27 Mengelwerk van «DE PÖPERINGHENAArk 'J B 8 W 5, S 2 UVII oorspronkelijk verhaal door IS D 11 1 1* II E X E i X li W ij zullen het niet beproeven verder af te schilderen wat het lijden was der diep te beklagen vrouw, die zich aan eenen man geketend zag, die geenszins den naam van mensch mocht verdienen. Gaan wij die droevige jaren maar voorbij, die voor de grievend ontgoochelde Livina zooveel jammer bijbrachten, en zeggen wij enkel terloops, dat kort na den dood van haren snel bezweken vader, zij aan haren echtgenoot eenen zoon schonk, die, bij zijn verschijnen, eenen schim van glimlach op het koude wezen zijns vaders riep, daar de hardvochtige en eigenbaatzuchtige man zeer verwonderd, ja! eene ongekende, vreugdige gewaarwording in het steënen hert gevoelde De bengel werd Guido geheeten en groei de weelderig op, enkel door de moeder ge liefkoosd, die twee jaren nadien hem een broertje schonk, dat men Arnold noemde. Wij gaan verscheidene jaren voorbij, tij dens dewelke de immer treurende en ter- neergeslagene moeder, onverpoosd onder H looden gewicht van den koenen wil van haren hardvochtigen man gebogen, wee- nend en zuchtend doorbracht, wijl de her- telooze beul hare twee kinderen, tot jonge lieden opgroeiend, ter kostschool zond, waar zij door 'vreemde handen werden opgevoed, geleerd en onderwezen in alles wat ze later behoefden. Men had evenwel 't bijzonderste vergeten. Men leerde hun God slechts kennen om zeer trotsch zijn bestaan te loochenen, en met zijnen verheven eeredienst den spot te drij ven. Die gruwelijke drogredenen en de haat tegen den godsdienst, welken men hun in prentte, zij maakten het hert der knapen zoo droog en zoo schraal, dat vele goede neigingen, welke zij van hunne moeder hadden geërfd, gansch werden versmacht en aan het goede gevoelen van eer en recht- veerdigheid een geduchte wrong werd ge geven. De knapen groeiden tot jongelingen op, en met hen ook namen hunne driften in wasdom toe, kreeg de verdorvene natuur de bovenhand, en wranneer zij mannen wa ren geworden, dan moesten zij zeer wrange vruchten eener ongodsdienstige opvoeding boeten Guido, koopman Van Ilelmen's oudste zoon, die reeds den ouderdom van vi r-en- twintig jaren had bereikt, was een jonge ling geworden van middelmatige gestalte, met bruine oogen, helderblikkend en met haren en lichten knevel van dezelfde kleur, derwijze dat men duidelijk merken kon dat hij veel van zijne moeder had, aan wie hij zeer goed geleek. Regelmatig was zijn we zen gevormd, dat innemend van uitdruk king was, en men mocht oordeelen dat de jonge borst ook veel van de geaardheid zij ner moeder bezat. In het hert van den jongen man sliepen menige goede gaven Jammer was 't echter, dat zij door den kouden adem der onver schilligheid naar hooger betrachten en on godsdienstige vrijzinnigheid waren ver smacht en verdrongen, zoodat Guido niet eens weten kon hoe handelen om verhevene daden te plegen, noch hij evenmin kon be seffen waar of bij wien de noodige sterkte gevonden, tot torschen van druk en van wee, tot verdragen en verduren van jam mer en tegenspoed. Zoo was hij wel geschikt om zich on wetend, ja aan welkdanige laakbare daad over te leveren. Ha! het'had de goede moeder, de diep ongelukkige Livina, grievend gefolterd te bestatigen dat de vrijzinnige gedachten bij hare beide zonen immer meer en meer veld wonnen, dat deze zoo ongodsdienstig waren. Met de laatste kracht in haar verkwijnend lichaam bevat, had zij gepoogd zich te ver zetten tegen 't willen haars mans. Zij had hem gebeden, gesmeekt, bezworen de op voeding der kinderen te veranderen, te ver- milderen, doch te vergeefsde wil van Jo nas Van Helmen was wet en wat hij besloot moest geschieden Voor, hape smeekingen