LtperscJi Weekblad.
voor stad 2,50.
geheel het land 3,00.
Mijn eerste Peterschap.
Zondag' 14" Januari 1883.
5 centiemen het nummer.
3de jaar N'50
DE KUNSTBODE VAN IJPEREN, verschijnt den Zaterdag avond; men schrijft ia bij Karei Deweerdt, drukker, Rijsselstraat, 59, IJperen. De
inschrijvingsprijs is fr. 2-50 voor stad. fr. 3-00 voor geheel het land.Alle artikelen, verslagen of mededeelingen moeten vrachtvrij aan het bovengemelde adres ge
zonden worden Aankondigingen den regel 5 c. Reklamen 15 c. Voor alle aankondiging buiten de Vlaanderen, wende men zich tot het Office de Püblicité, Madeleine-
straat, 46, te Brussel.
Vaderlandsliefde en Moedertaal.
(Vervolg.)
Laat ons voortaan Vleeschhouwer het woord ver-
leenen
Ik word gewaar dat ik in hetzelfde gebrek verval,
welk ik zoo even aan anderen verweet. Laat ons niet
zwetsen, mijne Heeren; wij kunnen ons vaderland
beminnen, zonder het vaderland van anderen te minach
ten; wij kunnen aan onze moedertaal verkleefd zijn
zonder de schoonheden van andere talen te betwisten.
Onverdraagzaamheid is geene vaderlandsliefde meer.
Wat is het dan? Het is... Ik weet niet, hoe het eigent-
lijk in het vlaamsch te noemen, maar de Franschen
heeten het chauvinisme.
Het chauvinisme is eene politieke dweeperij.
Maar daar zijn taal-chauvins ook en die zijn niet min
der onredelik dan de chauvins in de politiek. De poli
tieke chauvin wil geheel de wereld onderworpen aan
zijn vaderland, de taal-chauvin wil geene andere taal
gedoogen dan zijne moedertaal.
Dat springt tegen het hoofd en die gekke aanmati
ging zou ons doen schokschouderen, als wij, Vlamin
gen, en hier te lande, er de slachtoffers niet van waren.
Wij hebben gegronde redens, om ons daarover te stoo-
ren. En nogtans, er steekt iets goeds in het gevoelen,
dat de weerde der moedertaal boven die van alle andere
talen doet verheffen; en als ik onbewimpeld mijn ge
dacht mag uitdrukken, dan zeg ik, dat ik veel meer
achting gevoel voor den Franschman die zijne moeder
taal zoo hoog weet te schatten dan voor den verbaster
den Vlaming of... Belg, die de zijne verstoot en aan
eene vreemde opoffert.
Wie nooit buiten zijn land heeft gereisd beseft niet
Ben verhaaltje ter geheugenis, door H. Van Beveren.
(Vervolg.)
Toen het grijze dorpshoofd over de deurstoep was,
kwamen de jeremiaszangen aan gang. M. August kon
maar niet verstaan, hoe de Raad ertoe besluiten kon,
het schoolbudjet met zoo eene geweldige som te ver-
hoogen, want men dient te weten dat er aan den nieu
weling de ongelooflike jaarwedde van 650 frank werd
toegestaan.
De nieuwgebakken onderwijzer, zoo meende M'sieu,
zou een dier schaatsendansers, een dier stadsheerkens
zijn, die het bliksems hoog in den kop hebben en toch
zoo bitter weinig weten. Wellicht zou hij, door zijne
uitlieemsche nieuwigheden, de helft der leerlingen naar
de privaatscholen doen overloopen; doch dat hij zonder
den waard zou gerekend hebben, dat M. August nog
ferm op de stelten stond, dat hij meester was en meester
bleef, daarvan mocht hij overtuigd zijn, want...
Och! vader lief, wat gij u toch in het hoofd al
steekt; wacht tot hij kome, sprak Roosje.
Kind, gij kent de wereld niet; dus, zwijg; dat is
onverbeterlik, bekeef de meester.
