Gij... maar... steende Jonas en sprong naar de brandkast in den hoek der zaal. Met bevende hand deed hij 't slot werken, opende de ijzeren deur en zocht, doch tever geefs Ha schurk, gij hebt dit stuk gestolen loeide de koopman woest vooruitspringend. Edoch, zijn zoon had zich zeer behoed- vol achter eene zware tafel geplaatst, derwij ze dat de hoogst verbolgen man hem niet eens bereiken kon en machtloos met gebal de vuisten zijnen immer spotlachenden en ontaarden zoon bedreigde. Vader, wind u maar niet op, grinnik te deze helsch. Ja, ik heb het kostelijk stuk en bewaar het voor u. Ga snel naar Niko laas Meyntens en eisch hem stout voor uwen zoon Arnold zijne dochter Paula. Ga, zeg hem dat, zoo hij niet toestemt in mijn on middellijk huwelijk met haar, ik hem onge nadig verderven zal en aan 't gerecht over leveren, daar zijn stuk en dus ook zijn vonnis in mijne handen zijn. De koopman zag zijnen duivelsch grin nikenden zoon met vrees en angst schuw aan, schudde het hoofd en morde eensklaps met koud besluit Welaan, ja, hij heeft gelijk, de schurk. Hij is nog sterker dan zijnen vader Ha nu toont gij u eens weer recht een man, riep Arnold begeesterend uit. Kom, vader, ik wil u bij Meyntens vergezellen. Gij... gij zoudt mee mompelde Van Helmen aarzelend. Gewis, besloot de schurk, ik zal mijne verloofde gaan groeten, kom Hij sleepte zijnen vader mede en beiden verlieten welhaast hunne woning. Ten zijnen huize zat de groothandelaar Nikolaas Meyntens zeer ingetogen, in ge dachten verslonden, aan zijnen lessenaar in zijn bijzonder bureel. Zooeven had hij een belangrijk onderhoud gehad niet zijne dochter Haula, met wie hij verschillige punten van haar toekomend huwelijk, met den zoon van den bankier Weissenfelds had geregeld. Daar Guido uit de baan was, kon er niet de minste spraak meer zijn van zijn huwelijk met Paula Meyntens, en daar de reeder zorgde aan de zaak eenen voor hem zeer voordeeligen draai te geven, zoo werd de ontworpene echtverbintenis met den zoon des bankiers, die geen zins zijn woord had teruggekregen, doorgedreven en zou de plechtigheid binnen kort kunnen geschie den. Van dit alles wist Van Helmen natuur lijk niets en hij kwam, door zijnen jongsten zoon Arnold vergezeld, naar de woning des reeders, dien hij te huis aantrof. Wanneer een knecht den heer Meyntens kwam zeggen, dat de heer Van Helmen en zijn zoon den huisheer wilden spreken, had Nikolaas zeer aardig en geheimvol geglim lacht en met het bevel de beide bezoekers binnen te laten, ook eenige verdere onder richtingen in het oor des bedienden gefe- zeld, die, zonderling opgewekt, zijnen heer aankeek, glimlachte en rap wegijl de. Weldra verschenen de bezoekers zeer bedaard in de zaal en Jonas Van Helmen meende de hand zijns vriends te drukken, maar deze had zich achter zijnen hoogen lessenaar, als in eene soort van verschansing teruggetrokken, en uit meerdere voorzorg den toegang door een zwaar meubeltje ganscli afgesloten. Hij groette de binnengekomenen, wijl hij hen schalk aanhoorde en hij gebood den knecht aan die heeren eenen zetel voor te schuiven. De bediende, wien, in het ietwat ondeu gend oog, een verborgen genster vol spot glinsterde, bood de beide ingekomenen eenen zetel aan en, met eenen lichten hoofdknik, deed hij achter hunnen rug zijnen meester een heimelijk teeken, waarna hij uit de plaats verdween. Wel gekomen, vriend Jonas, riep Meyntens van achter zijnen lessenaar dpn verbluften koopman toe. Ha! is dit niet uw andere zoon, Arnold geheeten? Juist, Nikolaas, weervoer de koopman, die niet wist wat hij aan den reeder had. Ha! goed Jonas, murmelde deze opge wekt, gij komt eens met hem om nadere kennis te maken? Inderdaad, vriend Nikolaas, hernam Van Helmen koel. Maar daarvoor alleen niet Denk eens, de jongeling zou willen in 't huwelijk treden. Hum hij heeft groot gelijk, maar... bij is wat leelijk toch Ho dat is niet weervoer Arnold onbe schaamd. Het uiterlijk van den mensch doet er niets aan, wanneer hij