had Jonas Van Helmen spot, voor hare beden minachting, voor hare diepe vervoering slechts schimp over. Dit alles, gepaard met het rampzalig lot der arme vrouw, ondermijnde hare geschok te gezondheid gansch, en op eenen' dag dat het sneeuwde en volop winter was, bezweek de ongelukige Livina, die weleer zich voor de redding van haren vader had opgeofferd; zij stierf een pijnlijken dood, wijl haar oud ste zoon, Guido, bij haar lijdensbed te wee- nen zat en de andere, Arnold, in eenen club zich vermaakte. Wat de koopman Van Helmen betrof, hij was naar eene vergadering gedaan, waar men enkel sprak over handelszaken. Weinige dagen later was de ongelukkige vrouw begraven en in zooverre reeds verge ten, dat men over haren dood zeer weinig nog te praten had andere voorvallen had den het nieuws van haren dood snel op den achtergrond gedrongen. En wanneer koopman Jonas Van Helmen in zijn bijzonder bureel gezeten was, gebeur de het hem te mompelen, grimmig onte vreden 't Was tijd dat zij heenging, die zaag Ha nu ben ik verlost van dien bal aan mij' ne beenen!... IV. Waar Guido Van Helmen eene ontmoeting had. De jongste zoon van Jonas Van Helmen, Arnold genaamd, die ook eene gewichtige rol speelt in onze geschiedenis, had den ouderdom van twee-en-twintig jaren bereikt. Hij is een lange, opgeschoteo jongeling, met hoekig en mager gelaat, waarop de me nigvuldige schandelijke hertstochten hun nen stempel hebben geplaatst, en dat geens zins regelmatig gevormd noch innemend van uitdrukking mag heeten. Omkranst met sluike, rosachtige haren, wordt dit hoekige wezen weinig opgefraaid door dit paar grijze en loerende oogen die onder borstelige, vale wenkbrauwen, zich schijnen te willen verbergen, en de grijns, die op de dunne lippen zweeft, overtuigt den gelaatskenner overvloedig van de geveinsd heid en achterhoudendheid van den jongen man, wiens hert door de vinnige afgunst was vervuld, te zaam met snoode valscbheid en trouweloosheid Ja, 't scheen wel dat de jonge Arnold veel van de inborst zijns vaders bezat, en hij eveneens eene ijskoude ziel in het ma gere, beenderige lichaam verborg! Beminnen kon de veinzaard weinig of niet, benijden en haten stonden hem won derwel, en 't was wel 't minst zijn broeder Guido, die er mocht op roemen de genegen heid van den stroeven jongeling te bezitten. Immers, deze liet maar geene gelegenheid voorbijgaan, om zijnen oudsten broeder te grieven of schadend te hinderen. Van natuurswege meer ondeugden dan gaven in het hert geschonken, had de on godsdienstige opvoeding den haatdragenden jaloersche nog meer verdorven en, de min ste goede kiem onmeedoogend versmachtend, van den jongeling een wezen gemaakt, dat sterk was en gereed om tot alle middelen, al waren zij ook oneerlijk, zijne toevlucht te nemen, als dit hem noodig scheen of hem baten kon. En dat Arnold uit alles zijn voordeel wist te trekken, zal het vervolg ónzer geschiede nis overvloedig leeren. Arnold kende allerbest de middelen om zijnen sturen, grim mi gen vader op zijne zijde te krijgen, en, valsch en loos zooals hij was, kon hij goed met zijnen vader over een komen. Cruido, van zijnen kant, had eenen afkeer voor den koophandel, en zou zijnen vader nimmer als hoofd van het handelshuis opvolgen, daar hij besloten had rechtsge leerde te worden, en hij te dien einde op de hoogeschool zeer praktische en veelbeloven de studiën deed. Arnold daarentegen was immer op het kantoor zijns vaders werkzaam, met wiens zaken hij zich innig vertrouw maakte en, door den bekwamen en schranderen koop man geleid en geleerd, alle voorteekenen mogelijk gaf dezes weerdige en slimme op- j volger te worden. vervolgt,

HISTORISCHE KRANTEN

De Poperinghenaar (1904-1944) | 1910 | | pagina 3