En toch bleek het dat Roosje gelijk had, want, toen
veertien dagen later de jongeling met de postkoets aan
kwam, geleek hij in 't geheel niet aan den revolution-
nair, dien de meester zich voorgespiegeld had. Mijnheer
Frans was een jeugdig, netgekleed heerken, die, wel is
waar, noch bril, noch wit halsdoekje, noch zwarte
handschoenen droeg, en uit wiens oogen ook geen
schim van pedantismus of blaaskakerij straalde. Daarbij
hield hij zich zoo deftig en sprak zoo aanminnig, dat de
goed, wat innig verband er bestaat tusschen de vader
landsliefde en de moedertaal. Velen, zoo lang zij t'huis
zijn, schijnen hun weinig om de moedertaal te bekom
meren. Maar zendt ze eens naar het buitenland; laat ze
eens eenigen tijd onder de vreemdelingen verblijven, en
gij zult gewaar worden, hoe de zaak in hunne oogen
zal veranderen.
Ziet dien duitschen handswerkman eens. Hij werd
misschien door armoede of onderdrukking uitgedreven.
Hij landt aan op eene vreemde kust: waar hij geene
landgenooten aantreft. Wat betreurt hij daar? Zijn
Vaderland? Ja, maar nog meer het missen zijner ge
liefde moedertaal. In zijne zangen beweert hij
Neemt nu denzelfden Duitscher; voert hem in een
der menigvuldige volksplantingnn der Vereenigde Sta
ten en hij betreurt zijn afwezig vaderland niet meer.
Wat kan er hem nog ontbreken? Hij is immers in een
land dat zijne sprake spreekt, en hij zingt vrolijk
Was ist des Deutsehen Vaterland?....
Hij heeft zijne moedertaal, hij heeft zijn vaderland
terrug gevonden.
Ik spreek uit ondervinding, mijnheeren. Als ge mij
hier zoo ziet zitten en de macht der moedertaal hoort
roemen, kunt ge dan wel gelooven, dat ik, in mijnen
jongen tijd, een soort vaneen franskiljon was?
Vreemd mag het voorkomen, maar dat het waar is,
dat kan ik u verzekeren.
Het was onder de regeering van Willem I al eene
meester, naeenuui onderhoud met hem, zijn wrok wel
voor de helft voelde overgaan.
Doch waartoe noodig 's jongelings gaven en manieren
hier te bebloemen? Laat ons hem eens volgen in zijn
werkwinkel zooals hij de klas noemde, en hem eens
ter handeling zien.
Toen de klas 's anderendaags morgens aanvangen
zou, wilden de knapen als naar gewoonte het lokaal
binnenstormen, dóch er was belet. M. Frans had de
deur gesloten en kwam dood op zijn gemak de speel
plaats, opgestapt. Hij zocht de leerlingen zijner afdeeling
bijeen, vroeg aan verscheidenen hunne namen, en stel
de ze dan in dubbele rij voor den ingang der schoolzaal.
Na hen een paar malen rond de speelplaats geleid te
hebben iets wat M'sieu August door het venster der
huiskeuken met minachtenden glimlach en schouderop
halen aanstaarde, daar hij waarschijnlik hier eene in
breuk op zijne autoriteit dacht te mogen zien liet
hij hen met de grootste orde mogelik op hunne plaatsen
gaan. Daar de middendeur nu gesloten was, liet M.
Frans door één leerling alleen verschillige deelen des
gebeds luidop zeggen, en bestatigde, dat het kind dit
zoowel deklameerde en er zooveel van verstond, alsof
het Sanskriet zou geweest zijn.
Daarna stuurde hij den knapen een vertrouwelik
praatje toe, zegde, dat het hem hoogst vermaak deed
zooveel frissche, blozende jongens in zijne klas te zien,
dat hij hen reeds op voorhand zonder onderscheid lief
had en dat hij er geenszins aan twijfelde, of zij waren
allen braaf en wilden dapper leeren. De kinderen, die
hem tot nu toe, met opengespalkte oogen, verbaasd had
den aangekeken, gaven door hun tevreden uitzicht te
kennen, dat een nieuwe onderwijzer, die zoowel kouten
kon, hun hoogst welkom was, doch veel meer klom
hunne verwondering, toen zij hem onder het spreken de
traditioneele lat zagen in stukken breken, en de splin
ters ervan in de kachel verdwijnen.