maar toonen kan schranderheid te bezitten. Zoo, zoo, jonge heer, en gij bezit dit vroeg de huisheer zeer goedig in schijn. Ja, ik ben des te meer begaafd als wel mijn wezen leelijk is, morde de schurk on beschaamd. En daarom ook, heer Meyntens, kwam ik naar u met mijnen vader samen, om van u de hand uwer dochter te verzoe ken. De jonge deugniet was opgestaan en keek den verbluften reeder stout in 't gelaat. He! watgij vraagt mij de hand mijner dochter? kreet de handt Jaar uitgelatenBij den nikkerwie hoorde ooit zoo ergen onzin Onzin morde koopman Van Helmen vergramd. Onzin riep Arnold opbruisend uit. Haheer Meyntens, pas op want gij zoudt liet u vreeselijk kunnen berouwen dat zeg ik! Mij het vreeselijk kunnen berouwen? prevelde de reeder sarrend. He! mannetje, gij bedreigt mij, geloof ik Ik bedreig niet, ik verwittig, morde de stoutmoedige die eenen stap voorwaarts deed. Ha heer Meyntens, ik kom u de hand uwer dochter afvragen, die mijn broeder niet verdiende. Ik kom uwe Paula ten huwelijk vragen, omdat van mij en van mij alleen uw volledig verderf, uw. gansche ondergang afhangt, hoort gij dat? Hoof ik dit hoor Wel zeker, knikte de dikke reeder, wiens onverklaar bare houding Jonas Van Helmen maar niet begrijpen kon. Of ik dit hoor? Wel ja, maar de duivel mag mij halen, zoo ik het versta en ook als ik dit inwilligen zal. Ha ik moet dus klaarder spreken, brulde de jonge boef vol toorn. Welnu, verneem, heer Meyntens, dat gij door mij nog lieden zult worden aangeklaagd bij het gerecht Bij 't gerecht Ja, bij 't gerecht, heer Meyntens riep Arnold vinnig uit. En ik zal bewijzen dat gij uwen kapitein Humberg belast en bevo len hebt uw schip Jonathandat oud en versleten is, te doen zinken, ten einde de gewichtige schadevergoeding te trekken, door de verzekeringsmaatschappij te betalen Goede Hemel, prevelde de dikke huis heer schijnheilig, wie heeft van zijn leven zulke stoutmoedige leugentaal gehoord Leugentaal gij heet dat leugentaal brulde de boef opstuivend. Ha gij meent dat ik het niet beter weet Welnu, ver neem dan dat ik zelf uw schrift bezit, dat uwe eigenhandig geschreven verklaring aan kapitein Humberg gedaan, het bevel tot vernieling der Jonathan bevattende, in mij ne eigene handen berust He wat zegt gij daarvan -- Dat ik geenszins weet waarvan gij spreken wiltweervoer de reeder dood bedaard. Ha gij wilt mij niet gelooven tierde Arnold woest. Welnu, spreek, vader, zeg ik de waarheid niet De gansche waarheid is hetgeen gj zegt,^morde Van Helmen ijskoud bedaard! en hij dacht: Wacht, Nikolaas Meyntens,] gij zult rap de vlag strijken. Edoch, hij bedroog zich gansch. Immers, daar riep de groothandelaar van achter zijnen lessenaar scherp Alle duivelen Ge zijt een leugenaar Wat ik zeg kan ik bewijzen Ik bezit, zeg ik u, uwe eigenhandig geschrevene verklaring, aan kapitein Humberg gedaan. Beloofdet gij hem dan geene vijfduizend franken Ach meesmuilde de dikke huisheer schijnheilig, wat is het nu recht jammer dat die arme kapitein er niet meer is, om het liem zelf eens te kunnen vragen. Weihoe?... borst Jonas Van Helmen uit, hebt gij dan tijding va'ii de Jonathan De kapitein is. Och, helaas, ja, gestorven grinnikte Meyntens, den koopman zeer loosen schalk aanloerende. Kapittein Humberg dood? bromde Van Helmen woest. He, ja hij werd door de typhuskoorts bijna schielijk weggesleept, de arme man tuitte de dikke reeder tergend door den neus. Maar de Jonathan zij is dan niet vergaan?... brulde Van Helmen opstuivend. De Jonathan vroeg Meyntens zeer ofrnoozeK Wel, het schip komt hier binnen korte dagen aan. Die tijding kreeg ik ook. Doem nis alles is verloren vloekte Jonas tandenknarsend en verwoed. Neen, vader, wij zullen ons vreeselijk wreken loeide Arnold woest. Wraak?... ja, ongenadige wraak over u, ellendige! briesehte Van Helmen bedrei gend. Ha ik zal u aanstonds toonen wat wij kunnen Nadruk voorbehouden, Wordt voortgezet.)

HISTORISCHE KRANTEN

De Poperinghenaar (1904-1944) | 1911 | | pagina 4