EI JVOEGSEL DE POPERINGHENAARvan Zondag 18 December 1910 Een Schot in den Rug 29 Mengelwerk van »DE POPERINGHENAAR' oorspronkelijk verhaal door HEKDIUK BE ZBÏNE. Hare leermeesteres zuchtte de ont goochelde verschrikkend. Wel ja, mejufïër Margaretha Geerssen. Margarethaprevelde de hevig ont roerde koopmanszoon. Zij heet Margaretha] Inderdaad, vriend, en... Schoone naam morde Guido in ge dachten vervoerd. Ho! wat is zij bekoorlijk, aanminnig! Hum 't ware voor haar veel beter wat duiten te bezitten bromde de zoon des olieslagers, medelijdend schouderophalend. Zij is dus arm? vroeg zijn vriend. Arm? ja, dat is het woord! beaamde Albrecht. Immers, wat tellen toch eenige weinige duiz nrh n franks, die zij van hare oude moei heeft geërfd Vier duizend frank, is dit eene fortuin Maar... vriend Albrecht, die juffer moet van goeden huize zijn gewis, en... Och, ja, Guido! vroeger waren hare ouders welstellend, doch zij verloren alles wat zij hadden. Én hunne dochter werd leermeesteres? Ja, daar zij schitterende studiën deed en eene zeer bekwame onderwiizeres is geworden, die met de hoogste onderschei ding haa*r diploma wegkaapte. Mijne moe der, die volstrekt geenen weg wist met onze guitige Agnes, wilde voor deze eene gezelschapsjuffer, die het ondeugende meisje onderrichten en opleiden kon, daar zij uit een drietal kostscholen werd gebannen, als speelzieke en onwillige leerlinge, en wanneer de onderwijzeres Margaretha Geerssen zich aanbood, nu een paar jaar geleden, dan werd zij ook aanstonds door de ouders aanveerd. Zij is wonder begaafd en zeer verstandig en wellevend. Ook is door haar ons huis houden gansch veranderd en niet weinig verbeterd! Zij bracht hier eenen volledigen ommekeer teweeg, en deed zich door eenie der achten en beminnen. Waarlijk, 't is een perel van een meisje, en zoo zij niet zoo arm ware... Maar, verduiveld! ik sla hier te praten als een ekster onderbrak de klapzieke zoon des huizes zichzelven. He maar vriend! waaraan denkt gij toch! Gij zit daar zoo diep droomerig, Guido Hawat? gij zegt? wat is er? stotterde de eensklaps opschrikkende koopmanszoon. Bliksems! vriend, ik geloof dat gij het hoofd op hol hebt! spotte Albrecht luchtig. He! zit de schoone Margaretha in uwen bol dan?... Albrechtstil spot nietprevelde Guido met sidderende stem. Och geloof mij, die bekoorlijke juffer heeft op mij eenen diepen indruk gemaakt! Ja, ja! dat verwondert mij geenszins, rmmers, iedereen die haar voor de eerste maal ziet, ondergaat den indruk harer schoonheidMaar kom, vriendkom mede ik zal u mijne ouders voorstellen, opdat gij met hen kunnet kennis maken, Guido. De koopmanszoon stond op en vaagde met de hand over het gloeiende voorhoofd, alsof hij de nevelen, die zijne kokende her senen bezwaarden, wilde wegdrijven. Hij volgde zijnen vriend en prevelde onhoorbaar met trillende lippen Zij heet Margaretha!... ach wat is zij schoon V. Waar de eene hebzuchtige den anderen een gruwelijk voorstel deed. Koopman Jonas Yan Helmen had gevon- den wat hij zocht. Terwijl zijn zoon Arnold aan zijnen ande ren broeder een sluwen strik spande, had de vader, die voor niets achteruit deinsde, als het er op aankwam zijn doelwit te be reiken, eveneens een zeer stoutmoedig plan bedacht, dat inderwaarheid helsch mocht heeten. Ten allen prijze wilde hij zijnen vriend Meyntens in zijne macht krijgen, en hij had zich lang het brein gemarteld, om eene goede gelegenheid in 't leven te roepen, wanneer hij eindelijk het doelmatig middel had gevonden, dat, zoo meende de geweten- looze, zijnen handelsbroeder in zijne handen zou leveren. Hij begaf zich in allerhaast ten zijnen huize en gelastte den knecht, die open deed, hem onmiddelijk aan