Zonder dat zij zijn doel gewaar werden, bracht hij
geheele reeks jaren geleden. Fransch was toen de taa
der orpositie en won des te meer veld, daar men het
volk wijsmaakte, dat het hollandsch eene vreemde taal
was, die men ons wilde opdringen. Het ging er nog
tans zoo erg niet meè, als nu met het fransch. Toch,
om de regeering eene fars te bakken, las ik niets dan
fransche boeken, en God weet wat menigte ik er toen
verslondOp den duur verbeeldde ik mij, dat ik beter
fransch kon dan vlaamsch. Zoo slim was ik in dien
tijd.
(Wordt voortgezet.) S.
Zeer beleefde Pennetwist
Tusschen Dr Reynekens en M. Berghmans.
(Een oud verhaaltje herdacht.)
Groote mannen hebben soms zeldzame manieren, eene
bewonderenswaardige originaliteit. Ten bewijze het
volgende oud verhaaltje, dat veel opzien heeft gebaard.
In illi tempore, als de evangelische censuur nog een
beetje in zwang was, had een zekere Dominicus Bergh
mans ondernomen een prachtig rijmwerk aan een te
rijgen, dat hij naar de opperste letterrechtbank ter inza
ge zond, en in de keurigste latijnsche termen harer
wijdbekende welwillendheid aanbevool. De man twij
felde er geenszins aan, of de gestrenge heeren zouden
alles onverbeterlik vinden. Als men zijner sterkte bewust
is, niet waar!... Ook Tasso erkende in zich zeiven zeer
bescheiden de grootste dichter zijner eeuw, en Spinola
de grootste kapitein. Waarom zou een Berghmans zich
niet insgeliks naar waarde kunnen schatten en als pri
maat der letterhelden beschouwen?
Ongelukkiglik voor den onfaalbaren Dominicus, was
de verslaggever der leescommissie de hoogdravende doc-
hen al koutende zoover, dat hij hun op het zwarte bord
een élémentair lesje gaf, 'twelk allen met buitengewone
aandacht volgden. Op die wijze onderzocht hij de vor
dering der kleinen en splitste hen, naargelang hunner
bekwaamheid, in twee gelederen, die hij links en rechts
de zaal plaatste. Tot nu toe had zijn wakende blik alle
wanorde voorkomen, doch toen M'sieu August in de
andere klas het teeken ter uitspanning gaf, nam de ge
woonte van alle dagen, die tweede natuur, weer de
overhand. Echter was het rumoer van korten duur, wijl
de kinderen wederom op twee rijen geplaatst werden
en stillekens de klas verlieten. Op de speelplaats hield
hij, over hunne dartele bewegingen en spelen, een oog
in 't zeil en duldde niet, dat zijne klas zich langs den
anderen kant met de hoogere afdeeling vermengde. Daar
hij ook niet wilde dat zij zich aan twistpartijen overga
ven, dachten wij, ouderen, het jonge meesterken te
tergen en wij vochten en krabden als raven, maar hij
scheen op ons zoo weinig aandacht te slaan, dat het
spelleken ons op den duur hoogst verveelde.
Het overige deel der klas liep zoowel af als het eerste,
en 's middags zag men voor de eerste maal de leerlingen
der laagste afdeeling in orde de poort buitenstappen, en
M. Frans in 't voorbijgaan beleefdelik groeten. Toen de
kinderen vertrokken waren, stuurde de "Oppermeester"
hem over zijne vaardigheid een halfironisch compliment
toe, welk de overige leden des kleinen gezins min of
meer welgemeend bijstemden. Roosje bizonderlik was
uitbundig in loftuigingen, toen Frans vertrokken was,
iets wat den meester niet zeer scheen te bevallen; wijl
hij haar als gewoonlik de stilzwijgendheid aanraadde,
voor reden gevende, dat zij van school en schoolhouden
zooveel kennis had als de kraaien van den zondag.
Dit verpletterend argument stopte het uitgelaten.meisje
onmiddelik de tanden dicht, en deed haar de gewone
tint der konen tot in het haar stijgen.
(Wordt voortgezet).
DE KUNSTBODE
Das Land das seine Sprache spricht
Und alles hat, was ihur gebricht
So weit die deutsche zunge klingt
Und Gott im Himmel Lieder singt,
Das soil es sein
Das, wackrer Deutsche, nenne deinl