeeld, haar proces bedorven, zeer erge fouten be gaan en vele nog twijfelende geesten tegen haar ontsteld. 't Is zelfs waarschijnlijk dat, bij velen, zij voor goed veroordeeld is. Hoe schittert, hoe glinstert, hoe zoet straalt het elektriek licht, der toekomst. Doch zal die toekomst lang daarblijven. Aangezien het elektrieklicht kan verdragelijk, vast, aangenaam, zoet gemaakt worden, dat men zijne wilde grootschheid en zijne onzachte flikkeringen kan dempen, °aat ons hetzelve gebruiken. Maar het is nog te duur. Onze geleerden, onze uitvinders moeten dus werken om dit licht goedkoop ie maken, en het dus te ver spreiden. Zoo zullen wij van vele gevaren bevrijd zijn, en dit zal ruimschoots de gedane moeite vergoeden. Indien onze tijd weerdig een glorievollen naam dien hij neemt wil dragen, dan is het tijd dat men zich meer bezig boude met ernstige, wetenschappelijke opzoekin gen en bekommeringen. De Staats en Landsbesturen zouden daar zooveel beter hunne millioenen aan beste den dan aan kruppkanons en sabelslepers. Ja, niet allen de elektriciteit, maar de gezonde rede, de ware geest van vooruitgang ziedaar het ware licht der toekomst. Kemmerken der weekdieren, Het Hart. Société de Gardes Civiques d'Ypres. Au concours du Tir National de 1882 qui a eu lieu a Bruxelles du Dimauche 20 Aoüt au Lundi 28 de mème mois, les prix suivants ont été remportés par des mem bres de la Société Categorie ACïble fixe aux points. Corps armés de fusils k percussion. Distance loo m. 35" prix. Swekels, Léon, Ypres, 4. 3. 4. 4. 4. 19. Deux couverts d'argent filets. 1776 prix. Dumon, Aug., id., 1. 4. 3. 5. 2. 15. Un couvert d'argent a filets. Categorie B. Cible fixe aux blancs. Corps armés de fusils se chargeant par la culasse. Distance 225 metres. 34 prix. Vandermarliere, L., id., 05. 810. Un couvert d'argent a filets; Categorie C. Cible fixe aux points. Pour les tireurs Beiges et Etrangers indistinctement. Distances 225 inèires. 35e prix. Sanly, Hector, id., 4. 2. 5. 5. 4. 20. Un couvert d'argent a filets. V tir de la période d'été. 4 Septembre 1882. Aux points. 1. kigy, F., 2. Boedt L., 3. Dumon, A., 4. Santy, H., (hors concours) 5. Candaele, J., 6. Deweerdt, Charles, 7. Swekels L., Vandermarliere, L., Aux blancs. I. Tyberghein, J. Le tir du Lundi 21 Aoüt 1882, qui a été remis k cause du Tir National, aura lieu le Lundi 25 Septembre cou rant, a cinq heures précises du soir. Ypres, le 6 Septembre 1882 5 1 6 2 2 5 (3) 21 5 4 0 4 3 5 (1) 21 5 4 1 3 2 4 (4) 19 I 4 3 I 5 5 (5) 19 5 2 1 5 6 0 (0) 19 34 113 5 5 I 3 '3 I I I 0 1 0 4 6 17 14 12 DE KUNSTBODE Des weekdiers welke lijf heeft leden noch geraamt', Een vlies of vleez'ge mantel dekt zijn sljjmi'ig vel, Ofwel een kalken korst, zijn huisje of schelp genaamd. Een zin van alle vijf ontwikkelt zich maar wel, 't 13 deze van 't gevoel. Wat 't reukorgaan betreft, Dit heeft men lang gezocht, maar nimmer nog ontdekt. Soms is het weekdier bloot doch meestendeels verheft Een schelpken zich, vaak twee, waarin 'tzich samentrekt. 1. Zijne waarde voor 't lichaam. Ons hart, dat kleinood der natuur. Dat vaak zoo fel van liefde klopt, Zich dankbaar toont in menig uur En ook wei eens de smart verkropt, Ten onrecht hem soms aangedaan, Is voor ons lijf een grooter schat Dan ooit een vorst binst zijn bestaan Er een in zijn paleis bezat. II. Plaats van 't hart. Een weinig links in onze borst, Verdoken aan 't bespiedend oog, En door de longen als getorscht, Daar ligt het hart waarvóór een boog Uit borstbeen, ribben, vleesch en vel. Zich stelt als schild. En de acbterwacht, Een breede rug, zoo dik en fel, Verhindert daar des vijanrls macht. III. Wat het hart is. Een holle spier of vleezig pak. Zoo groot omtrent als eene vuist, Omgeven meteen dunnen zak, En puntig links van onder juist, Dat is ons hart, dat puik juweel, Die levensbron, dat dierbaar pand, Dat voedsel zendt aan ieder deel Van 't lichaam, dat het houdt tot stand. IV. Verdeeling van 't hart. Een scheidswand deelt het hart in twee, Van 't boveneind tot aan de punt. Het linker deel en 't rechter meê. Wanneer ge uwe aandacht mij vergunt, Beschouwen wij nu even goed; Elk heeft van onder aan den top Een' harteboezem vol met bloed; Een' hartekamer ligt daarop En is gevuld met 'tzelfde vocht, Dat ras ook in den boezem vloeit Waaraan haar uiteinde is gewrocht, En zij zoo nauw is vastgeboeid; Doch dit geschiedt maar dan, nadat Het hart zich samentrekken moe:. En met geweld 't geperste nat Uit zijnen boezem ijlen doet. I V. Soorten van bloed in 't hart. Wanneer het bloedons hart verlaat. Dat 't uit den rechter boezem vlucht. En tot de longen overgaat, Waarin 't verfrischt wordt door de lucht, Dan is het duister, vuil en zwart; Maar rent het van de longen weêr In volle vaart naar't kloppend hart, En in de linker kamer neêr, Die 't in haar boezem overgiet, Vanwaar 't op eens wordt uitgejaagd, Waarna het rond door 't lichaam vliet; En elk orgaan wat voedsel draagt. Dan is het helder, rood en klaar. Dan worden wij zijn levenskracht In ieder lichaamsdeel gewaer, Waarin 't door buisjes wordt gebracht. Door de aders keert het eind'lijk weêr. En vuil, met kool beladen, zwart. Zoo nadert het en stort zich neèr In 't rechter bovendeel van 't hart. J. Ramaerers.

HISTORISCHE KRANTEN

De Kunstbode (1880-1883) | 1882 | | pagina 1