zijnen' meester aan te kondigen, wien de bezoeker dringend spre ken moest De dienstbode leidde hem in eene rijk bemeubelde voorzaal en, na hem eenen zetel te hebben aangeboden, verdween hij om den meester te gaan verwittigen. Koopman Meyntens verbeidde niet lang en verscheen weldra bij den bezoeker, wien hij gul zijn welkom bood. De heer des huizes was een man van omtrent twee - en-vijftig jaren, niet zeer groot van gestalte, doch tamelijk dik van hoofd en lijf. Zoo men dit bolle gelaat, dat door reeds grijzende haren wras omzet, slechts opper vlakkig beschouwde, dan meende men eenen eenvoudigen en doodbraven, onscha- delijken mensch voor zich te zien. Edoch, wen een nauwvorschend opmerker wat meer oplettend den man gadesloeg, en hij die kleine fonkelende zwarte oogjes bemerken kon, die, diep in hunne schuil plaats als terug getrokken, onder de borste lige grijzende wenkbrauw uitloerden, dan gewis zou die gelaatkundige, eveneens den heimelijk wat spottenden grimlach op die dikke lippen zwevend ontwarende, weldra hebben geoordeeld dat die goedzak kige dikke man niet zoo zeer te betrouwen was als hij wilde voorgeven, en in dit breede voorhoofd wel meer sluwheid en listen huisden, dan men wel denken kon En inderdaad, de opmerkzame gelaat kundige zou zich geenszins bedrogen heb ben, hadde hij derwijze geoordeeld want de groot-handelaar Nikolaas Meyntens was inderdaad een zee.r sluw en achterhoudend man, die de wereld niet weinig bedotte en eenieder, door zijne geveinsde goedheid en rechtschapenheid, overvloedig zand in de oogen wist te strooien. Sterk was hij in de af te keuren kunst de menschen loos te bedriegen, en hij mocht wel een weerdig bondgenoot van den even listigen en geveinsden Jonas Van Helmen worden genoemd. Deze had rap zijnen nieuwen vriend doorgrond, en daar hij hem zeer wel ge schikt vond, om uit te voeren wat hij van hem wilde, had hij zich nauw met den dikken handelaar verbonden, en zou bij stoutmoedig met dezen liet plan verwezen! lijken, dat hij nad opgevat. Jonas Yan Helmen had het oog zeer hebgierig op de jonge Paula geslagen die de eenige dochter en erfgename was des groothandelaars, en later de gansche for tuin zou erven, welke de man haar zou achterlaten, en diensvolgens als eene uiterst goede partij mocht aanzien worden De eerzuchtige handelaar wilde de jonge en schoone erfgename voor zijnen zoon j ui i ii_iiiiiiHiiiiiiMiiMiiii ■Miiiiijii in mi im in uw i ii ui mm i mi i mil ii Jignnrnj t[tqi Guido, en was besloten alle middelen te gebruiken om tot zijn doel te geraken. AVat hij schelmsch had verzonnen, zullen wij op tijd en stond vernemen en met verontweerdiging begrijpen. De heer des huizes was bij zijnen vriend met honingzoet gelaat, zeer voorkomend en minzaam verschenen, en had hem zwierig de hand gedrukt, uitroepende AVel gekomen, beste Jonas, welkom te mijnent! Ha! wij zullen er een glaasje morgendwijn opzetten Verschooning, mijn beste, maar - Neen, neen, geene maars, onderbrak de huisheer luimig. Ha, ha, ik heb daar een maderawijntjekom, zet u wat neer, ik ga er om en spoedig ben ik weêr! Te bliksem! voor ééne maal dat gij mij bezoe ken komt! Neen! geene weigering, ik ben weg Inderdaad, de dikke koopman was reeds heen, vooraleer zijn vriend hem kon weer houden. Edoch, deze dacht daar juist niet aan, maar integendeel bromde hij zeer verge noegd tusschen de tanden Hij wil er een glaasje opzetten Welnu, des te beter Hij staarde met stuurschen blik de rijk- bemeubelde zaal rond en murmelde opge wekt Hum, mijn vriend Nikolaas Meyntens is zeer rijk en hij Iaat dit zien Hal alles wat hij bezit, moet in mijn huis komen

HISTORISCHE KRANTEN

De Poperinghenaar (1904-1944) | 1910 | | pagina 3